- 08 - Haarlemmcrmeer. JLamlbotiw. Rerigten omfrcnt de Veeziekte. WET van 19 APRIL 1867, van tie liMren van Tienhovcn en Nieuwenkamp, word: rapport uilgebragt en voorgosteld die lieeren als Hoofd-lngelanden toe te laten, wanncer door den heer Nieuwenkamp is overgelegd zijne geboorte-acle. Door de Vcrgadering wordt dienovereenkomstig besloten en heeft de resumplie van dit punt der notulen onmiddellijk plaats. 22°. De Voorzilter stelt elk der leden in de gclegenheid nog iets in het midden te brengen, naar aanleiding waarvan de heer Beijerinck het woord voert oni namens Hoofd-lngelanden en Ingclandcn dank te hetuigen voor de doeltrcffende maatregelen, door het Dagelijksch Bestuur genomen, lijdens do hooge waterstanden van Rijnlands boezem en de veelvuldig gevallen regens, waardoor zoo vele polders schade bebben geleden, tcr- wijl de Haarlemmermecrpolder zich mogt verheugen in een gewenschten waterstand. Die toespraak wordt door den Voorzitter, namens bet Dagelijksch Bestuur, bcantwoord. 23°. De Vergadering wordt daarop gesloten. Naar men verneemt zal Ds. L. Tinholt, sinds eenige jaren werkzaam als predikant bij de Hervormde gemeente aan het Kruisdorp en algemeen geaehtalsnu te Koudum in Friesland beroepen, aanstaande Zondag den 29 dezer van zijne gemeente afscheid nemen. INZENDERS UIT NEDEREAND YOOE DE INTERNATIONALE TENTOONSTELLING VAN TUINBOUW TE PARIJS. Eerste TVedstrijdvan 1 tot 14 April 1867. Jhr. A. E. Barnaart te Vogelensang: 25 verscheidenheden van hyacinthen in potten in bloem. Jac. Jurrissen en Zoon te Naardenverzameling vruchtboomen op stam. E. H. Kre- lage en Zoon te Haarlemverzameling van cyclamen in bloem verzameling van hyacinthen in potten in bloem; 25 verschei denheden van hyacinthen in potten in bloem. Ottolander en llooftman te Boskoop: verzameling van vruchtboomen op stam. M. van Waveren en Zoon te Hillegomverzameling van hyacinthen op glazen in bloem. J. A. Willink Wz. te Amsterdam: twee nieuwe varens voor de warme kas. Tweede Wedstrijd, van 15 tot 30 April 1867. Goenewegen en Comp. te Amsterdamzes goed gekweekte warmekasplanten met sierlijke bladen. E. H. Krelage en Zoon te Haarlem: eene groote goed gekweekte coniffire, Abies Nordmannianaverzameling van hyacinthen in potten in bloem; 50 verscheidenheden van hyacinthen in potten in bloem. J. A. Willink Wz. te Amsterdam: een nieuwe lycopodium voor de warme kas. Staats-Cour Hit Zalt-Bommel wordt van 18 April gemeldOveral lioort men klagten over koude, den storm en het water; doch men moest nu de laag gelegen landen in den Bomme- lerwaard zienalien staan ouder water, zoodat daar voorals- nog aan geen aardappelpooten te denken valt. Gelukkig be- gint het water in de rivier thans te vallen. In de hooger gelegen bouwlanden zijn de aardappelen meerendeels gepoot. Tele veehouders hebben hunne beesten moeten scharen, omdat zij geen hooi meer hadden, hetgeen tot 30 is verkocht ge- worden. Sommigen hebben hun vee moeten voederen met rogge- brood en mangelwortel, aangezien er geen hooi van andere plaatsen, waar de veeziekte heerscht, mogt ingevoerd worden." Tegenwoordig worden in Amerika een aantal musschen gevondenwelke vogels vroeger aldaar geheel onbekenduit Europa zijn overgebragt om de rupsen te verdelgen, die het voornaamste voedsel van de musschen uitmaken, en in de laatste jaren zoozeer in aantal waren toegenoraendat zij be- langrijke schade aan de tuinen veroorzaakten. In het Central- park te New-York, en in de tuinen te Hobocken en te New- Jersey, aan gene zijde der Hudson-rivier gelegen, waren bloemen en vruchtboomen jaren achtereen door de rupsen zoodanig afgeknaagd, dat zij de meeste zomers geheel kaal bleven. Allerlei middelen werden beproefd, om van deze lastige en schadelijke bezoekers bevrijd te wordentotdat men eindelijk op de gedachte kwam eenige musschen uit Europa te laten komen, en ze in Amerika hun vrijheid te hergeven. De direktie van het Centralpark liet nu van Engeland 200 paar musschen komen, en die van Hobocken 100 paar nit Hamburg. Het scheen dezen diertjes, toen zij in vrijheid ge- steld waren, in het Centralpark niet te behagen, en zij ver- trokken meerendeels over de Hudson-rivier naar de met bosschen bedekte hoogten van Hobocken en Jersey. Zij vermenigvuldig- den aldaar zeer snel, en men treft nu reeds tien tot twaalf mijlen landwaarts geheele zwermen musschen aan; het schijnt dat zij zich in het nieuwe werelddeel geheel op hun gemak bevinden. De goede verwachting, die men van hen koesterde, is nog verre overtroffen geworden, want overal, waar deze vogels zijn, is het rijk der rupsen geeindigd, en hebben de boomen hun vorigen bloei herkregen." 'I (Staatsblad N°. 30), HOUDENDE voorzicningcn omtrent den veetyphus. WlJ WILLEM III, BIJ DE GRATIE GODS, KoNING der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot- IIERTOG VAN LUXEMBURG, ENZ. ENZ.ENZ. Allen, die deze zullen zien of hooren Iezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat do wet van 15 Septem ber I860 (Staatsblad 11°. 150) geblcken is herziening en aanvulling te behoeven, Zoo is bet, dat Wij, den rta.id van Slate gelioord en met gemeeu overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Onverminderd de bopalingen der wet van 28 Augustus 1851 (Staatsblad n°. 125) voor alle andere gevallen van onteigening, is de burgemeester bevoegd, vee, binnen zijne gemeente door veetyphus aan- getast of verdacht van door dio ziekte te zijn aangetast of dat met aari- getast vee in onmiddellijkc aanraking is gevveest, te doen afmaken. Zijn besluit deswege moet den eigenaar van het vee vermelden of de verklaring inhoudcn, dat die eigenaar den burgemeester onbekend is, en dat vee zelf omschrijvenhet beveelt de onmiddellijke inbeslagneming daarvan en moet berusten, hetzij alleen op eigen bevinding, hetzij op de aangifte door den eigenaar, houder of hoeder, hetzij op het rapport van een veearts. Art. 2. Alvorens tot onteigening ter afmaking over te gaan, benoemt do burgemeester ecu deskundige om het vee te waarderen, waarbij moet worden in acht genomen, dat voor vee, dat met aangetast vee in onmid dellijke aanraking is geweest, maar gezond is, de voile waarde, voor vee, door den veetyphus aangetast of daarvan verdacht, 2/3 der waarde, die het in gezonden toestand zou hebben, wordt berekend. De toestand van gezond, zielc of verdacht wordt, wat de vergoeding betreft, beoordeeid naar het oogenblik dat bet vee in het bezit van den burgemeester overgaat. Wanncer de burgemeester of de eigenaar of beiden geen genoegen nemen met de waardering (van welke omstandigheid de burgemeester in zijn straks te noemen proces-verbaal melding maakt), benoemt de kan- tonregter torstond bij eenvoudig appointement op een request van den burgemeester twee deskundigen, die met den eersten deskundige zonder uitstel hertaxeren. De deskundigen bestissen bij meerderheid. De hetzij volgens het eerste of volgens het derde lid van dit artikel getaxeerdo prijs wordt aan den eigenaar aangeboden, en bij weigering of ontstentenis van den eigenaar, in handen van den gemeente-ontvanger gedeponeerd. Voor het doen dor in dit artikel vermelde aanbieding zijn de vormen, voorgeschreven bij het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burger- 1'jke Regtsvordering, niet toepasselijk; de aanbieding wordt, even als de andere in dit artikel genoemde handelingen des burgemeestersof die waarbij deze tegenwoordig is, geconstateerd bij proces-verbaal van den burgemeester op zijn ambtseed opgemaakt. Zoowel de burgemeester als de eigenaar kan vorderen, dat de deskun dige of ieder der deskundigenalvorens te waarderenden eed of de belofte aflegge van naar zijn beste weten de waarddring te zullen doen. Deze eed of belofte wordt in handen van den burgemeester afgelegd. Bij afwezigheid van den eigenaar wordt hij ten opzigte der bepalingen van dit artikel vervangen door zijnen gemagtigde ter plaatse waar het vee zich bevindt, of, zoo deze ontbreekt, door den houder of hoeder van het vee. De koopprijs wordt evenwel ten behoeve van afwezige eigenaars altijd gedeponeerd bij den gemeente-ontvanger. Art. 3. De burgemeester kan de onteigening ter vernietiging of on- schadelijkinaking bevelen van hooi, stroo, mest of andere op of bij be- smette stallen of weiden aanwezige voorwerpen, alsmedo van kleederen van hen, die met aangetast vee in aanraking zijn geweest. Deze onteige ning gescliiedt op de wijze in art. 2 vermeld. Het besluit daartoe wordt genomen op gelijke wijze als dat in art. 1 vermeld, en daarbij kan de inbeslagneming der voorwerpen bevolen worden Art. 4. De eigenaar van volgens deze wet afgemaakt vee, of van ont- eigende voorwerpen in art. 3 genoemd, die den aangeboden prijs niet heeft aangenomen, kan dien nog gcdurende 6 maanden bij den gemeente- ontvanger in ontvang nemen. Na verloop van dezen termijn wordt de som in de kas der geregtclijke en vrijwillige consignation gestort. Art. 5. Afsluiting van besmette hoeven of weiden of van gedeelten der gemeente kan door den burgemeester worden bevolen. Dit bevel schrijft tevens de wijze van bewaking van den afgesloten kring voor. Vcrvoer van rundvee, schapenvarkens, paardcn, ezels en muilezels bokkcngeiten, katten en pluimvee is uit en naar het in dien afgesloten kring besloten terrein verboden, alsmede vervoer van versch vleesch en versche huiden, haar, vederen, horens, beenderen, klaauwen, wol, on- gcsmolten vet, mest en alien anderen afval, en van hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en stalgereedschapmitsgaders van alle zoo- danige andere voorwerpen, als door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur worden aangewezen, uit het in dien afgesloten kring besloten terrein. Uitzonderingen op dit vcrbod kunnen in zeer bijzondere gevallen door Onzen Commissaris des Konfngs in de provincie worden verleend. Aan personen, die dat terrein verlatenkan bij het bevel van den burgemeester desinfectie hunner kleederen worden opgelegd. ■Honden moeten vastgelegd of vastgehouden worden in gemeenlen, waar veetyphus heerschten in de daaraan grenzende gemeenten. De burge meester brengt het ingaan van dit gebod ter openbare kennis zoodra in zijne gemeente of in eene naburige gemeente de veetyphus is uitgebro- kenen kondigt evenzeer de opheffing van het gebod aan60 dagen nadat het laatste geval van veetyphus zich heeft voorgedaan in de be- doelde gemeente. Losloopende honden in die gemeenten moeten worden gedood van wege de politie. Art. 6. Omtrent de verpligting tot en de plaats en wijze van begra- ving, verbranding of vernietiging op andere wijze van het volgens deze wet afgemaakte of aan veetyphus gestorven vee en van andere voorwer pen, en de ontsmetting der stallen en andere gebouwen en onschadelijk- making van meslvaalten, worden de voorschriften gevoigd, door Ons ge- geven of te geven. Wanneer de begraving door eenige omstandigheid onmogelijk is op het erf of het landwaar het rund gestorven of afgemaakt isen geen erf in de gemeente voor den burgemeester beschikbaar isdoet deze de begraving plaats hebben ter naaster lageen vcrgoedt de daardoor even- lueel veroorzaakle schade aan den eigenaar van den grond. Bij verschil over het bedrag dier schade wordt deze door den kanton- regter begroot. Art. 7. Op de stallen en hoeven, waar de veetyphus geheerscht heeft, mag voor en gedurende dertig dagen na de reiniging'der stallen geen vee worden gebragt. Op weiden, waar de veetyphus geheerscht heeft, mag gedurende dertig dagen, nadat het laatste geval door den dood of door afmaking geeindigd is, geen vee worden gebragt. Art. 8. De eigenaar van vee, die bij het bestaan van veetyphus onder zijn vee, in strijd met wettelijke verordeningenhet doen van aangifte verzuimd, de afzondering heeft nagelaten of binnen den verboden termijn vee heeft gebragt op stallen, hoeven of weiden waar de veetyphus ge heerscht heeft, heeft geene aanspraak op vergoeding van het vee ten aanzien waarvan hij in overtreding is bevonden, noch van de andere vol gens deze wet onteigende voorwerpen. In geval van bevinding van een dezer misdrijven wordt de vergoeding wel volgens arlt. 2 en 3 bepaald, maar bij den gemeente-ontvanger ge- sequestreerd tot na afloop van de strafzaak. In geval van vrijspraak of ontslag van regtsvervolging hegint de termijn, vermeld in art. 4, van de uitspraak van het eindvonnis. Art. 9. Ten aanzien van het gebruik maken van zijne bevoegdheid omtrent het aangetasle of ook het verdachte vee en omtrent dat, het- welk met aangetast vee in onmiddellijke aanraking is geweest, en om trent de voorwerpen in art. 3 vermeld, alsmede ten aanzien van de af sluiting van besmette hoeven of weiden en de desinfectie van kleederen in art. 5 bedoeldhandelt de burgemeester volgens voorschriften van Onzen Commissaris in de provincie, overeenkomstig Onze bevelen. De schadevergoeding wordt uit de gemecnlekas voorgescholenwaartoe aan den burgemeester, met de onteigening belast, op zijne aanvraag het vcreischte bedrag van den gemeente-ontvanger tegen quitantie wordt ter hand gesteld. Het voorschrift der tweede zinsnede van art. 114 der wet van 29 Junij 1851 Staatsblad N°. 85) geldt daarbij niet. Zoo de burgemeester ten genoegen van Onzen Commissaris in de pro vincie aantoont, dat de kas der gemeente ontoereikend is voor de beta- ling of aanbiedingbedoeld in artt. 2 en 3 worden hem de daarvoor benoodigde gelden ter goede rekening uit 's Rijks schatkist verstrekt. Deze verstrekkingen zijn niet aan de voorafgaande verevening der Al- gemeene Rekenkamer onderworpen. Everimin is de bepaling van art. 51 der wet van 5 Oct. 1841 (Staats blad n°. 40) daarop van toepassing. De burgemedster is niet gehouden deswege borgtogt te stellen doch verpligt van de ter goede rekening ontvangen gelden binnen twee maan den na de dagteekening van het stukwaarop hem die zijn uitbetaald rekening te doen aan de Algemeene Rekenkamer, overeenkomstig de bepalingen der in de vorige zinsnede aangehaalde wet. Van iedere verstrekking wordt door Onzen Minister van Binnenland- sche Zaken aan gemeld Collegie mededeeling gedaan. Dit artikel is ook toepasselijk op alle onkosten waartoe de onteigeniDg aanleiding geeft, zoomede op de kosten van aanschafling van kalk, brand- stof of andere zelfstandighedendie bij het begravenverbranden of onbruikbaar maken van afgemaakt of gestorven vee worden aangewend alsmede op de kosten tot zuivering en desinfectie van stallen en andere gebouwen. Art. 10. De burgemeester, al of niet vergezeld van het door hem noodig gekeurde personeelalsmede veeartsen en politiebeambten, voor- zien van eenen schriftelijken last van den burgemeester, zijn ten alien tijde bevoegd de weiden, stallen en woningen der eigenaars, houders of hoeders van vee, zelfs zonder hunne toestemming, binnen te treden ter uitvoering van de bepalingen dezer wet en van andere wetten of Onze besluiten betreffende den veetyphus. Veeartsen en politiebeambten kunnen echter de woningen of gedeelten van gebouwen die ter bewoning dienen tusschen zons onder- en opgang niet binnentreden dan in bijzijn van den burgemeester of van een der wethoudersof van een commissaris van politie. Art. 11. In door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aan te wijzen gemeenten kunnen de werkzaambeden bij de artt. 16 en 8 van deze wet opgenoemd geheel of gedeeltelijk worden opgedragen aan commissarissen tijdelijk door Ons of van Onzentwege aan te wijzen tot bijstand of vervanging van de burgemeesters. Zij hebben de bevoegdhe- denin art. 10 aan de burgemeesters verleend. Art. 12. Onverminderd de bepalingen in de artt. 459 tot 462 van het Strafwetbock, is ieder eigenaar, houder of hoeder van vee, wanneer het bestaan van veetyphus binnen het Rijk door Onzen Minister van Binnen landsche Zaken is bekend gemaakt, op boete van 25 tot 100 voor iedere overtreding, verpligt, onmiddellijk aan den burgemeester van iedere ziekte kennis te gevenwaardoor ddn of meer stuks van zijn rund- of wolvee zijn aangetast. Art. 15. Onverminderd de toepassing van bij de gewone strafwet be- dreigde straffen zoo daartoe termen zijnwordt weigering om de in de artt. 10 en 11 genoemde personen in de weiden, stallen, woningen of gedeelten van gebouwen die ter bewoning dienen, toe te laten, belem- mering of verhindering van de ten-uitvoer-legging van deze wet of van andere wetten of ,van Onze besluiten betreffende den veetyphushet af- houwen van aan den veetyphus gestorven vee of van veedat ter zake van den veetyphus is afgemaakthet verhinderen of onmogelijk maken van de begraving, de verbranding of de vernietiging op andere wijze van dat vee of van de overblijfselen daarvanhet geheel of gedeeltelijk op- graven van begraven vee, het vervoer van een of meer der in het tweede lid van art. 5 vermelde voorwerpen in strijd met dat lid naar of uit het in een afgesloten kring gelegen terreinovertreding van de voorschriften betreffende desinfectie in het vierde lid van art. 5 bedoeld het brengen van vee binnen den verboden termijn op stallenhoeven of weiden waar de veetyphus geheerscht heeft, en de poging tot ieder dezer mis drijven gestraft met gevangenisstraf van drie maanden tot een jaar en met eene geldboete van 25 tot 500te zamen of afzonderlijken het laten losloopen van honden in de gemeenten en binnen den tijd bedoeld bij het vijfde lid van art. 5, met eene geldboete van/ 10 tot 25 en gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen te zamen of afzonderlijk. Hetgeen in strijd met deze wet vervoerd is en hetgeen waarin of waar- mede de overtreding heeft plaats gehadwordt aaristonds of zoodra mo- gelijk in heslag genomen en door den regter bij veroordeeling verbeurd verklaard en voor zooveel in het belang der gezondheid of ter wering van besmetting noodig, wordt de vernietiging of het onschadelijk maken daarvan bevolen. Vernietiging of onschadelijkmaking wordt gelijkerwijze bevolen bij vrij spraak of ontslag van regtsvervolging, wanneer het algemeen belang dit raadzaam maakttegen schadeloosstellingbij hot vonnis door den regter te bepalen en te begrooten. Art. 14. Wanneer de voorwerpen ingevolge art. 2 der wet van 17 Oc tober 1865 (Staatsblad N°. 121) of deze wet in heslag genomen, uit hoofdc van gevaar van besmetting of om eenige andere reden niet ter bewaring geschikt zijn, worden deze, na te zijn gewaardeerd op de wijze in art. 2 dezer wet vermeld, op last van den ambtenaar, die de voor werpen heeft in beslag genomen, dadelijk vernietigd of onschadelijk gemaakt. De geldsom, vertegenwoordigende de waarde van hetgeen vernietigd iswordt aan den gemeente-ontvanger in bewaring gegeven. De laatste zinsnede van art. 8 is op dit geval van toepassing. Art. 15. Art. 463 van het Strafwetboek en art. 20 der wet van 29 Junij 1854 Staatsblad N°. 102) zijn op de misdrijven, voorzien bij de artt. 12 en 13, van toepassing. Art. 16. De stukken, krachtens deze wet opgemaakt, zijn vrij van zegel- en registratieregten en uitvoerbaar ook voor dat zij zijn geregistreerd. Art. 17. Onder verdacht vee wordt in deze wet verstaan dat, waaraan men meent kenteekenen van veetyphus te bespeuren, of dat door smet- stof bezoedeld is. Art. 18. De publicatie van het uitvoerend Bewind der Bataafsche Re- publiek, gearresteerd den 26sten December 1799, het arrete du Direc- toire Exdcutif van 27 Messidor an V en de daarin opgenomen verorde ningen, het Koninklijk besluit van 16 Julij 1839 (Staatsblad N°. 30) en de wet van 15 September 1866 Staatsblad N°. 150) zijn ingetrokken. Artt. 5 en 6 der wet van den 9den Julij 1842 (Staatsblad N°. 21) zijn alleen toepasselijk voor zoover geen veetyphus op de wijze, in art. 12 vermeld, is geconstateerd. Art. 19. Deze wet treedt in werking met den dag harer afkondiging in het Staatsblad. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementenautoriteiten, collegien en amb- tenaren wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand i zullen houden. Gegeven te's Gravenhage, den 19den April 1867. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, HEEMSKERK. Uitgegeyen den drie en twintigsten April 1867. De Minister van Juslilie, BORRET. In de SiaaU-Courant zijn medegedeeld opgaven omtrent den

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1867 | | pagina 2