WEEKBLAD
1869. Yrijdag, 5 Ma art.
VAN
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
Tiende Saatgang.
RK 10.
De Bemalings-Quaestie.
RAARIEMMERMEER,
PRIJS VAN HEX ABONNEMENT
in het Jaar6.
Prijs van een enkel Nommer 15 Cent.
ABLE TOEZENDINGEN, EEDAKTIE EN UITGAVE BETEEFFENDE
te adresseren aan VAN BONGA C°. te Amsterdam.
(Uiterlijk Woensdag.)
AMSTERDAM, 8 Maart 1869.
Den Wel-Edelen Heer Redacteur van het
Weeicblad van Haarlemmermeer.
Mynheer de Redacteur!
Ik zou mij jegens u zeer verpligt rekenen, indien ge ne-
vensgaande memorie door mij aan mijne mede-bestuurderen
van den Haarlemmermeerpolder gerigt, in het eerstverschij-
nende nummer mogt kunnen afdrukken.
Met achting noem ik mij
Uw Dw. Dienaar,
J. W. H. RUTGERS VAN ROZENBURG.
Tot de eigenaardige verschijnselen van het polderwezen
behooren de periodieke klagten van de eigenaren der laagst
gelegen gronden over waterbezwaar, klagten, welke hooger
gestemd en meer algemeen plegen te zijn, naarmate het sai-
zoen regenachtiger is, en welke doorgaans in eene omgekeerde
reden staan tot de deugdelijkheid der bemalingswerktuigen en
waterwerktuigen.
In den Haarlemmermeerpolder zijn dan ook eigenaars en
bruikers van de lagere deelen des polders niet achterlijk ge-
bleven in het klagen, waartoe ze trouwens van 1857 tot
1860 alien grond badden; en nadat door vermeerdering van
waterberging en verbetering van de stoomtuigen de toestand
veel veranderd is, zijn hunne klaagioonen wel verflaauwd,
maar niet verstomd.
Het bestuur heeft, om aan bun verlangen tegemoet te komen
telkens tot een lager peil het water doen wegmalenzoodat
in den laatsten tijd 5 el A.P. de normale waterstand was,
dien men zosht te bereiken of te handhaven. Dan, algemeene
tevredenheid onder de laaglanders was hierdoor nog zoo weinig
verkregen, dat eenigen zelfs verlof vroegen om op eigen kosten
hunne gronden af te sluiten en te bemalen met molentjes
welke dan het water dezer gronden op den overigen polder
brengen zouden.
Dit verzoekdat voor eenige jaren als eene afscbuwelijke
zonde tegen de polderwetenschap zon zijn veroordeeld en ter
zijde gelegd, verwierf ditmaal de eer van in handen eener
speciale Commissie gesteld en door haar onder zekere voor-
waarden vatbaar voor inwilliging gekeurd te worden. De
voorwaarden nogtans waren van dien aarddat het verlof er
bijna denkbeeldig door gemaakt werd, en de Vergadering van
Hoofd-Ingelandenaanvankelijk weinig er mede ingenomen,
der Commissie om eene bepaaide conclusie met eene Ontwerp-
Verordening verzocht, ten einde een meer bestemd onderwerp
van behandeling te erlangen.
Beide zijn tbans ingekomen, en een der Heemraden, Mr.
Amersfoordt, heeft bovendien een plan ontwikkeld tot afdam-
ming van een groot gedeelte des polders en den bouw van
een ondergemaal, waardoor hij het lage land tegen verdrinken
behoeden en tegelijk den dorst van het hooge land stillen wil.
Met het voorstel der Commissie heb ik mij ter Vergadering
van Hoofd-Ingelanden reeds niet ingenomen verklaard. Met
dat van den heer Amersfoordt ben ik het evenmin. En in
het vooruitzigt, dat binnenkort beide weder bij Hoofd-Ingelanden
zullen ter tafel gebragt worden, kwam ik tot het besluit mijne
bezwaren tegen die plannen en mijne eigene beschouwingen
omtrent de bemalingsquaestie in de volgende Memorie voor
Ingelanden, en allermeest voor mijne medelcden der Vergadering
van Hoofd-Ingelanden te ontwikkelen.
Alvorens de middeleri te bepalen om een kwaad te herstellen
dient men de bron van het kwaad te kenneneen kort onder-
z°ek naar de oorzaak der gebreken, of liever der onvolmaakt-
beden^ van den waterstaat in den Haarlemmermeerpolder kan
dus niet misplaatst wezen.
Volgens de meteorologische waarnemingen wordt gewoonlijk
de jaarlijksche regenval door de jaarlijksche verdamping op-
gewogen; waaruit volgt, dat zelfs de laagste landstreek, welke
over hare voile oppervlakte geheel effen was, zoodat de regen
waar die viel bleef staan, in den regel des winters tot zekere
diepte onder water raken, maar toch des zomers weder droog
worden zou. Doordien men echter, om het land ten alien tijde
bruikbaar te maken, het water in slooten pleegt te vergaren
blijft dit slechts over J/20 of kleiner deel van de oppervlakte,
waar het viel, aan de lucbt of verdamping blootgesteld, en moet
dus voor 't overige langs den kunstmatigen weg van opmaling
verwijderd worden.
Deze nu zou de toestand wezen, als de 18,900 bunders van
den Haarlemmermeerpolder een waterpas vlak uitmaakten. Nu
die evenwel een zeer ongelijk, van 3 tot 4.60 el A.P.
varierend terrein opleverenloopt al het water naar de laagste
gedeeltenen moet het regenwater, gevallen over de oppervlakte
van 18,000 bunders, geborgen worden in het tot vaarten, togten
en slooten vergraven ]/20 deel van p. m. 6000 bunders laag en
zeer laag land; welke vaarten, togten en slooten dus '/60 van
den geheelen polder uitmakenen boven hun eigen regen nog
met 59 maal diezelfde hoeveelheid bezwaard, natuurlijk bij
iedere bui boordevol raken of overloopen.
Hieruit volgt dat de waterlast, door de lage landen onder-
vonden twee voorname oorzaken heeft: vooreerst den regen, op
hunne eigene oppervlakte gevallen, en ten tweede de toevloeijiug
van den op de hooge landen gevallen regenwaarbij komt eene
derde oorzaak van meer ondergeschikten aardnl. de opzwee-
ping van het water der Hoofdvaart door zuidwester stormen
naar de Lijnden.
Op zich zelve is elk dezer kwalen zeer wel te genezen.
Tegen de opwaaijing had men slechts in de Hoofdvaart op
2 of 3 plaatsen, b.v. even bezuiden den Vennepertogteven
bezniden de Kruisvaart en even bezuiden den Vijf huizertogt
valschutten te maken of tegen 't zuiden gerigte keersluizen
welke bij Z. W. stormen zich zelve sluiten zouden, en als de"
stroom door het alleen malen van Cruquiua of Lijndenof van
beide zonder de Leeghwater noordwaarts trok moesten wor
den vastgezet,
Het bezwaaruit den op hunne eigene oppervlakte gevallen
regen voor de lage landen voortvloeijende, ware te voorkomen
door afdamming en bijzondere bemaling van lage landstreken
bij sectien of kavels, liefst met windmolens of windmolentjes
door den heer Amersfoordt bij voorkeur spinnekoppen genoemd.
Men moge die beschouwen als een slecht sieraad voor het
aanzien des polders, dit is eene quaestie van smaak; en in de
onoogelykheid van de spinnekoppen voor dezen of genen ligt
geen reden van veroordeeling, als ze nuttig zijn.
En dat kunnen ze zijn in niet al te ongelijk gelegen pol
ders, omdat ze dan als ondergemaal dienst doen. Indien toch
/a van den Haarlemmermeerpolder orastreeks 4.50 el A. P.,
en al 't overige land 4 el A. P. gelegen ware, zou men
door afdamming en afzonderlijke bemaling van dat l/0 deel
maken, dat de Lijnden, Cruquius en Leeghwater al den regen
van 18,000 bunders y2 el minder diep behoefden weg te
pompen; en de grieven, welke men tegen die binnenpoldertjes
pleegt te opperen of elkander na te pratendat ze geen water
bergen, en dat ze slechts strekken om den buurman onder
te pompenzouden althans in dat geval totaal ongegrond
zijn. Water bergen zij weln.l. hun eigen wateren zoo
zij dit water al op de overige des polders uitslaanwor
den deze daardoor niet bezwaard: want gedurende den tijd,
voor dat uitslaan gevorderd, zijn ook die s/c direct bemalen
door de drie stoomtuigen, vroeger tot directe bemaling van
bestemd.
Neemt men daarbij in aanmerking, dat die windonderge-
malen dikwijls bij stil weder werkeloos staan, terwijl de stoom
tuigen doorwerken, dan zal niet zelden het gevolg wezen,
dat zonder toevoer uit de binnenpoldertjes de overige deelen
alleen het genot hebben van de krachtige stoombemalingen
tegen het oogenblikdat de spinnekoppen beginnen te draaijen
in de ruimte berging hebben voor het water, dat deze gaan
uitwerpen.
Ook de derde en voornaamste oorzaak van het door de lage
gronden ondervonden waterbezwaar, t. w. de afvloeijing ten
gevolge der ongelijke hoogte des polders, van den regen van de
hooge en middelbare naar de lage streken, ware zeer wel te on-
dervangen zoo de polder vormde edn hellend vlak of een groote
komvan buiten naar het centrum geleidelijk verdiepende,
welke men als een uitgestrekt amphitheater of als de wijn-
bergen in Prankrijk en Duitschland en de padyvelden op de
berghellingen van Java slechts in verdiepingen of ringen traps-
gewijze te verdeelen had om te beletten dat het water op
PRIJS DER ADYERTENTieN
van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12/2 Cent.
Zegelregt bij elke plaatsing 35 Cent.
eenmaal van de hoogte naar de laagte stroomdeen, boven
geen nut doende, beneden groote schade aanrigtte.
Het voordeeligst stelsel van bemaling van zoodanige kom
ware buiten twijfel, dat men op iedereh ring een beraaliugs-
werktuig plaatste berekend tot ongeveer dezelfde hoogte van
opvoering, doch van evenrediglijk grooter vermogen, naarmate
de te bemalen ring wijder was. Het water van de hooge
landen behoefde dan, als men den polder b.v. in drie ringen
verdeelde, slechts tot 3]/2 el, en dat van de middelbare landen
niet lager dan 4 a lJ/2 el A. P. te worden weggeschaft.
Het ouderste werktuig zou betrekkelijk zeer klein kunnen zijn
en het bovenste nog veel malen kleiner dan de tegenwoordige
drie stoomtuigen te zamenomdat het al het water van de
zelfde oppervlakte, in stede van 4/2 a 5 ellenmisschien
slechts 1 el hoog had op te heffenterwijl al de ringgemalen
te zamen zeker met minder vermogen konden volstaandan
thans benoodigd is, nu men al het water van 18,000 bunders,
van welke een groot deel slechts 3 a 4 el onder A. P. ligt,
eerst naar den diepen kelder loopen laat, om het daaruit 5
ellen hoog weer op te heffen.
Zelfs met de bestaande groote stoomtuigen ware zoodanige
ringbemaling uitvoerlijk mits men de dwars- en lengtetogten
aan de Kruisvaart en de Hoofdvaart afsloot met dammen
voorzien van overlatenter hoogte van het peil van den ring,
waartoe zij behoordenen beneden die afdammingen op de
scheiding van iederen ring keersluizen of valschutten in de
Hoofd- en Kruisvaarten zelve maakte, welke zoolang de
overlaten van een hoogeren ring werken het afvloeijen van
dien ring naar een lageren ring belettenen niet eerder zich
openden of geopend werden dan zoodra eene hoogere ring-
afdeeling dier vaarten was afgemalen tot den waterstand in de
volgende lagere ringafdeeling. Deze zou dan door de werking
van drie stoomtuigen op hare beurt in korten tijd zoo ver-
laagd worden, dat hare overlaten ophielden te werken, hare
beneden-keersluis zich opende en de volgende ring en ein-
delijk het centrum door de directe werking der stoomtuigen
bereikt en van het overtollig water verlost werden.
Op die wijze zou wel het lage land, naarmate het dieper
gelegen is, later aan de beurt van bemaling komen, en inmid-
dels met zijn eigen regenwater belast blijven; doch dit is ook
thans het geval, nu eerst na dagen werkens van de stoom
tuigen al het van de hooge landen naar het midden gezakte
water verwijderd is, en van verwijdering van het regenwater
van dat centrum spraak kan zijn. Het gunstig verscbil zou
intusschen hierin gelegen zijn1°. dat de lage gronden nooit
met meer dan hun eigen water bezwaard werden, zoodat ze om
hiervan verlost te wordeneenige dagen wachten kunnen
2°. dat de hooge landen niet dadelijk of gedurende de regen-
bui zelve reeds droogliepen, om den volgenden dag te ver-
dorsten, en voeding met buitenwater door middel van bevels
en duikers te vereischen, maar zekere hoeveelheid water be-
hieldenwelke bij volgende droogte verdampen zouen dus
minder behoefde te worden weggemalen3°. dat iedere weg
te schaffen kubieke el water van de hooge en middelbare
gronden minder hoog behoefde opgeheven te wordenen dus
veel spoediger en beterkoop te vervvijderen zou zijn.
Dan, de gewenschte toestand, welke te verkrijgen ware,
indien de polder een regelmatig hellend vlak of komvormig
ware, is onbereikbaar, ten gevolge der verspreide ligging van
het laagste land, dat men, over eene oppervlakte van ongeveer
7000 bunders verdeeldvan den Lisserweg tot den Spaarn-
wouderweg, en van den IJtogt tot den Slotertogt aantreft.
Deze ligging verbiedt zoowel ringbemaling als iedere traps-
gewijze ophouding van water ter genezing van de voorname
kwaal, het afloopen van het water van de hooge en middel
bare naar de lage landenen maakt te gelijk eene afdoende
tegemoetkoming aan het waterbezwaar van de lage streken
en een niet kostbaar bemalingstelsel van den Haarlemmer
meerpolder tot een lastig probleem.
Na deze beschouwingen over de oorzaken der kwaal en dc
moeijelijkheid van een stelselmatig herstel, wil ik kort de twee
jongste recepten der geneesheeren toetsenen daarna de vraag
beantwoordenof er dan in de gegeven omstandigheden al
dan niet ter te gemoetkoming iets kan gedaan worden en
zoo ja wat. - (Slot volgt.)