- 46 -
Landbouw.
VLEESCH-BEREIDING in ZUID-AMERIKA.
iaat zaaijen, zij zekerder zijn van eenen goeden voortgang van
het vlas, vermits zij min te vreezen liebben voor de koude
nachten, die zeer dikwijls aan hetjonge vlas nadeelig zijn.
Dit is wat nieuws, waarin ik voor mijn deel geen groot ver-
trouwen heb; hoe vroeger men het vlas kan zaaijen hoe beter:
want in alle gewesten, waar eerst gezaaid wordt, ziet men
het schoonste vlas winnen. Ik meen dat de tijd van vlas te
zaaijen in sommige landen wel eenigzins kan verhaast worden,
met den grond wat dieper te bewerken en meer te breken
om de natte te doen doorzinkenen om den vrijen doortogt
te geven aan de wortelen van het vlas, welke worteleuzoo
men zegt, omtrent half zoo diep in den grond loopen als
de hoogte die het vlas boven den grond groeit. Ik
meen ook, dat altijd best is voor vlas korten mest te gebrui-
kendie minst kruid geeft en meest den grond verwarmt,
als beer, koe-ale, oliekoeken en asche. Ik heb hier aan-
stonds gezegd dat hoe dieper men de eerste reis ploegt of
delft, hoe beter dit voor het vlas is; nogtans in eenige ge
westen zijn velen van een tegenovergesteld gevoelen. Misschien
is van den eenen kant daarvan de reden, de goede aard van
hunne landerijen en van den anderen kant gebrek aan ge-
noegzamen mest; zij willen, dat men voor goed vlas maar
6 a. 7 duimeu diep moet ploegendat het vlas op eenen
harden grond wil staan. In die gedachte zaaijen eenigen hun
vlas in dezer voegeAls deze klavers hebbenna wel ge-
meste rogge of haver, zij strooijen deze klaver met asche of
aarde van smoorhoopen, daarna zaaijen zij tarwe zonder mest;
de tarwe vau den akker zijnde, worden de stoppelen aan-
stoDds omgeploegd en met de egge 3 a 4 maal over en weer
doortrokken om het onkruid en stoppelen uiteen te trekken
en te dempen4 a 5 weken daarna wordt de grond nog
eens geploegd in hoog verheven bedden alles blijft zoo lig-
gen tot na den winter; met het eerste bekvvaam weder wordt
wederom met den ploeg de grond opengereten met eene kruis-
vore, en met de egge wel doorkamt; eindelijk in het begin
van Mei de grond effen gewerkt en zonder eenigen mest de
vlas-akker bezaaidhet overig gedaan als nog gezegd is. Deze
manier schijnt mij de minst kostbare te zijn; tnaar ik denke
niet dat zij de beste is. Ik denke, dat gebrek aan mest
aldus doet werken.
Omtrent Kortrijk, in de beste soort van leemgronden
N°. 4, wordt misschien het schoonste vlas van gansch Europa
gewonnenen daar gebruikt men alleen oliekoeken van
koolzaad en koe- of paarden-ale. Men neemt voor een gemet
land, waarin nog eene goede halve vette is van eene voor-
gaande vrucht, tot 600 oliekoeken. Voor droog laud werpt
men deze koeken in den ale-put, men laat die daarin smelten
10 dagen lang, dan wordt de grond daarmede overgoten. In
natte gronden doet men de oliekoeken stampen en over den
grond strooijen ook mengelt men de oliekoeken van koolzaad
met oliekoeken van heulzaad, omdat die meer den grond ver-
warmen. Op deze vette doet men eene besproeijing van 50
kuipen alemen laat den grond 3 a 4 dagen droogen en
dan met de omgekeerde egge 3 a 4 maal wel doortrekken
en daarover de rol loopen om den grond te sluitendrie
weken daarna doet men den grond met de egge wederom
3 maal open trekken en men zaait ruim 5 avot of bij de
180 ponden zaad op het gemet.
Het lijnzaad op deze of op alle andere manieren in den
grond zijnde, wordt door sommigcn overzaaid met 9 a 10
ponden klaverzaad of 2% ponden wortelzaad het gemet, en
alsdan alles ligt oversleept met den sleperen eindelijk het
vlasveld toegelegd met den sleep wel verstaande in de ligte
landenom alzoo te beter zijn vocht te behouden en het
zaad vroeger aan den voortgang te krijgen.
In de zware landen wordt dit laatste werk somwijlen niet
gedaan omdat de minste regen den grond te hard zou slui
ten en hinderen aan den voortgang van bet vlasja zelfs
doen eenigen dit laatste werk niet in de goede ligte landen
zij zeggen dat zij door het sluiten van den grond eer en
meer kruid bekomenmaar ook anderen willen dat het vlas
alsdan meer van de aardvlooijen gekweld wordt.
Sommigen zaaijen hun vlas op eenen vlakken grond zonder
eenige verdeeling van bedden. Anderen verdeelen den grond
op bedden van 10 tot 20 voeten breed, min of meer naar
den aard en de ligging van den grond. Eenigenin ligte
landen, zaaijen in hun vlas liever wortelen dan klavers; zij
zeggen dat de klavers bescbadigen den bast van het vlas en
de wortelen niet. Dit is waar; maar dit kwaad kan men voor-
komen met de klaver maar te zaaijen 8 a 10 dagen na het
zaaijen van het vlas, wanneer het reeds in den voortgang is.
Dit klaverzaad, door het wieden van het vlas en door de
regensgaat genoeg in den grond en neemt wortelhet vlas
alsdan reeds boven staande, kan de klaver niet sterk meer
opschieten; zij moet klein blijven, en alzoo kan zij aan het
vlas geene schade van belang toebrengen.
Men zaait gemeenlijk op het gemet 180 ponden lijnzaad,
weinig miu of meernaar de deugd van het zaad en goeden
aard van den grond. Oudertusschen, zoo als nog gezegd is,
het is altijd beter wat te dik dan te dun te zaaijenwant
in het laatste gevalhet vlas verliest van zijne fijnte.
Er is vlas met de witte bloem en ander met de blaauwe
bloem het eerste is bijzonder te vinden in den lande van
Waas dit wordt aldaar meest gebruikt om den hennep te
verwerken. Het is grover, het geeft meer hoop en komt be
ter voortmaar het tweede is fijuer is kloeker van stof en
meer in gebruik.
Er is veel gelegen aan goed zaad te gebruiken het beste
is het zwaarste en het dikste dat van gelijke grootte is en
eene belder bruine kleur heeft. Zijdie gewoon zijn daarop
hun aandacht te stelienom het beste zaad te kennenne-
men hunne hand vol zaad en de hand sluiteude laten zij
dit zaad door den duim en eersten vinger schuiveu om te
beter op zijnen kant te zienen alzoo over zijne dikte en
deugd te oordeelen. Anderen maken den voorsten vinger nat,
doopen dien in het zaad dat zich aan de natte klesten
waardoor men ieder zaad op zich zelven waarderen kan.
Men zaait bij voorkeur het lijnzaad dat versch van Biga
komt. Echter als het vlas daarvan het eerste jaar gezaaid
goed en rijp zaad geeftmen acht het ook zeer goed om
het volgende jaar te zaaijen.
Zuid-Amerika begint een krachtig mededinger te worden
van andere meer bebouwde landen niet alleen in het voort-
brengen van wolmaar ook door het leveren van vleesch.
De uitgebreide weidestreken, de Pampa's zijn sedert eeuwen
door tallooze, in het wild weidende kudden vee bevolkt, en
daaronder ook zeker afstammelingen van de Europeesche run-
deren die het eerst door Columbus op een zijner reizen wer-
den medegebragt.
Tot voor korten tijd trok men alleen van de wol en de
huiden van dit vee partij en werd het vleesch aan de roof-
vogels ten preoi gelaten. Alleen voor binnenlandsch gebruik
werd een gedeelte van het vee geslagt en versch gebruikt of
aan lange reepen gesneden en op den grond in de zon ge-
droogd. Het vleesch was toen dan ook zeker hier goed-
kooper dan elders anders in de geheele wereldvoor
twintig jaren geleden kocht men een koe of vaars voor een
rijksdaalder en een zware vette stier voor vijf tot zes gulden.
Thans zijn die prijzen reeds tot twintig en vijftig gulden ge-
stegen.
De kwaliteit van het vleesch is zeer goed. Het is niet zoo
vet en met vet doorregen als dat van Europeesch slagtvee,
maar toch vet genoeg om het niet droog te doen zijn. Het is
daarbij fijn van vezel en heeftgoed toebereid een geurig-
heid en fijnheid van smaak, zooals die alleen eigen is aan
het vleesch van dieren die in het wild hun voedsel vinden,
en niet door kunstvoeder en onuatuurlijke voedsels zijn vet-
gemest.
De plaatswaar men het vee slagtheet een „saladero",
eigenlijk gezegd zoutplaats. Gewoonlijk eenmaal 's jaars heeft
dit plaats. Door mannen te paard met den lasso of werp-
strik gewapendwordt het vee in grooten getale bijeen ge-
jaagd en naar eene door palen omheinde ruimte gedreven.
Daar staat het dan bij honderdtallen brullende en tierende
bijeen. De omheinde ruimte loopt aan eene zijde iu een
scherpe punt nitwaar het slagtblok is. Een rijder werpt
de lasso, die aan den zadel van zijn paard is gehechtaan
een der dieren uit den hoop om de hoornen, drijft zijn paard
aanen sleurt het dier tot voor de slagtbank. Daar staat
de slagter met het scherpe mes gewapend waarmede hij het
rund zoodra het tegen een staand bord is aangetrokkenin
den nek de ruggegraat doorsnijdtwaarop het terstond dood
ter aarde stort. Het beest valt op een losse wagen neder en
wordt daarop langs een spoor naar eene schuur geredenwaar
het in een oogwenk tijds gevild en gevierendeeld wordt. De
vierendeelen wordeu dan aan haken opgehangen en in lange
strooken gesneden. De vleeschstrooken worden in een kuip
met pekel geweekt en van het bloed gewasschen en daarna
met tusschenstrooijen van zout opeengestapeld. In een week
tijds hebben zij genoeg zout aangenomen. Zij worden daarna
verscheidene malen omgelegen en gepakt en ten laatste in de
zon gedurende eenige dagen te droogen gehangen. Het lijkt
dan zeer veel op slokvisch of reepen zoolleder.
In den laatsten tijd werd het in dien vorm ook wel naar
Europa gezonden doch viel daar weinig in den smaak. Het
vestigde echter de aandacht op deze streken als nieuwe markt
voor de toenemende vleeschbehoefteen sedert zijn er ver-
schillende Europeesche inrigtingen tot stand gekomendie
het vleesch volgens verschillende wijze bereiden en voor Eu
ropeesch gebruik geschikt maken.
Het stelsel van John Morgan is zeer eenvoudig en bestaat
in het zouten door opzuiging. Het beest wordt gedood als
het een schaap is door een slag op den kop, als het een
rund is door het doorstekea van den ruggestreng achter de
hoornen. De borst wordt dan opengezaagd en door het in-
brengen van een houten wig opengespletenzoodat het hart
bloot ligt. Men maakt eene insnijding in de regter en de
linker hartkamer, en laat het bloed uitvloeijen. Als dit ge-
schied is brengt men een gutta-percha slang door de linker
hartkamer in de groote hartslagader en verbindt die sluitend.
De gutta-percha slang ligt met het andere einde in een vat
met pekel, waarbij een zekere hoeveelheid fijne salpeter is
gevoegd, en welk vat achttien tot twintig voet hoog staat.
Door de drukking wordt de pekel nl de aderen doorgedreven
en vloeit de regter hartkamer weder uit, Na eenigeu tijd
als daardoor de aderen van bloed en andere vochten gezui-
verd zijnsluit men de snede in de regter hartkamer, en in
weinige oogenblikken is dan het geheele ligchaam zoo van
pekel doordrongendat als men eene insnede in de poot of
het oor doet, daaruit zuivere pekel zonder eenige bijmeuging
van bloed vloeit.
De bereidingswijze van Dr. Liebig bestaat in het uittrekken
van het vleesch tot een „vleesckextract", waarbij drie-en-dertig
pond vleesch een pond extract leveren, waarvan men ongeveer
120 portien goede soep maken kan. Men laat daartoe het
vleesch van het geslagte dier gedurende vier-en-twintig uren
afkoelen; het wordt daarna tusschen ijzerenmet punten be-
zette rollen iijngewrevendie door stoom worden bewogen,
en vervolgens gedurende een uur in een vat met water° ge-
stoomd. De daardoor verkregen bouillon loopt aan de onder-
zijde van het vat door een zeef, die alle vezels terughoudt,
weg in een ander vat, waar men het bovendrijvende vet
afscheptterwijl de geleiachtige massadie spoedig dik of
hard wordt, in blikken of aarden potten wordt verpakt. Dit
extrakt van vleesch is reeds algemeen als Liebig's vleesch-
extract in Europa in den liandel. Te Londen verkoopt men
het voor 1,50 en meer per half Ned. pond.
Het procede van de heeren Paris en Sloper heeft ten doel
om het vleesch in verschen toestand te bewaren, door uit-
sluiting van de lucht bij het verpakken. De beenderen wor
den uitgesnedenmaar het vet er aan gelateD. Men zendt
het naar Londen, waar het vier a vijf stuivers het halve
Nederl. pond geldt. Het schijnt daar wel te bevallen. Het
vleesch wordt in blikken gepakt en de lucht daaruit gedreven
door water, dat men van onderen laat instroomen. Als het
water boven overloopt en alzoo alle lucht heeft verdreven,
tapt men het weder af en laat van de bovenzijde een zeker
gas instroomen, waarvan de zamenstelling streng geheim wordt
gehouden. Daarna worden de beide gaten zorgvuldig gesol-
deerd. Het wordt dan verzondenbij het minste lek geraakt
het vleesch bedorven, doch anders blijkt het zich volkomen
goed te liouden.
Nog zijn er eenige andere wijzen beproefd, alshet maken
van vleeschbeschuit en het droogen van vleesch, doch deze
voldoen minder of werden reeds weder opgegeven.
Uit het rapport van den Amerikaanschen
Minister van Landbouw.)
BEBIGTEN OMTBENT DE VEEZIEKTE.
In de Staats- Courant zijn medegedeeld opgaven omtrent den
veetyphus in de provincien Noord-Holland, Zuid-Holland,
Utrecht, Gelderland en Noord-Brabantover de week van
3 tot 9 Maarten wel
A. Noord-Holland. Aangetast 167, gestorven 4, afge-
maakt 99, hersteld 1 en nog ziek geen; bovendien afge-
maakt 165; sedert het begin der veeziekte zijn in het
geheel: aangetast 8062, gestorven 957, afgemaakt 6265 en
hersteld 840 runderen; bovendien afgemaakt 2995 stuks.
B. Zuid-Holland. Aangetast 935, gestorven 256 afge
maakt 11, hersteld 87 en nog ziek 611 runderen; sedert
het begin der veeziekte zijn in het geheel: aangetast 91,750,
gestorven 43,204, afgemaakt 14,970 en hersteld 32,638 stuks.
c. JJtreclit. Aangetast 256, gestorven 195, afgemaakt
geen, hersteld 130 runderen; sedert het begin der vee
ziekte zijn in het geheel: aangetast 49,628, gestorven 30,073,
afgemaakt 3479, hersteld 15,806 en nog ziek 270.
d. Gelderland. Aangetast 5, gestorven geen, afgemaakt
52, hersteld geen en nog ziek geen; sedert het begin
der veeziekte zijn in het geheelaangetast 842, gestorven 46,
afgemaakt 3403 en hersteld 4 stuks.
e. Noord-Brabant. Aangetast geen, gestorven geen, afge
maakt geenhersteld geen en nog ziek geensedert het
begin der veeziekte zijn in het geheel: aangetast 291, ge
storven 13, afgemaakt 456 en hersteld geen.
ItECAPITULATIE.
In de week
van
Aangetast
in
Totaal.
Noord
Holl.
Zuid-
Holl.
U-
trecht.
Gel-
derl.
Noord
Brab.
612 Januarij.
400
2541
1394
54
4988
13—19
480
2018
1301
87
4389
20—26
288
1981
826
153
14
3900
27 Jan. tot 2 Feb.
331
1497
685
91
3
3251
39 Februarij.
248
1213
512
75
16
2620
10—16
203
1082
425
13
8
2048
17—23
181
1020
386
18
2
1735
24 Feb. tot 2 Maart
104
878
252
14
1248
39 Maart.
167
935
256
5
1363
In de met 9 Maart geeindigde week zijn in Groot-
Brittannie 16 nieuwe gevallen van runderpest (op twee boer-
derijen) ter kennis van de regering gebragt; terwijl 9 gezonde
runderen, die met de besmette in aanraking geweest waren
deswege afgemaakt zijn.
De stand der longziekte onder het rundvee in de pro-
vincie Friesland was gedurende de maand Februarij j. 1. als
volgter stierven 7 en afgemaakt werden 27 runderen ten
gevolge dier ziekte, te zamen 34, tegen 12 in Eebrnarij des
vorigen jaars. Het getal nieuw aangetaste stallen beliep 13,
tegen 1 in dezelfde maand van 1866 3 stallen werden ge-
zond verklaard, tegen 4 in hetzelfde tijdvak van het vorige
jaar. De meeste uitbreiding heeft de longziekte verkregen in
de gemeente Leeuwarderadeel. Aan den provincialen veearts
werd een onderzoek naar de oorzaak daarvan opgedragen en
die deskundige schrijft dit toe aan gebrek van gelegenheid
tot voldoende afzondering der aangetaste beesten.
Het laatste geval van veepest kwam in Eriesland voor
op 20 Februarij j. 1.in het geheel hebben zich voorge-
daan 9 gevallen, waardoor 160 runderen en 36 schapen zijn
gestorven of afgemaakt.
De Minister van Binnenlandsche Zaken heeft dd. 18 Maart
bepaald dat slagtveeonder de in het besluit van 6 Maart jl.
gestelde voorwaarden, kan worden vervoerd