WEERBL A D (M i. 1869. VAN AAN LANDBOIJW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. V RIJD AG, 1 JANUARIJ. Tiende Saargang. Bij dit Nommer behoort een Bijblad. »E MIIBEIA1IIG HAARLEMMERMEERPOLDER. I. Geschiedenis van den strijd over de Rilbemaling. HAARLEMMERMEER, PRIJS VAN HET ABONNEMEIVT in het Jaary g__ Prijs van een enkel Nommer 15 Cent. ALLE TOEZENDIN'GENREDAKTIE EN UITGAVE BETEEFFENDE te adressercn aan VAN BONGA C°. te Amsterdam. (Uiterlijk Woensdag.) VAN BEN Opstel over het verbeteren van de waterstanden in Haarlommermeordoor droogmaling van het lage, en bevloeijing van het hooge land, in verband met eene verbeterde eindopma- ling van het boezemwater noon Mr. J. P. AMERSFOORDT, Ileemraad van den FolderBurgemeester van de gemeenle Ilaarlemmermeer. Er is 1°. land in den Haarlemmermeerpolder dat te laag iigt. Velen der eigenaars van dat land verzochten sedert Ian°° en verzoeken nog nudat hun moge worden toegestaan om zelve het water uit het lage land te malen op het hooge land. Er is 2°. land in den Haarlemmermeerpolder dat te hoog ligt. Yele eigenaars der landen, liggende aan den Ringdijk, zijn van dit gebrek afgeholpen door het aanleggen van hevels andere eigenaren verzoeken op dit oogenblik dat hun worde toegestaan zelve het water uit het lage land te malen in het hooge land. Trage. Zonden beide partijen niet te helpen zijn door het water van het lage land, dat te veel heeft, van wege het pohlerbestuur te malen in het hooge land, dat te weinig heeft? Het tegenwoordige opstel heeft ten doel de beantwoording dezer vrnag; de steller weuscht daarbij aan te toonen dal deze maafregel uitvoerbaar is, en tegelijk zoowel voor de verbetering van de eindbemaling des polders, als voor zijne bevloeijing kan aangewend worden. Om van dit voorstel een duidelijk denkbeeld te geven zal Let noodig zijn: I. De geschiedenis na te gaan van den strijd over de kilbe- maling gevoerdzooveel mogelijk met invoeging der oor- spronkelijke daarover gewisselde stukken. II. Een denkbeeld te geven van den wensch der laaglanders met een overzigt van de redenendie voor en tegen hun verzoek pleiten. III. Een denkbeeld te geven van den wensch der hoog- landersmet de redenen voor en tegen. IV. Het nieuwe middel voor te dragen, dat thans wordt voorgeslngen tot tegemoetkoming van beider wenschen, en de voordeelen op te sommendie daaraan voor den polder zullen verbonden zijn, Daar de stukken op deze zaak betrekkelijk of zeer ver- spreid zijn, of wel tot biertoe niet in druk zijn verscbenen, en de mededeeling daarvan zeer zeker voor alle ingelanden in den Haarlemmermeerpolder, en welligt ookwat het be ginsel betreft, voor andere bestaande of aan te leggen pol- eis van nut kan zijn, heeft steller dezes gemeend de re- cactie van het lVeettlad van Ilaarlemmermeer te moeten ver zoeken dit opstel in hare kolommen te widen opnemen als het beste middel om het bekend te makenzoowel aan Hoold-Ingelanden van den Haarlemmermeerpolder als aan het verdere publiek. Toen op 20 Julij 1S5 5 door Gedeputeerde Stalen werd vastgesteld het oorspronkelijk reglemcnt van bestuur voor den Haarlemmermeerpolderwerd daarin opgenomen eene bepa- ing over het daarstellen van afzonderlijke bemalingenwelke tot op den huidigen dag onveranderd is behouden gebleven. Zij luidt (in art. 14) als volgt: ..Tot het daarstellen van eenige afzonderlijke bemalin<r is „de toestemming der vergadering van Iloofd-Ingelanden noo- ..Oig, die daaraan zoodanige bepalingen verbindt, als zij in „bet belang van het overige gedeelte des polders noodig acht. Indien eemg Ingeland zich met het besluit dier vergade- „nng bezwaard vindt, kan hij zich tot Gedeputeerde Slaten wenden met het verzoek, dat deze gebruik maken van de bevoegdheidhun toegestaan bij art. 7 der verordenin"- ..regelende het toezigt van de Staten en van Gedeputeerde li i °P de waler8chappen in Noord-Holland(Provinciaal „blad van 1S55, N°. 35.)" PRIJS DER ADVERTENTICN van 1—6 regels 75 Cent, elke regel meer 12j/a Cent. Zegelregt bij elke plaatsing 35 Cent. »Ia Nadat in February 1856 voor den polder een eigen be stuur was ingesteldbleek het spoedig, dat eenige eigenaars zich niet ontzien hadden, (tijdens het bestuur der Commissie \an beheer en toezigt, die voor den Staat der Nederlanden beheerd bad), om op liunne landen kilmolenljes te stellen, waarmede zij, zonder magtiging van wie ook, het water uit de bellen of Inge landen op den algemeenen polderboezem bragten, die dan daardoor verhoogd werd, hetgeen zeer ten nadeele van liunne buren strekte. De drie groote werktuigen, LeeglacalerCruquius en lijndenwaren vooral bij den toenmaligen treurigen toestand del waterleidingenhet bijna geheel ontbreken van waterber- ging het onvoldoend aanlal stoomketels, den slechten toe- stand van zuigers en pomphartenenz. enz., bij lange na niet in staat om het water te houden op het voor de droog- making aangenomen peil van 5 ned. ellen -s- A. P. Reeds in de vergadering van dertig Julij 1S56 kwam het verzoek ter tafel van de laaglanders om toegelaten te worden tot het daarstellen van kilmolenljes, werktuigen, waarmede men in eenen polder de laagste plaafsen of killen tracht boven water te houden. (Zie de Vries, de zeeweringen en water- sehappen in Noord-Holland, biz. 352, waar hij de kilmolens van de Beemster beschrijft.) In de notulen dezer vergadering vindt men hieromtrent aangeteekend De beer de Geus ontwikkelt zijn gevoelen omtrent het maken van afzonderlijke bemalingen op groote schaalwaar- van bij een voorstander verklaart te zijn. Do voorzitler doet den secretaris lezen het over dat aangelegen onderwerp door eene commissie, bestaande uit de lieeren: J. van der Breggen Fzn.J. Lanser en A. H. van Tienhoven, den 13 Mei jl. uitgebragt rapport. Dit rapport (vroeger nimmer gedrukt) luidt als volgt: *j°- co-. 19 Mei 1856. Bij besluit uwer Vergadering van den 2den April jl. werd ons opgedragen het uitbrengen van een rapport, opzigtens ge- deeltelijke inpolderlngen en afzonderlijke bemalingen van gron- den, in den Haarlemmermeerpolder gelegenalsmede de te volgen regelen in het algemeen belang van genoemden polder, wnaromtrent wij de eer hebben het navolgende aan uw oor- deel te onderwerpen. Bij de beoordeeling dezer belangrijke zaak, hebben wij ge meend 1°. te moeten opmerkendat werkelijk reeds gedeeltelijk inpolderingen en afzonderlijke bemalingen plaats gehad hebben en nog nanwezig zijn zonder daartoe de vergunning der be- voegde magt te hebben erlangd, Deze willekeurige bandelingen zijn ongetwijfeld laakbaar en door vele ingelanden met verontivaardiging vernomenimmers voornamelijk omdnt daardoor de gelegenheid is ontstaan om elkander te benadeelen, dewijl de bemaling op den algemeenen boezem plaats hebbende, den waterslnnd verhoogt en dus an- deren verpligt, het hun gestelde voorbeeld te volgen om be- nadeeling voor te komen. Het is van algemeene bekendheid dat eigenaars van laag gelegen gronden zich aan deze willekeurige hantlelingen heb ben schuldig gemaakt, welligt met het denkbeeld om van het oogenblik, waarop het Bestuur nog niet was geconstitueerd en er dus geene reglementen bestonden, te kunnen gebruik maken, en in de hoop van daarna hunne beginselen bestendigd te zien. Ilet behoeft geen betoog, dat de verceniging van verkochte perceelen strijdig is met art. 25 der verkoops -voorivaarden vermits aldaar bepanld wordt, dat het maken van meerdere dammen niet mag plants hebben zonder bepaalde toestemming der Commissie van Beheer en Toezigt of van het nader in te stellen Polderbestuur. Bovendien zijn de daargestelde afzon derlijke bemalingen geheel en al in strijd met art. 14 van het bijzonder Reglement van bestuur voor den Haarlemmermeer polder, wordende aldaar voorgescbrevendat daarvoor de toe stemming der Vergadering van Hoofd-Ingelanden noodig is. Wij zijn op grond van Let aangevoerde van oordeel dat de bestaande inpolderingen en afzonderlijke bemalingen moeten worden opgeheventer voorkoming van onderlinge benadee- ling en welligt verregaande geschillen, welke van hun bestaan bet gevolg zouden kunnen zijn. 2°. Is het ons voorgekomen: dat inpolderingen van afzonderlijke perceelen (20 bunders) hoogst moeijelijk, zoo niet onuitvoerbaaa te achten zijn, dewijl het steeds eene groote zwarigheid zal blijven de grenzen aan te geven der landen welke al en welke niet daarmede kunnen worden bevoorregt en er nog altijd overblijft het bezwnar van op den algemeenen boezem te malen, aangezien dit steeds ten voordeele van den eenen en ten nadeele van den anderen moet uitloopen er zou voor die gevallen speciaal moeten worden aangenomen het beginsel van uitmaling op bun eigen land met andere woordenmen zou dan van een perccel een gedeelte voor boezem moeten inrigten en daarop uitmalen met de be- paling van het water in dien boezem te houden tot dat de watersland van den algemeenen boezem tot een zeker punt zal zijn gedaald; bij voorbeeld 4,80 El •+- A.P. of zooveel lager als in bet algemeen belang mogt worden noodig geoordeekl.' Het is echter niet to ontkennen dat eene dergelijke Ioe- stemming aan eigenanrdige bezwaren onderlievig is, want hoe zal men zich voertdurend verzekerd kunnen houdendat het water in den gemaakten eigen boezem zoolang wordt opgehou- dendat de bepaalde hoogte van den algemeenen boezem zal zijn verkregen? V ij zijn daarom van gevoelen datingeval daaromtrent aan- vragen mogten worden gedaan, dezelve nimmer moeten toe gestaan worden, dan met de verpligting van eenen afzonder- lijken boezem te moeten daarstellen, ten einde geen ander te kunnen benadeelen. 3°. Hebben wij gemeend dat inpolderingen op meer uilgebreide schaal (als algemeene maatiegel), hetzij geheele of gedeeltelijke section afzonderlijke bemalingen moeten ten gevolge hebben. Uiterst moeijelijk zou bet zijn dit in praktijk te brengen, dewijl het aangeven der gienzen hiervan bczwaarlijk zoude zijn, om reden men dan zou moeten bepalen welke landen zouden bevoorregt worden terwijl ahveder bet malen op den algemeenen boezem°ten nadeele van de overige Ingelanden te achten is; men zou dus ook in die gevallen het maken van eenen afzonderlijfcen boezem moeten ver- pligtend makenonder dezelfde bepaling als bij de beoordeeling der inpolderingen van enkele perceelen (20 bunders) is voorge" schreven. Wij meencn dus hieromtrent dat dergelijke inpolderingen niet dan voorwnnrdelijk kunnen worden toegestaan en de koslen voor rekening der aanvragers te moeten latenvermits een dergelijk plan niet van algemeen, maar van bijzonder belang beschouwd moet worden. Eindelijk is bet ons niet ondoelrnntig voorgekomen, de midde- len aan te geven ter verbetering van het algemeen gemaal, 1°. de waterberging te vermeerderen of vast te stellen op V\\ t'er oppervlakte, waarvan in art. 24 der verkoopsvoor- waarden melding wordt gemaakt, en waaromtrent het Polder bestuur bet regt heeft. 2°. De hooge landen af te scheiden met zoogenaamde stcek- dammen of stortebedden ter hoogte van 0,30 El beneden de ge- middelde ligging der gronden, waardoor dus bet water in die landen wordt opgehouden tot genoemde hoogte, en dus niet naar de lagere gedeelten kan afvloeijen. 3°. De drie stoommachines zooveel verbeteren en versterken als maar eenigzins mogelijk is en dezelve steeds laten werken tot dat de waterstand tot 5,00 El beneden A.P. zal zijn ge daald en zoo noodig nog lagermoetende hieromtrent geene nultige uitgave als bezwarend worden beschouwd. Ziedaar! Mijne Heeren! onze denkbeeldeu omtrent de be- maling en beliandcling van den Haarlemmermeerpolder, dewijl wij het niet randzaam achten reeds dadelijk afzonderlijke be malingen in te stellen, te meer omdat do onilervinding nog niet heeft doen zien, dat onmiddelijke veranderingen voor bet De Commissie, J. v. d. Bbeggen Fz. J. Lanser. A. H. van Tienhoven. In de Notulen staat vervolgens „Verscheidene leden voeren over dit onderwerp het woord waarbij echter het beginsel omtrent de afzonderlijke inpolde ringen tot de volgende Vergadering onbeslist blijft." Velen zullen bet met mij betreuren dat hetgeen toen ge- sproken isniet beter bewaard is gebleven men ziet daaruit hoc noodzakelijk het is dat de Notulen over zulke belangrykc zaken vooral uitvoerig worden gesteld. gemaal noodig zijn, Haarlem, 13 Mei 1856.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1869 | | pagina 1