De Stemgeregtigde Leden
Haarlemmermeer-Polder.
HOUTVERKOOPING.
Haarlemmermeer-Polder.
Twee Leden voor het Kies-Collegie,
Haarlemmermeer.
OPENBARE VERKOOPING
Een Nienw Gebouwdc Boeren-YVoning,
OPENBARE VERKOOPING
van ongeveer 70 Stuks WILLIGEN en
POPULIEREN BOOMEN,
het aan de tegenwoordige Pachters vergund
wordt nu reeds het RIET te snijden,
der Ned. Herv. Gemeente van Haarlemmermeer
ziekte aanbevoleu warenzoo als creosoot en carbolzuui
gedurende deze proefneming geen gebruik gemaakt is.
Alle runderen bleven, nieltegenstaande bun voortdurend
verblijf in den besmetten dampkring, volkomen gezond; wel
openbaarden zich bij n°. 1, 2 en 3 op den 2 Maart, geringe
koortsachtige verschijnselendoch deze waren van zeer voor-
bijgaanden aard. Eeeds den volgenden dag was de tempera-
tuur van de hoornen, ooren en van de extremiteitdie nog al
verminderd was, normaal geworden. Ook de eetlust was
teruggekeerd.
„Ten einde het uitbreken der ziekte, die aan eene overi
gens zekere wijze van besmetting bij voortduring weerstand
scheen te zullen bieden, zoo mogelijk voort te brengen en
de proefneming te bespoedigen, werden N°. 12 en 3 op
den 5 Maart in onmiddellijke aanraking met vaste smetstof
gebragt.
Flanellen lappen, doortrokken met traanvocht, slijm en
kwijl, afkomstig van runderen, waaronder de typhus met
een zeer kwaadaardig karakter heerschende was, werden op
de oogen en op den neus gelegd, en ten slotte in de neus-
gaten gestopt. Dezelfde bewerking werd twee dagen later bij
N°. 4, 5 en 6 verrigt. Doch ook deze wijze van besmetting
scheen vruchteloos te zullen zijnalthans tot 4 April bleef zij
zonder eenig gevolg.
„Op den 6 en 8 Maart hebben N°. 1 en 3 zonder eeuige
stoornis gekalfd. Deze kalveren waren volgens Paarlbergeven
als de moedersvoorzien van de door hem bedoelde kenmer-
ken van onvatbaarheidhij had er uit dien hoofde ook niets
tegen, dat zij op den besmetten stal en in het hok, waarin
de overige kalveren gestorven waren, werden geplaatst. Tot
op 27 Maart bleven deze kalveren gezond; op dien dag open
baarden zich bij beiden de aan den typhus eigene verschijn
selen. De gewone hoeveelheid melkdie hun dagelijks ver-
strekt werd, bleven zij, ofschoon met minder graagte, gebrui-
ken; twee dagen later waren zij volkomen hersteld. Ook het
kalf N°. 3, op 25 Maart geborenwerd den 30 daaraanvol-
gende aangetast, doch was mede op 5 April genezen. Tot
op heden zijn deze 3 kalveren gezond gebleven.
Om de bewering van Paarlberg zoo juist mogelijk te toet-
sen, was het van belang de proefnemingen niet alleen te be-
palen tot veedat gezegd werd onvatbaar te zijnmaar zij
moesten zich ook uitstrekken tot zoodanige runderen, die,
wegens gemis der bedoelde kenmerken, de vatbaarheid in die
mate bezatendat zij niet alleen spoedig aaDgetast, maar ook
zeker, gelijk mede door Paarlberg beweerd werd, aan de ziekte
zouden moeten sterven. Uwe Excellence heeft uit dien hoofde
last gegeven, dat twee of meer runderen van hetzelfde slag van
vee en uit dezelfde streek afkomstig, doch voor de ziekte
vatbaar, door Paarlberg, zouden aangekocht worden.
Op den 19 Maart werden 3 zoodanige runderen, zijnde
tweejarige guste vaarzendoor hem aangevoerd. Twee daar-
van waren, blijkens verklsring van den burgemcester, uit de
gemeente Helder en een uit Texel afkomstig. Even als de
zes anderen waren ook deze met letters K. E.op den regter
hoorn voorzienen bovendienopdat er onderweg geene ver-
wisseling zou kunnen plaats hebbenvan wege genoemden
Burgemeester, met het wapen van Helder gemerkt. Zij wer
den genommerd 7, 8 en 9. N°. 7 werd bovendien op den
linkerbil het wapen der gemeente Utrecht ingebrand. Eene
verklaring van Paarlberg, dat hij omtrent het al of niet bestaan
der door hem bedoelde kenteekenen bij dit dier eenigen twijfel
had, en mitsdien een doodelijken afloop niet als zeker durfde
voorzeggengaf tot die bijzondere waarmerking aanleiding.
„De runderen, geplaatst in stal N°. 2, werden, nadat zij
uitgerust en van eene, ten gevolge der reis ontstaneverkoud-
heid hersteld waren, op den 25 Maart, op het slijmvlies der
oogenaan de binnenvlakte der lippen en in de neusgaten
ingewreven met smetstof, op dezelfde wijze als bij de runderen
16 had plaats gehad. De eerste verschijnselen der ziekte
openbaarden zich bij N°. 7 en 8 op den 22 Maart, terwijl N°. 9
op den volgenden dag werd aangetast, derhalve op den vier-
den en vijfden dag na met smetstof ingewreven te zijn.
N°. 7 herstelde na een duur der ziekte van ruim 10 dagen.
8 stierf n 9
9 herstelde 8
„De bewering van Paarlberg scheen mitsdien ten aauzien
dezer runderen gedeeltelijk te falen. Wel werden de dieren
aangetast, doch voor N°. 9 (waarvoor de doodelijke afloop
als zeker was voorzegd) was die afloop gunstig.
De runderen N°. 16die nog steeds gezond gebleven
waren en aan alle besmettingswijze weerstand schenen te
zullen bieden, werden op den 4 April ingeent met neus- en
mondslijm, afkomstig van koe N°. 8. Bij 12 en 3 werd
het oppervlakkig gescarificeerde slijmvlies van den binnenrand
der onderlip met de smetstof ingewreven; aan N°. 4, 5 en 6
werd zij medegedeeld door middel van een met mondslijm
doortrokken wollen draaddie bij wijze van seton achter het
schouderblad werd geplaatst.
,,Bij N°. 2 en 6 werden de eerste kenmerkende ziektever-
schijnselen op den 5 April waargenomenderhalve op den
eersteu dag na de inenting, een tijdsverloopveel te kort om
zulks^ als gevolg der inenting te kunnen aannemen. Het in-
cubatie tijdperk is van langeren duur; het uitbreken der
ziekte moet derhalve toegeschreven wordenof aan het voort
durend verkeer in den ge'infecteerden stal, bf wel, waartoe
eenige grond bestaat, aan eene voor de tweede maal (op 28
Maart en 2 April) herhaalde inwrijving met smetstof, afkom
stig van de bovenvermelde kalveren, die op den 27 Maart
ziek waren geworden.
„N°. 1 bleef steeds gezond en schijnt volstrekt onvatbaar
te zyn.
„N°. 2 en 6 zijn, na op den 5 April ziek geworden te zijn,
op 13 en 14 April gestorven, derhalve na een duur der
ziekte van 8 en 9 dagen.
N°. 5 werd ziek 8 April (4 dagen na de inenting) en stierf
na een duur der ziekte van 5 dagen.
„N°. 3 en 4 werden ziek den 10 en 11 April (5 en 6
dagen na de inenting) en herstelden na een duur der
ziekte van 11 en 12 dagen.
Van deze zoogenaamde onvatbare runderen zijn derhalve
5 aangetast en hiervan 3 gestorven. Deze uitkomst is mede
in strijd met de bewering en voorzegging van Paarlberg.
Na deze eenigzins uitvoerige mededeeling nopens de wijze
waarop de proef genomen is, en de uitkomsten die zij heeft
opgeleverdvalt nog kortelijk te vermelden
„1. welk soort van vee, als behoorende tot een zeker hier
te lande bestaand en voor den veetyphus onvatbaar
ras, door Paarlberg bedoeld wordt;
„2. welke de kenteekenen zijn, waardoor de vatbare van
de niet-vatbare te onderscheiden zijn; en
3. welke waarde aan zijne bewering, en aan het bestaan
der door hem bedoelde kenmerken moet gehecht worden.
„In de eerste plaats moet opgemerkt worden, dat het min
der juist is, om de runderen, die van de door hem bedoelde
kenmerken voorzien zijn, als tot een bijzonder ras behoorende,
aan te merken. De runderendoor hem voor de proefneming
toegezondenbehooren tot het slag van veehetwelk schier
overal in Noord- en Zuid-Holland gevonden wordt. Dat de
met de kenteekenen voorziene runderen geen bepaald ras uit-
maken, blijkt niet alleen daaruit, dat de als wel vatbare
aangeduide dieren, in ligchaamsbouw volkomen met de on
vatbare overeenkomenmaar ook uit de waarheid dat die
kenteekenen bij andere soorten, en ook bij andere rassen,
zoo als bij het Alderney-Durham ras, voorkomen. Liever
moet men aannemendat de minder vatbare runderen tot
eene bepaalde familie behoorenen dat de kenteekenendie
gezegd worden gunstig te zijn, en die zoowel de stier als de
koe moeten bezittenin den regel door overerving op de
kalveren schijnen over te gaan. Hoe zuiverder en sterker
uitgedrukt deze eigenschappen zich bij den vader en de moe-
der voordoendes te zuiverder ontwikkelen zij zich bij het kalf.
Omtrent het tweede punt is weinig te zeggen. Paarlberg
heeft die kenteekenen niet openbaar gemaakt; tot heden toe
blijven zij zijn geheim. Het eenige wat vermeld kan worden
is, dat, reeds zeer spoedig na de aankomst der runderen, door
hen, die met de oppassing en verzorging belast waren, werd
opgemerktdat het wit der oogen en de oogvliezen bij de zoo
genaamde onvatbare runderen donkerder (bijna zwart) gekleurd
waren dan bij de vatbare. Ofschoon deze meerdere pigmen-
tering van de sclerotica en van het wenkvlies wel een der ken
merken schijnt te zijn, zoo sehijnt zij echter op zich zelven niet
voldoende, om alleen daaruit tot de vatbaarheid te besluiten;
er moeten nog andere eigenschappen bestaan, die, tegelijkertijd
aanwezigde bedoelde kenmerken uitmaken.
Wat eindelijk bet laatste en meest belangrijke punt aangaat,
zoo valt reeds dadelijk op te merken, dat de bewering van
Paarlberg door de proefneming niet in alle deelen bevestigd is,
ja, dat de uitkomst van die proefneming de onjuistheid van het
beweerde bewezen heeft. Yan de 6 dieren tochdie niet ziek
zouden worden, zijn 5 stuks aangetastwaarvan 3 gestorven
zijn; terwijl van 3 anderen, die aan de ziekte zouden moeten
sterven, 2 herstelden.
Die uitkomsten zijn echter mijns inziens niet onbelangrijk
en van waarde ontblootzij kunnen strekken om met eenigen
grond te veronderstellendat er werkelijk familien onder het
rundvee bestaanwaarbij de graad van vatbaarheid in zeer
geringe mate aanwezig is. De bekendheid met de zuivere ken
merken, die aan eene zoodanige familie eigen zijn, acht ikin
het belang van den veeteelt, hoogst wenschelijk.
De door Paarlberg gemaakte onderscheiding in vatbare en
onvatbare runderen was, in verband tot de beteekenis die hij
aan die woorden geeft, te gewaagd. Onder de laatsten toch
verstaat hij de zoodanigen, die, iadien zij onverhoopt mogten
aangetast wordenin eene zoo geringe mate ziek zouden wor
den dat de herstelling spoedig en zeker moet volgen. Onder de
vatbare begrijpt hij die, welke, aangetast zijnde, aan de ziekte
zeker zullen sterven. Ware het dat hij, naar aanleiding der hem
bekende kenteekenen, de runderen eenvoudig had onderscheiden
in twee familien, waarvan de eene eene zeer groote en de andere
eene zeer geringe vatbaarheid bezit, en onder de laatste bedoeld
had de runderen, die aan eene, overigens zekere wijze van be
smetting (verblijf in een besmetten stal) gedurende geruimen tijd
buitengewoon veel weerstand kunnen biedenof zelfs in vele
gevallen niet besmet worden, alsdan zou zijne onderscheiding
meer juist geweest en zijne bewering door de verkregene uitkom
sten bewaarheid geworden zijn.
„Uil de proefneming toch is gebleken, dat de ze3 eerst-
gezondene runderen (zoogenaamde onvatbare) van 26 February
tot aan 4 April, derhalve gedurende 37 dagen in den besmet
ten stal hebben verkeerd, zonder onder die omstandigheden
besmet te worden; dat eene eerste inwrijving met smetstof mede
zonder eenig gevolg bleefdat verder bij twee runderen eerst de
ziekte ontstaan is na eene tweede inwrijving, terwijl van de vier
overigen, 3 dieren alleenlijk als gevolg der inenting zijn ziek
geworden. Bij de drie aangekochte (vatbare) runderen werd reeds
op den lOden dag na in den besmetten stal te zijn geplaatst,
of op den 4den dag na de inenting, de veetyphus waargenomen.
„Wat het beloop der ziekte en haren uitgang betreft, zoo
waren die ontegenzeggelijk ongunstig, doch hierbij mag niet
uit het oog worden verloren, dat, wanneer de smetstof door
inenting in het ligchaam gebragt wordt, de veetyphus als
dan een meer kwaadaardig karakter aanneemt en eerder den
dood ten gevolge heeft, dan wanneer de dieren langs de
gewone wegen besmet worden. Of overigens de zes bedoelde
runderen evenzeer zouden aangetast zijn, zonder opzettelijke
inwrijving, als ook of zij zonder eene voorafgaande inenting
zouden zijn gestorven, zijn vragendie vooralsnog niet met
zekerheid beantwoord kunnen wordenverdere waarnemingen
en proeven op grootere schaal zullen de veronderslellingdat
voor een ontkennend antwoord meer grond bestaat, dan voor
een bevestigendmoeten staven.
„Ik hoop en wensch echter, dat het nemen van nadere proe
ven betrekkelijk den veetyphus, althans hier te lande, eerstdaaga
tot de onmogelijkheden zal behooren, en dat de gelegenheid
daartoe, wegens gemis aan voorwerpen, volkomen en voor
immer blijve ontbreken."
DIJKGEAAF en HEEMEADEN van den Haarlemmermeer
Polder
Zullen op Donderdag den 16 January 1868, des
morgens ten 10 ure, aan het Stoomwerktuig de Lynden
overgaan tot de
bijzonder geschikt voor Klompenmdkersverder ZWAEE SLIE-
TEN voor dampalenSPAANDEES enz., en hetgeen verder
ten Verkoop zal worden gepresenteerd.
Haarlem, 2 January 1868.
Dijkgraaf en Heemraden voornoemd
J. W. M. VAN DE POLLDijkgraaf.
J. C. VAN DE BLOCQUEBY, Secretary.
DIJKGEAAF en HEEMEADEN van den Haarlemmermeer-
Polder
Brengen ter kennis van de Belanghebbendendat op daar
toe bekomen magtiging van Dijkgraaf en Hoogheemraden van
Rijnland, en met afwijking der Voorwaarden waarop de Yer-
pachting der Eingdijken heeft plaats gehad,
staande op den Blinden Berm van den Eingdijk om den
Haarlemmermeer-Polder.
Haarlem, 8 January 1868.
Dijkgraaf en Heemraden voornoemd,
J. W. M. VAN DE POLL, Dijkgraaf.
J. C. VAN DE BLOCQUEBY, Secrelarii.
worden opgeroepen ter benoeming van
ter vervanging van de Heeren A. J. G. TIMMEEMANS en
W. C. BULK op Dingsdag 14 Januarij e. k.des voormid-
dags van 10 tot 1 ure, en des avonds van 6 tot 8 ure precies.
Stembiljetten zijn verkrijgbaar a, 25 Cents (tot goedma-
king der onkosten)op den dag der Stemming aan het Stem-
bureau en bij den Kerkel. Ontvanger, den Heer J. KNOL,
bij wien tevcns te bekomen is het Plaatselijk Eeglement
(Prijs 25 Cent), en ter inzage ligt de Lijst der Stembevoegden.
KruisdorpDe Voorzitter des Kerkeraads
28 December 1867. E. J. VAN WISSELINGK J. Pz.
VAN DEN OPSTAL YAN
staande te Haarlemmermeer op den Polderkavel Sectie GG
N°. 29, aan den Slolerwegdigt bij den Kruiswegwaarbij
volgtDE 1IUUE van 10 BUNDEES LAND van dien Pol
derkavel, tot Kersmis 1875.
Deze YEEKOOPING zal gehonden worden op 25ingedag
den 21 Januarij 1868, 's middags ten 12 ure, in de Her-
berg: „De Wapens van Haarlemmermeer", staande aldaar,
aan het Kruisten overstaan van den Notaris J. L. YAN
DEE MOEE, ten wiens Kantore aldaar omtrent deze Vet-
kooping meerdere inlichtingen te bekomen zijn.