W EE kR LA R 1869. Rk 6 VAN AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. KILGEMAAL V R IJ D A G 5 F E B R U A R IJ. TienAc Saargang. Ills Sif LlSISJi A Lft A tt HAARLEMMERMEER-POLDER. voorgesteld tot drooglegging der lage en bevloeijing; der hooge landen in den HAARLEMMERMEER-POLDER. "i* HAARLEMMERMEER, PRIJS VAN IIET ABONNEMEWT in het Jaar6. Prijs van een enkel Nommer 15 Cent. ALLE TOEZENDINGEN, BEDAK.TIE EN UITGAVE BETBEEPENDE te adresseren aan VAN BONGA G°. te Amsterdam. (Uiterlijk Woensdag.) PRIJS DER ADYERTENTieN van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12'/2 Cent. Zegelbegt bij elke plaatsing 35 Cent. YAN DEN Opstel over het verbeteren van de waterstanden in Haarlemmermeerdoor droogmaling van het lage, en bevloeijing van het hooge land, in verband met eene verbeterde eind- opmaling van het boezemwater, J)OOE Mr. J. P. AMERSFOORDT, Ileemraad van den Polder, Burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer. (Slotzie de vijf vorige Nommers.) Met de daarstelling van een krachtig kilgemaalbestuurd door het polderbestuurontstaat in het polderwater een ge- durige omloopdie werken zal als het hart in het mensche- I'jk ligchaam, dat beurtelings het door de zuurstof gezuiverde bloed naar alle deelen heenzendt en het weder van hen terug ontvangt, na ze te hebben gevoedgelaafd en onderhouden. Ook hier zal het water door het kilgemaal in de bevloeijings- aderen rondgevoerd, telkens in den polderboezem gedeeltelijk terugvloeijenhet water zal overal van stilstaand in vloeijend water veranderen zelfs de gezondheid der ingezetenen zal door dat vloeijen van het drinkwater worden bevorderdiets waar- van de noodzakelijkheid zoo dikwijls is gebleken, en waarop ik het mijn pligt aclit in mijne betrekking als Burgemeester, zooveel mogelijk aan te dringen. Het hier door mij geopperde denkbeeld is eigenlijk slechts in zoo verre nieuwals hier wordt voorgesteld 1°. Een onderstoomgemaal, hetgeen, zoover mij bekend is nog nergens bestaat; kilwindmolens bestaan sedert lang in de Beemster en elders. 2°. Het gebruik maken van het water van den tusschen- boezem tot bevloeijing van het hooge land, om dit niet altijd nit te malen op den buitenboezem, maar het water eerst nog eens tot eigen nut te gebruiken. Voor zoover mij bekend is, bestaat dit nergens in de Noord-Hollandsche polders; althans het werk van de Yries maakt bl. 351353 slechts melding van inlaatduikers in den Beemster. Mijne weinige persoonlijke bekendheid met den toestand aldaar doet het mogelijk zijn, dat dit toch ergens bestaat, hetgeen ik dan gaarne zoude vernemen. Het rapport Storm Buysing trachtte de vraag der kilpolders en de noodige versterking der stoomgemalen op te lossen door uitpoldering met afzonderlijke bemaling met 16 wind- vijzelmolens. De bedenkingen van den niet-Ingeland (dr. Heynsius) van 1859, stellen een dergelijk middel voor (biz. 39) als thans door hem als Heemraad in de kil-commissie werd voorge- slagen (particuliere inpoldering onder toezigt). Het rapport der Commissie uit Dijkgraaf en Heemraden van 14 Februarij 1859, gesteld door de heeren J. W. M. van de Poll, Previnaire en S. de Clercq Wz,, stelt voor op den alge- meenen boezem molens te stellendie het water niet in eens van den polder op de Ringvaart uitslaanmaar in acht gangen van twee molens hoog. Het voegt tot aanprijzing daarbij de woorden Daardoor zou men tevens in den zomer een kosleloos middel hebben, om het water van den polder door elken benedenmolen in de hooge gronden te laten opmalenom kosteloos het kwelwater weg te schaffen, en alzoo voor- deeliger dan thans het water in het lage gedeelte des polders op een lager peil te houden. Indien men bij deze inrigtingeene gelijke hoogte van opmaling voor de boven- en benedenmolens aannamzoo „zou de waterstand in die tusschenboezems op 2.75 A. P. komenen alzoo de hoogste gronden van water kunnen voorzien worden, indien men in de kaden langs de tusschen- „boezems bij de veldwegen duikers lag, om het water des zomers in de sloot langs den veldweg af te laten, enz. enz." Men ziet, hierin ligt het stelsel van bevloeijing, maar door tcindmolens, en zonder toevoering naar een stoomtuig. Alleen Staring, in zijn geschrift van 26 Maart 1859, ver- meldt een voorstel, hetwelk op het tegenwoordige plan gelijkt, waarvan ik hem dan ook reeds destijds de algemeene strek- king raededeelde. Hij zegt biz. 7: Er zijn nog andere plannen ter verbetering van den be- staanden toestand geopperd geworden. Men heeft gesproken over het oprigten van een nieuw stoomgemaal tusschen het Venneperdorp en den Leeghwater, dat dienen zou om de laatste palmen water, waarover thans de jammerkreet opgaat, uit te scheppen en in eenen hoogeren boezem te brengen, die alsdan door den Leeghwater zou worden bemalen. Men schijnt hierbij echter niet te hebben bedacht, dat dit nieuwe en minder reusachtige groote werktuig ten slotte toch alle kwel- en regenwater zoude moeten oppompen en alleen dan ondersteuning zou vinden bij den Cruquius en den Lynden, wanneer bij buitengewonen watertoevoer het peil overschreden werd en de lage landen overstroomden. Het is niet alleen de Leeghwaterdie onmagtig is het peil op 5 el -5- A. P. te brengen, ook de beide andere werktuigen moeten daartoe in staat gesteld worden." De laatste tegenwerping heeft echter sedert 1859 veel van haar gewigt verloren. De ondervinding heeft sedert geleerd dat veel van het water wat toen voor kwel werd gehouden niets anders was dan het waterverliestoe te schrijven aan de onklare pompharten, en dat de drie bestaande werktuigen slechts eene betrekkelijk geringe hulp noodig hebben, om den polder op het gewenschte peil te houden. Men zie hierbij niet over het hoofddat Staring de bevloeijing der hooge landen en de daardoor veroorzaakte verdamping en opslorping geheel onvermeld heeft gelaten, die toch in deze van over- groot belang is. Om mijn denkbeeld te verduidelijken heb ik het neven- staande kaartje vervaardigd van den Haarlemmermeerpolder. A. Leeghwater. B. Cruquius. C. Lijnden. D. Kilgemaal. Tusschenboezem. HAARLEM/ H: SpoorwegT oSJotcii Hierop is a de Leeghwater geschikt om het water zoowel in als uit te laten, hetgeen door de dubbele pijltjes wordt aangeduid. b is de Cruquius die water uitmaalt, c de Lijnden die water uitmaalt. De overige pijltjes duiden de hevels aan die thans dienen voor de bevloeijing met de nommers van de daarvan gegeven lijst. e zijn kleine verlaten waardoor men des verkiezende den tusschenboezem ADef kan aftappen of ophouden tot schoonmaking of bevloeijing. De gestippelde lijnen duiden de bermslooten aan, welke de kleine bevloeijingskanalen voedenwaardoor het hooge land van water wordt voorzien. Het lage land is waterpas, het hooge loodregt geschaduwd. De bermslooten voor de bevloeijing bestemd, bestaan reeds nu ten dienste der hevels in de sectien FFIILL en 00. Indien zij voortdurend vol water worden gehouden, kunnen zij gedeeltelijk dienen tot behoud zelfs van den polderdijk die ook op water steunen kan en niet meer zoo fel zal bersten door de uitdrooging der zonnehitte zooals in den zomer van 1868 op maar al te vele plaatsen het geval was. Dergelijke bermslooten tot steun der dijken zijn ook aange- raden door Beijerinck in zijn plan van droogmaking der Zui derzee bl. 17 en 18, zij zijn aldaar gemerkt cc. Wie nu een oog slaat op de kaart der hoogten van den polder zal zien dat de door mij voorgeslagen en gedeeltelijk reeds bestaande bermslooten alien loopen door hoog land. abed Land, dat door het Kilgemaal moet droog gehouden worden. ef Verlaten. Bevloeijingsloot. 113 Bestaande duikers en hevels tot inlating van bevloeijingwater. (alles hooger dan 3.50 A. P., geel en rood gekleurd op de kaart van 1866.) In het voorbijgaan zij nog opgemerkt dat deze bermslooten met vloeijend water zeer geschikt zullen zijn voor de voort- teeling van visch, daar bij kunstmatige vischteelt de kuit en de jonge vischjes juist in dergelijke boven elkander liggende bekkens met vloeijend water worden geplaatst. Dat de hooge landen het water mogen ophouden uit de bermslooten gesproten is ons gebleken uit art. 26 der koop- voorwaarden. Nu moge dit regt bij hevelwater gevaarlijk kunnen worden geacht, dat den polder zoude kunnen bezwa- ren met buitengewonen waterlast, bij kilwater vervalt deze tegenwerping, immers dit_ was toch reeds in den polder, en moest in alien gevalle, voor zooverre het niet verdampte, eenmaal ten koste des polders worden weggeschaft. De bermslooten op het kaartje aangewezenstuiten aan de zuidzijde tegen fort Schipho], aan de noordzijde tegen den Bennebroekerweg. Immers het zoude bezwaren kunnen hebben de bevloeijings- aderen voorbij een fort te brengenvan Bennebroek tot Cru quius is bevloeijing onnoodig, daar de bestaande kwel op dien afstand genoegzaam in de bevloeijing voorziet. Van Cruquius b tot Lijnden c kan vooreerst in de behoefle aan vloeiwater genoegzaam door hevels worden voorzien. Mogt men na verkregen ondervinding aan den Leeghwater oordeelendat ook voor Cruquius een kilgemaal voordeeliger ware, zoo zoude men dit kunnen plaatsen bij het begin der hooge gronden g, en dan eene bermsloot tot bevloeijing ma ken van b tot c.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1869 | | pagina 1