sees
en
van
Gelukkig vinden wij in de Vergadering van 10 September
1856 vermeld een verzoekschrift van de Laaglanden, het-
welk zeer uitvoerig en met zaakkennis is gesteld, en hetwelk
ik niet overbodig aclit hier in te lasschen.
Aan Hceren Hoofd-Ingelanden van den
Haarlemmermeer-Polder.
Geven eerbiedig te kennen:
1°. Willem de Geus, landeigenaar, wonende in de Schermeer.
2°. a. Cornelia Pianteijdt, grondeigenaarwonende te
Crommenie.
I. Johannes Cornelis Peeck, burgemeester der gemeente
Schoorl c. a.aldaar wonende.
c. Theunis Pianteijdt, reeder, wonende te Egmond aan Zee
als gezamenlijke vennooten van de vennootsckap bet Klaver-
blad, opgerigt bij onderbandsche acte van den 3Maartl855
en te Rotterdam den 2 Mei daaraanvolgende geregistreerd.
„Dat zij te zamenen wel de eersle voor en de ge-
melde vennootscbap voor zijn eigenaren (onder anderen)
van de perceelen gelegen in de Haarlemmermeer, in sectie 0
als kavels gemerkt met de nummers 19 20, 21, 22, 23
24. Dat zij op deze zeer laag gelegen kavels, ten einde
het overtollige water bevrijd te vvorden, eenige kleine
watermolens hebben gesteld, als den waarmede de kavels 19
en 20, een waarmede de kavels 21 en 22, en een derde,
waarmede de kavels 23 en 24 worden bemalen zijnde de
vereenigde kavels door pompenloopende onder de tusschen
beide liggende kavelsloten in verband gebragten zonder dat
daardoor de bedoelde kavelslooten van bet gemeene boezem-
water zijn afgescbeiden geworden.
„Dat intusscben bij het bijzonder reglement van Bestuur
voor den Haarlemmermeerpolderafgekondigd bij besluit van
Gedeputeerde Staten van den G September 1855 n°. 27,
Provinciaalblad n°. 88), in art. 14 is bepaald, dat tot bet
daarstellen van eenige afzonderlijke bemaling de toestemming
der Vergadering van lloofd-Ingelanden vereischt wordten ter
verdere executie van deze bepaling in art. 13 der eerste ver
ordening op bet inwendig beheer van den Polder, afgekondigd
den 30 October 1856, is voorgeschreven dat, voor zoo verre
eene afzonderlijke bemaling reeds vroeger was daargesteld,
binnen vier weken na de invoering dier verordening schrifte-
ljjk de vergunning tot behoud van het bestaande moet wor
den gevraagd.
„Dat zij, het beginsel eerbiedigende.dat niet ieder eigenaar
willekeurig zich in de bemaling kan mengen, echter beschei-
den opmerken, dat aan dit beginsel de noodzakelijk veron-
derstelde voorwaarde verbonden is, dat bet Polderbestuur
voldoende voor ieder perceel, betzij bet hoog, hetzij laag ge
legen is, in de bemaling voorziet, betgeen onmogelijk kan
geschiedenzoolang de Meer niet in verschillende afdeelin-
genwaarbij landerijen van gelijksoortige hoogte in afzonder
lijke bemalingen bijeengevoegd worden, is gescheiden.
„Het zal tocb door niemand.die eenigzins met den toestand
van andere polders bekend is, en weet welk aanmerkelijk ver
schil in hoogte tusscben de verschillende landerijen in de Haar
lemmermeer bestaat, worden gesustineerd dat men in aller
behoeftenalleen door een gemeenen boezem, zal kunnen voor-
ziendewijl in dien toestand of het lage land moet verdrin-
kenof bet hooge landvooral voor zoo ver het tot weiland
wordt aangelegd, moet verdorren; de een met leede oogen
zijn drassig land zal aanzien, of de andere geen voldoend water
in de slooten zal vindenom zijn vee te drenken of het van
de naastgelegen landen af te bouden.
„De supplianten stellen deze opmerking vooropomdat
zij vermeenen dat het Polderbestuur, zoolang het zelf nog
niet kan helpen, des te gereeder zal toestaan dat de inge-
landen, die bedreigd worden hunne aanzienlijke kapitalen door
Ret water onvruchtbaar te zien blijven, op bun eigen kosten
tijdelijken zonder den algemeenen boezem te verkleinen
zich zelve redden.
„De supplianten zeggen tijdelijk, omdat zij, ofscboon wel
inziende dat niet alles eensklaps kan geschiedenen de af
zonderlijke bemalingen een Iangdurig en naauwkeurig onderzoek
en bet daarstellen van meer of min aanzienlijke watermolens
df andere machines zullen vorderenechter het vertrouwen
koesterendat die afzonderlijke bemalingen door het Polder
bestuur zullen worden daargesteld.
„Wel heeft in hooge mate een verslag van de Vergaderingen
van 30 Julij en 6 Augustus jl.in de Haarlemmer Courant
van den 13 dier maand opgenomen hunne aaudacht getrokken,
omdat daarbij eene periode voorkomt, waaruit zou kunnen wor
den afgeleid, dat de Vergadering van Hoofd-Ingelanden in bet
algemeen tegen de afzonderlijke bemalingen zijn zoude, omdat
de stoomwerktnigen bij beboorlijke waterberging en afvoering de
lagere gedeelten des polders, ook des winters, wel droog zou-
den kunnen houden; maar zij vertrouwen dat zulks alleen aan
eene onnaauwkeurigheid van bet verslag is toe te schrijven.
„Het ophouden van bet water der slooten door het leggen
van steekdammen in de monden is voor de hooge landen wat
het uitmalen is voor de lage landen. Beide zijn even dringend
noodzakelijk, zoolang niet het hooge land bij het hooge, en het
lage land bij bet lage in afzonderlijke bemalingen gebragt is.
De uitmaling der lagere landen op eenen gemeenen boezem zal
nog dit voordeel hebben, dat die binnenboezem hooger zal
kunnen worden opgevoerden de uitpomping door de machines
zeer bevorderd worden zal.
„Zij zien dan ook geen bezwaar dat aan de door hen ver-
langde concessie de voorwaarde wordt verbondendat zij ge-
aeht zal worden te zijn vervallenzoodra die gewenschteja
hoogst noodige afzonderlijke bemalingen zullen zijn tot stand
gekomen.
„Bij de eerste verordeningboven aangehaald, is het zomer-
peil bepaald op 5 el benedeu Amsterdamsch peil. Indien de
machines het peil al op den duur op die diepte kunnen hou
den zal de boezem bij regenachtig weder dikwijls veel
hooger zijn.
„Op eenen boezem van zoodanige uitgebreidheidals die
der Haarlemmermeer, heeft een langdurige of sterke wind, uit
dezelfde streek waaijende, een belangrijken invloed en wordt
het water, ook bij een gemiddelden stand van 5 el, naar de
landerijen benedenwinds, veel hooger opgevoerd.
„Van het winterpeil wordt niet gesprokenmaar nit den
aard der zaak verkrijgt dat peil duurzaam een veel hoo
ger stand.
.Wanneer men nu let op het feit, dat het maaiveld van der
supplianten kavels, hierboven genoemd, van 4 el 47 duim tot
el 57 duim beneden het peil A. P. is gelegen, dan volgt
daaruit, dat alleen in de schoonste zomerdagen voor die lande
rijen een waterstand bestaat, die gepast is, maar dat zij het
grootste deel des jaar9 drassig en des winters bijna gelijk met
het water zullen staan, waardoor het teelen van winterzaad
volstrekt onuitvoerbaar wordt. Een deel der kavels is thans
met koolzaad bezaaidmaar alle hoop op eenen redelijken
oogst mag ter zijde gesteld worden, indien de supplianten niet
de gelegenheid bezitten, hetzelve gedurende den winter uit
het water te houden.
„Een der gronden tegen eigen bemalingen aangevoerdis
de opmerkingdat men den gemeenen boezem met het uitge-
malen water bezwaart.
„Ofschoon de geringe oppervlakte door hen ingepolderd
slechts eene onbeduidende hoeveelheid op de massa van den
gemeenen boezem kan uitslaanwillen zij ook ten deze gaarne
n deze bcdenkingen te gemoet komen, en zich verbinden, om
zoolang het gemeene boe-
beneden A. P. is gerezen,
molentjes geslagen zoude
hunne molentjes te doen stilstaan,
zemwater boven de 4 el 25 duim
ten welken einde een peil bij die
kunnen worden.
„Wel verre dan dat de uitmaling eenig nadeel zal doen
ware het misschien wenschelijk, dat alle lage landen alsdan
hun water op den gemeenen boezem konden opbrengen waar
door de machines hetzelve veel minder hoog zullen hebben op
te voeren, en gemakkelijker werkende, de Meer des te eerder
van het overtollige water zouden kunnen ontlasten.
„In alle gevallen zal zeker een ieder moeten toestemmen,
dat wanneer eerst dan gemalen zal mogen worden als de boezem
tot op 4 el 25 duim beneden A. P. is gedaald, aan niemand
eenig nadeel daardoor kan worden toegebragt,
„Redenen, waarom zij zich tot UEd. wendenmet het eer
biedig verzoek, dat het UEd. moge behagenhun supplianten
toe te staan om de afzonderlijke bemalingen van de kavels
19 en 20, 21 en 22, 23 en 24, vooralsnog met de respec
tievelijk daarop staande molentjes te behouden, des noods onder
zoodanige beperkingen of voorwaarden als hierboven is aange-
geven, of Uw Collegie in het algemeen belang verder noodig
of gepast mogt oordeelen.
Hetwelk doende enz.
(get.)
Alkmaar,
23 Augustus 1856.
si;
W,
C.
J.
E.
de Geus.
Planteijdt.
C. Peeck.
Pianteijdt.
In de Notulen staat:
„Wij hebben deze zaak aan een naauwgezet onderzoek on-
„derworpen, en zouden U als ons praeadvies in bedenking
geven, het gedane verzoek vooralsnog niet in te willigen.
„Immers het is nog niet afdoende kunnen blijkendat de
„drie stoommachines, wanneer zij te zamen werkzaam zijn, het-
„geen eerlang zal kunnen geschiedenniet bij magte zijn ook
„het lager gedeelte van den polder boven water te houden.
„Wij voor ons koesteren de hoop, dat de bezwaren der adres-
„santenbij eene ijverige bemaling, vermeerderde waterberging,
„opruiming der waterleidingen, slooten en togten, en afsluiting
„der hooge landen, volgens het beginsel der verordening op het
„inwendig beheer in den Haarlemmermeerpolder, zonder eene
^afzonderlijke bemalingzullen kunnen worden uit den weg
„gernimd.
„Eerst dan, wanneer gebleken is door de ondervinding dat
„al deze hulpmiddelen te kort schieten om de lagere gedeelten
„van den polder voldoende tegen wateroverlast te vrijwaren
„zouden wij onze toestemming tot eene afzonderlijke bemaling,
„maar dan op groote schaal en naar vaste grondslagen, wenschen
„te geven.
„Wij onderwerpen dit gevoelen aan Uwe overwegingen, en
„zullen gaarne zien, dat het beginsel, hoe in deze te handelen,
„door Uwe Vergadering worde gevestigd.
Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeer-Polder,
(get.) J. L. van den Burch, Vooniiter.
E. W. van Brederode, Secretaris.
Na breedvoerige beraadslaging wordt met 16 tegen 1 stem
besloten zich met het praeadvies te vereenigen en den adres-
santen te kennen te geven, dat deze Vergadering het gedane
verzoek vooralsnog niet kan inwilligen.
Tegen heeft gestemd de beer de Geus.
Wij zien hieruit dat de Vergadering het gedane verzoek
„cooralsnog" niet konde inwilligen; in dit „tooralsnog" ligt
opgesloten dat men den toestand beschouwde niet als volkomen
goedmaar als voorloopig. Deze voorloopige toestand nu duurt
op heden, (December 1868) nog altijd voorten bleef dus
gedurende twaalf jaren steeds dezelfde.
Dit bewijst echter niet dat de laaglanders met dezen toestand
genoegen namen.
Neenintegendeel 1 meermalen hebben zij geklaagd, zooals
wij straks zullen zien.
Wel heeft men intusschen getracht in de Verordening op het
inwendig beheer een middel te vinden om aan de bestaande
kwaal een einde te makendoor de eigenaars van hooge landen
niet alleen te magtigen, zooals bij de koopvoorwaarden in art.
26 gedaan wa3maar ben thans te noodzaken het water door
het leggen van steekdammen in hunne slooten op te houden.
Gemeld art. 26 der koopvoorwaarden luidt als volgt:
„Met voorkennis en onder toezigt van de gemelde Commissie,
„of van het later in te stellen Polderbestuur, is het den koopers
„en hunne regtverkrijgenden vergundhet water der slooten
„op te houdendoor te leggen steekdammen in de monden of
„op eenige andere beboorlijke wijze of plants."
Dit stelsel van dwang, ofschoon aangenomen bij Hoofd-Inge
landen vond geene goedkeuring bij Gedeputeerde Staten
(zie Notulen 1856, bl. 70); het is dientengevolge verlaten en
kan moeijelijk immer weder worden voorgesteld of ingevoerd,
daar een beding bij koopovereenkomsten dus bij notarieel
contract geregeld zonder den vrijen en gezamenlijken wil
der contrakterende partijenvolgens het Nederlandsch Regt,
slechts bij onteigening ten publieken nutte kan worden gewijzigd.
Op 18 December 1856 kwamen op nieuw zeven rekwesten
tot het daarstellen van afzonderlijke bemalingen.
Het nemen van een besluit wordt in die Vergadering uitge-
steld tot na de zooeven genoemde verordening op de water
berging (zie Notulen 1856, bl. 83). Dit wordt volgehouden op
28 Januarij 1S57 tegen den ingeland A. van Valkenburg, die
vraagt op eenen eigen boezem te mogen malen.
Op 17 Junij 1857 (Notulen bl. 46) komen de Geus c. s.
terug op hun gedaan verzoekaantoonende dat hunne gronden
steeds dras liggen, waaropmet het oog op de toen sedert kort
bevolen meerdere waterberging, en de te beramen verbete-
ringen in de wijze van bemalen (door de Commissie Storm Buij-
sing) afwijzend is beschikt.
Het is mij niet geblekendat, na deze afwijzing, op nieuw
verzoeksch riften tot afzonderlijke bemalingen aan het Polder
bestuur zijn ingediend, of dat iemand zich deswege tot Gede
puteerde Staten zoude hebben gewend voor October 1867.
Alstoen werd weder een verzoekschrift aangeboden tot het
gezegde doel, luidende:
Jan het Polderbestuur van den Haarlemmermeer.
Geven met verschuldigden eerbied te kennen de ondergetee-
kenden, alien landeigenaars en landgebruikers in den Haarlem
mermeerpolder, dat zij door den tegenwoordigen te hoogen wa
terstand veel benadeeld worden, daar zij niet die vruchten van
hunne landerijen kunnen genieten, welke bij een meer door-
gaanden lageren waterstand van dezelve te halen zouden zijn
dat aan de hooger gelegen landerijen bevels of schutboorden
zijn geplaatst, om bij droogte het water op te houden, kunnen wij
wel niet afkeuren, maar zoodra die hooger gelegenen te veel krij-
genmoeten wij lager gelegenen dat water maar weder ontvan-
genop een tijdstip dat wij zelve reeds meer dan te veel heb
ben redenen waarom Supplianten eerbiedig en dringend verzoe-
ken om den geheelen waterstand in den Haarlemmermeerpol
der te verlagen, of het laagste gedeelte, waartoe de Sectie O
wel zal behooren, afzonderlijk af te polderenof andere doel-
matige middelen te beramen die wij aan UWE. beleid en door-
zigt overlaten.
Krommenie 18 October 1867.
't Welk doende,
J. SciIUURMAN, J. Bus, J. J. D. BOER
Pr. Zilver C. Waterdrinker J. van Egmond
B. de Jong, W. Verploegh, Jan van Wijk Wz,»
Cs. Plant eydt T. Planteydt,
J. C. Reuk,
Js. Meijer,
L. Houtkooper, C, de Jong,
W. Davidzon, M. Spaans.
Men lette hierbij op, dat het thans, even als vroeger,
vooral de eigenaars van Sectie O zijndie verandering be-
geeren. Zijn ook de namen verwisseld, hetzelfde land vraagt
dezelfde verbetering.
In de Vergadering van 17 December 1867 werd dit adres
gesteld in handen van het Dagelijksch Bestuur om conside-
ratien en advies. Dit echter verzoekt (in de Vergadering van
15 Januarij 1868, notulen bl. 12) dat: Aangezien door de
„inwilliging van het verzoek eene geheel andere wijze van
bemaling voor den polder zou moeten worden ingevoerd
„eene Commissie worde benoemd uit den Dijkgraaf, twee
Heemraden en twee Hoofd-Ingelanden, ten einde deze zoo
„belangrijke zaak te onderzoeken."
Deze Commissie is werkzaam geweest en heeft hare notulen
doen drukken, waaruit blijkt van de individuele meeningen
der verschillende leden, maar waaruit geene eigenlijke con-
clusie, bepnaldelijk door alien gezamenlijk vastgesteld, kan
worden getrokken.
Over die notulen werd beraadslaagd in de Vergadering van
11 December 1868, en de Commissie werd uitgenoodigd hare
conclusie in eene volgende Vergadering ter tafel te willen
brengen.
Zij voldecd daaraan als volgt:
Aan Ileeren Dijkgraaf, Heemraden en Hoofd-Ingelanden
van den Haarlemmermeerpolder.
De Commissie, naar aanleiding van ingekomen^ adressen
benoemd in Uwe Vergadering van den 15 Januarij jl.ten
einde te onderzoeken of verlof tot afzonderlijke inpoldering en
bemaling van laag land zou kunnen worden gegevenen welke
voorwaarden hierbij in het belang van het overige gedeelte des
Polders noodig moesten worden geachtheeft u bekend gemaakt
met den zakelijken inhoud van het in twee omtrent dat gewigtig
onderwerp door haar gehouden vergaderingen verhandelde.
Naar aanleiding van de gedachtenwisselingdie hierover in
Uwe vergadering van November jl. heeft plnats gehad, heeft
Uwe Commissie gemeend 't best aan Uw verlangen te voldoen
door U eene concepl-verordening omtrent
te bieden.
dat onderwerp aan