- 154 -
DE AARDAPPELEN.
■slaaa wordenwas het weiland uiet zoo slecht als nu liet
geval is. Onbegrijpelijk is hct dat niet raeer vee van honger
omkomt, vooral daar waar geen voedsel in de weiden gebragt
wordt. Yan den gunstigen regen, die elders dezer dagen ne-
derkwam, zijn wij bier verstoken gebleven.
Cafpelle (Langstkaat) 18 Augustus. De handel in
liooi is sedert de laatste dagen zeer aauzienlijk gevveest, en
zoowel geringe als goede kwaliteit werd gretig opgekocht.
Ook van bet gevvas van vorig jaar, waarvan men hier en daar
nog enkele partijtjes aantrof, werd veel verhandeld. Door
die buitengewone graagte, waarmede verschillende opkoopers
de hooiboeren bezoeken, zijn dan ook de prijzen weder mer-
kelijk geslegen, zoodat men thans/19 a 20 per 1000/2
ned. ponden besteedt. Het in den laatsten tijd opgckochte
booi is meerendeels bestemd tot persing.
Door den verkwikkenden regenwelke wij hier in de afge-
loopen week eenige malen hadden zijn de weilanden in be-
teren toestand gekomen, en bet uitgezaaide knollengroen op
de roggevelden is daardoor ook te voorschijn gebragt.
Bevf.rwijk, 19 Augustus. Gisteren is de afslag gehou-
den der onroerende goederen nagelaten door douairiere Deutz
van Assendelftliggeude in de naburige gemeenten. De gan-
sche massa heeft nu opgebragt 320,110. De grootste
kombinatie van 189,065 (waaronder de duinen) is/1000
in slag gemijnd door den heer J. Spaans te Barsingerhorn.
Het kasteel heeft opgebragt 38,100, de hertenkamp
17,050, de duinen 52,000, Beijenlust 12,200.
Hit Louden meldt men dd. 15 Augustus:
„Nu de oogst zoo goed als afgeloopen is, is het mogelijk
ten naasten bij zijnen uitslag te berekenen. Het jaar 1868
i3 een der belangrijkste jaren geweest, welke aan landbouw-
kundigen bekend zijn. In de twee voordeeligste jaren dezer
eeuw1822 en 1826 was op het einde van Julij niet zoo
veel graan binnengehaald als thans het geval is. En de
vroegtijdigheid van den oogst gaat gepaard met een even
zeldzamen overvloed en goede hoedanigheid der tarwe. Alle
omstandigheden hebben tot dit gewenschte gevolg medege-
werkt: geen wind heeft graan doen verloren gaan; - geen re
gen heeft het gewas beschadigd - het zaad heeft zich gelijk-
matig kunnen ontwikkelen, en niets heeft het volkomen rijp
worden der aren belet. Op verscheidene aan elkander gren-
zende hoeven in Lincolnshire bragt het morgen land 48 sche-
pels op. Volgens opgaaf van een der meest bevoegde beoor-
deelaars, leverde het morgen grond door geheel Engeland ge-
middeld 34 sehepels op, en kan men verwachten dat de lar-
we-oogst van dit jaar dien van 1867 met ruim 4,671,000
kwarters, en dien van gewone jaren met nagenoeg 2,473,000
kwartere zal overtreifen. De garst- en de haveroogst staan
echter dit jaar ongeveer 20 pet. bij het gemiddelde ten ach-
ter, en de opbrengst der aardappelenwelker hoedanigheid
uitmuntend is, zal niet meer dan twee derde gedeelten van
het gemiddelde bedragen. De tarwe-oogst in Schotland weegt
legen dien in Engeland op. Voor den vetweider alleen is
het jaar tot dus ver zeer schadelijk geweest; hij heeft zich
genoodzaakt gezienschapen en hoornvee tegen lage prijzen
te verkoopendoch de regen die in de laatste dagen is ge-
vallen, heeft door het geheele land de hoop der veehouders
doen herleven. Het gras en de boomen hebben hunne groe-
ne kleur herkregen. De vrees, dat men het vee in den win
ter met gedroogde bladeren zou moeten voeden, is dan ook
zeer verminderd. Trouwens men hoopte toch daarin te kun
nen voorzien door Italiaansch rijengras. Ook bestaat er voor-
uitzigt, dat het raapzaad nog voldoende zal opschietenom
daarvan een laten oogst te verkrijgen."
De 22s(e algemeene vergadering van de Hollandsche Maal-
schappij van Landbouv; zal gehouden worden op Zaturdag 26
September e. k., des middags ten 12 ure, in de groote zaal
der societeit de Oezelligheidte Gorinchem.
De minister van binnenlandsche zaken heeft medegedeeld
dat, volgens een berigt van den kommissaris des konings in
Limburgzich in verscheidene gemeenten van dat gewest een
betrekkelijk aanzienlijk aantal gevallen van miltvuur onder
het rundvee, de schapen en de varkens hebben voorgedaan.
Daar het mogelijk is dat die ziekte, welke niet alleen voor
het vee, maar ook voor de personen, die er mede omgaan
of die hun vlecsch eten, gevaarlijk kan worden, zich verspreide,
heeft de kommissaris des konings in de provincie Zuid-Holland
op verlangen van den minister, de aandacht van de gemeente-
besturen op deze belangrijke aangelegenheid gevestigd, met
verzoek om ingeval die ziekte zich in hunne gemeente mogt
voordoende artt. 452 460 en 461 van den Code Penal met
de meest megelijke gestrengheid toe te passenen om verder
zoodanige maatregelen te nemenals strekken kunnen om de
verdere verbreiding der ziekte te weren.
Uit Engeland wordt berigt, dat het schip Waterloo
van Rotterdam, den 5 Augustus te Londen 1314 schapen
heeft aangebragt, die met de pokziekte besmet warenen de
City of Norwich den 8 dezer 978 dergelijke schapen van
Touningen aan wal zetle. De 2292 schapen werden dadelijk
veroordeeld om gedood te worden, zoodat de verspreiding der
besmetting verhinderd werd.
DOOR EDM. VAN HEEENDAEL,
(Outleend aan het Tijdschrift over Land- en Tuinlouwhmde.)
Vervolgzie ons vorig nummer.)
De aardappel is een eenjarige plantdoor zijne wortelen
en zijnen slengel, maar wordt tweejarig, ja als het ware,
voortlevenddoor zijne knollen. Van kruidachtigeu aard,
voltrekt hij zijne bestemming in zeven maanden, terwijl de
knol voortleeft tot in de lente of tot het begin van den
herfst.
In het voorjaar ontwikkelen zich eerst de oogen, welke
zich in onbepaald getal aan den knol bevinden, veidengen zich
en vormen eindelijk den stengel die eerst maar met eenige
schubsblaadjes bedekt is. Het jonge stengeltje voedt zich eerst
met het stijfselmeel der knollen; later, wanneer het eenige
wortelen heeft uitgestooten en als plant is opgegroeid, vindt
het, gelijk alle gewassen zijne voedingstof in lucht en grond.
Zoo groeit de gevleugelde Stengel tot eene hoogte van on
geveer 40 tot 50 duimenhij vergaffelt zich in zwakke
takjes en ontwikkelt ten laatste den bloemstengelwaarop
de bloemen zullen ontluiken. Het getal bloemenwelke
boven op den stengel zittenis altoos onregelmatigmen telt
doorgaans op elk takje zoo vijf tot acht bloemen radvormig
en verschillend in kleur, volgens de soort, waarvan de onder-
ste lang en de bovenste korter gesteeld zijn, doch die alien
tot dezelfde hoogte komen.
Het is, als het ware, de levenspligt opgelegd* voor zijne
inwoners te zorgen, daarom zet het zich vlak open en regt
als warmle en licht de inwoners kunnen verkwikkendoch
bij duisternis en koude laten de bloemen zich nederhangen
en hunne kransen worden toegesnoerd om de inwoners (meel-
draden en stamper) tegen ongeuren te bewaren.
De meeldraadjes5 in getal, zijn te zamen vereenigd; uit
hun midden verheft zich het vrouwelijke deel, de stamper,
Ge weet, lezer, dat in de natuur alles op vaste wetten be-
rust, en de schikking is zoo wonderbaar, zoo geregeld, dat
planten, dieren, als stelselmatig aan die wetten gehoorzamen
hunne bestemming vervullen. Als het stuifmeel rijp is brengt
de weldadige wind het mede in beweging tot den stamper,
die zich dan met zijne gomachtige stof bereid houdt, om het
zelve te ontvangen. Is het werk der bevruchting volbragt,
dan verwelken de bloemen en ziet men langzamerhand de vrucht
dikker worden en geler, van groen dat zij was, en wanneer
ze volkomen rijp isheeft de bovenaardsche stengel zijnen
tijd geleefd en sterft af.
De onderaardsche Stengel vertakt zich in den grond en die
takjes hebben meest eene horizontale rigting. Zij dragen ook
schubsblaadjes waaruit weder kleine takjes te voorschijn ko
men en voortschieten om daarna zich aan het spitseinde te
verknobbelen. Dan vooral, is het aan de bovenaardsche bla
deren en aan de wortelen, om de meeste voedingstof uit de
lucht en in den grond op te vangen en die tot de knollen
te voeren. De knollen verdikken allengs en worden dan ein
delijk aardappelenbestemd om den mensch en de dieren te
voedenden smaak van den bevoorrechte te streelenen het
akelig spook des liongers uit het huis van den ellendige te
verjagen.
In den eerste hebben de kleine knollen ook schubsblaadjes,
maar deze verdwijnengelijk aan de onderaardsche takken
hoe meer de knollen groeijentot zij op het laatste schier
niet meer te vinden zijn. Nogtans daarwaar ze gestaan
hebben, bemerkt men eene verdieping aan den rijpen aardap
pel en in elke verdieping den, twee of drie oogen of loof-
botten. De volgende lente, wanneer alles weer door de strnlen
der zon herleeft, schieten de oogen door, ontwikkelen zich
stengen, wortelen en bladeren, en wordt alweSr hetzelfde
werk gedaan en voltrokken.
In Augustus en September worden gewoonlijk de aardap
pelen uitgedaan, en het is dan, dat de landbouwer zich dik-
wijls in zijne verwachting teleurgesteld vindt. Wei is waar
hebben de aanhoudende regens en de sclirale hitte soms eene
verderfelijke kracht, maar nog meer heeft de mensch, door
zijne onkunde of te geringe kennis, schuld dat de gronden
niet meer opleveren, dan men, na bemesting en zorg, er
van verwacht had.
O, indien het maar alleen in hopen en wenschen besloten
lag, dan braken alle jaren de karren onder den last der vruch-
ten, en rijk worden zou zoo moeijelijk niet zijn Neen, ho
pen is ijdel, wanneer het niet op kennis, onderzoek en werk
gebouwd wordt. Het is niet genoeg eenen grond te beploe-
gen en te bemestenop goed valle 't uitmen moet den aard
van den grond keunen en den aard der plant, weten welken
grond de plant vereischt en met welken raest men hem ver-
rijken moet, om eenen goeden en aangenamen oogst te beko-
meu. En daarom wordt men dikwijls in zijne hoop bedrogen
en weet men niet waaraan die tegenslag toe te schrijven
De opbrengst der aardappelen hangt dan voornamelijk af van
het weder en van den bodemvan de bemesting en de bewcr-
king van het veld van de soort der aardappelen zelf en van
andere omstandigheden.
Het wegnemen van het kruidzoolang het nog groen is,
is heel nadeelig voor den oogst, die aldus de moeite, het
zweet en den tijd van den landbouwer nooit vergelden kan.
Men heeft gezien, dat een struik, in jeugdigen wasdom te
midden Augustus afgesneden, weinige en zeer kleine aardap
pelen heeft opgebrachtdie van den tijddat het kruid afge
sneden was geworden, niet meer waren voortgegroeid, terwijl
een andsre struikop hetzelfde veldmaar dien men onge-
stoord had gelaten, vele en gezonde aardappelen opleverde.
Dit laat zich ligt begrijpenwanteens het loof weggesne-
den, houdt onmiddellijk alle werking op, die de plant maar
na zekeren tijd hernemen kan.
De plant worden alsdan de voedende stoffen ontzegd, welke
door de bladeren en de werking der lucht haar worden toe-
gevoerd. Deze bemerking geldt insgelijks voor de vermeer-
dering en voortplanting der aardappelen. Deze geschiedt mees-
tendeels door het zetten van knollen, zelden door het zaad;
maar men gebruikt ook daartoe kleine knollen, stukken van
knollen of zelfs schillen van oogen voorzien. Nogtans wan
neer men hier weer inziet, dat de jonge plant, zoolang
daar wortelen aan ontbreken om het noodige voedsel in
den grond te zoekenhaar bestaan geheel en gansch in
het stijfselmeel van de knollen moet vindendan erkent
men licht, dat door het verdeelen van den knol, men ook
een betrekkelijk gedeelte van voedende stoffen aan de plant
ontneemthare ontwikkeling tegenwerkt, en wat meer is,
niets dan halfvohvassene en zieke aardappelen moet inoogsten.
Hij dan, die goede en krachtige planten bekomen wilmoet
krachtige, gezonde en goed rijpgewordene knollen zetten, en
daarom is het dan verkieslijker heele knollen in plaats van
halve voor den kweek te gebruiken. Het is met de aardap-
"pelen even als met alle plantengoede zaden geven goede
planteD, en goede planten leveren goede vruchten.
De beste zandaardappelen zijn diewelke maar weinige
kiemoogen hebben, niet te groot, doch ruw van schil zijn.
Heeft de aardappel te vele kiemoogen, dan verliest hij te veel
kracht in het vormen van zijne loofstengels en blijft hem dan
te weinig over om de knollen te voeden.
In zijn vaderland overwintert de aardappel in de aarde. De
bovenaardsche stengel sterft af, eveneens de onderaardsche tot
aan de knollen. Deze blijven frisch en levendig en voeden hun
ne kiemoogen, welke in het voorjaar zullen uitspruiten. In
ouze noorderstreken zou dit misschien ook wel eens, doch bij
toeva!kunnen gesehieden; maar aangezien onze winters stren-
ger zijn, en de aardappels derhalve meer aan vorst en verrotting
zijn blootgesteldis het noodzakelijk die in het voorjaar te plan-
ten. Deze doenwijze is zekeren zal daarom den oogst der aard
appels in geenen deele vertragen of nadeelig zijn; want eens de
maand Maart voorbij, heeft men toch zoo veel voor koude of
vorst niet meer te vreezen. De lucht wordt warmer, omdat de
zon hare stralen spoediger op de aarde zendt, en derhalve zijn
de planten veel minder aan schielijke verkoeling onderhevig.
De grond dien de aardappel noodig heeft om wel te ge-
lukken, is zandige leemgrond; -denk niet, dat alle gronden
even goed zijn. Vooreerst moet de grond tamelijk spons-
achlig zijn; licht en lucht moeten vrij kunnen toestroomen
zonder welke zelfs de beste soorten waterig worden eu gevolge-
lijk weinig inhouden. In eenen harden en droogen grond,
waarop lucht en warmte weinig invloed hebben, daar wordt
de groei gestremd, omdat de wortelen zich niet kunnen uit-
zetten, om hier en ginds de stoffen op te nemen, welke als
in steenen gedrukt en opgesloten blijven. De plant, die de
voedende stoffen in den grond inoet ODtberen, kan geene goede
en smakelijke vruchten voortbrengenterwijl de wasdom en
de opbrengst er bij winnen zullen, wanneer de plant langs
alle zijden de lucht en de zon genieten kanen de wortelen
ongehinderd de noodige stoffen maar te slikken hebben.
lets wat men op het land gewoonlijk bemerkt, en dit geldt
hier niet alleeo voor den aardappel, maar voor het koren
de tarwe, de garst, de haver, enz., enz.is dat de plan-
ten overal te dicht staanwaardoor de grond veel te -vroeg
uitgeput is en dan maar gedeeltelijk geven kan, wat hem
zoo overvloedig voor de ontwikkeling en de rijpwording der
planten gevraagd wordt. Lucht en licht moeten eenen vrijen
doortocht hebben, wijl het bekend is, dat de plant een deel
van haar voedsel uit de lucht trekt, en dit wordt door den
landbouwer weinig of niet in acht genomen. Zonder de ge-
volgen in te zien, denkt hij, dat hoe meer planten op het
land, hoe grooter de winning zal zijn, maar hij misrekent
zich, want dikwijls moet hij zelf bekennendat zijn oogst
maar dun en mager is, en ondervindt hij nog daarbijdat
op het laatste van den zomer, dan, wanneer de aardappelen
moeten voltrokken worden, de struik zich op den grond neer-
strekt, waardoor natuurlijk de werking van licht en lucht be-
lemmerd wordt.
De grondengoed om aardappelen op te winnenzijn de
mergelgronden, dat is gronden met zandleem en kalk ge-
mengdook de zeeduinen, die uit zeer los en luchtliggend
zand met nog al betrekkelijk veel zoutgehalte bestaan leem-
gronden daarentegen zijn heel slecht daartoe geschiktvoor
eerst omdat de droogte het wieden van onkruid en het los-
houden van den bovengrond daarop belet, en omdat de aard
appelen daar zoo laat tot rijpheid komen dat de zaaijing
voor den oogst van 't jaar later schier onmogelijk wordt.
Natte gronden zijn heel nadeelig voor den aardappelkweek en
wij zouden durven zeggendat het onmogelijk is daar eenen
goeden oogst op te doen.
Wij achten het onnoodig over de gronden verder uit te
wijden; de lezer zal reeds begrepen hebben, dat gronden,
die den stroom van licht en lucht door hunne hardheid tegen-
houden of te nat zijn, heel ongunstig zijn voor den aardap
pelkweek en dat gronden goede en gezonde knollen zullen
opbrengen, wanneer de wortelen daar eenen vrijen weg vin
den, noch te nat, noch te droog staan, en de plant zich
onder den weldadigen stroom van licht, lucht of wind ont
wikkelen kan.
Deze voorwaarden zullen nogtans zonder uitwerksel blijven
wanneer men de gronden niet geeft, wat zij zullen verei-
schen. De bemesting is zeker wel eene voorname zaak in
den kweek van elke plant, zoo onontbeerlijk als het voed
sel dat den mensch in het leven houdt. Proefnemingen
hebben geleerd dat de aardappel potasse en sodaphosphoor
en zwavelzuur, kalk en magnesia inhoudt. Dus wil men den
grond behoorlijk bemesten, dan moet men zorgen dat die stof
fen in den mest aanwezig zijn, Wij begrijpen heel wel dat
het voor het tegenwoordig geslacht onmogelijk is, scheikun-
dige kennis te bezittenhopende dat er voor de ioekomst
door het onderwijs in dit gemis zal voorzien worden, achten