WEERBLA
1869.
V rijdag, 14 Mei.
VAN
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD.
Tiewde Jaargang.
GEVOELENS van VERSCHILLENDEN
de tegentvoordig-e bemaling; van Haarleinmermeer.
HAARLEiUNEKMEER,
PRIJS TAN HEX ABONNEMEIYT
in het Jaar6.-
Prijs van een enkel Nommer 15 Cent.
ALLE TOEZENDINGEN, REDAKTIE EN UITGAVE BETREFFENDE
te adresseren aan VAN BONGA C°. te Amsterdam.
(TJiterlijk Woensdag.)
PRIJS DER ADVERTENTieN
van 16 regels 7 5 Cent, elke regel meer 12% Cent.
Zegelregt bij elke plaatsing 35 Cent.
OVER
In de Vergadering van Hoofdingelanden van 20 Januarij
1869 vroeg de beer van Tienhoven, waarom de concept-
voorwaarden van bemaling van lage landen voor het publiek
zijn verkrijgbaar gestelddaar deze zaak niet bij Hoofdinge
landen is beslist.
De heer Heynsius daarop het woord nemende, zeide dat
het Dagelijksch Bestuur geheel in den vorm heeft gehandeld,
als blijkt uit art. 69 van het Reglement voor de Waterschap-
pen van Noord-Holland, Staalsbl. N°. 80, lnidende:
„Het Collegie van Dagelijksch Bestuur doet de ontworpen
keuren of policie-verordeningen gedurende 14 dagen ter inzage
liggen van al de Ingelandenen geeft daarvan vooraf kennis
door middel van aanplakking."
Ik was verhinderd in die Vergadering te zijn wegens de
audientie van Z. M. den Koning te Amsterdamen konde dus
te dezer zake mijne meening niet kenbaar maken.
Ik wensch thans te zeggen, dat de heer Heynsius hierbij
heeft vergeten dat keuren of verordeningen in den Haarlem-
mermeerpolder tot hiertoe altijd zijn ontworpen geworden door
het Dagelijksch Bestuur. De tegenwoordige keur is ontworpen
door eene Commissie, die op dit punt wel om raad is ge-
vraagdmaar aan wie zeker niet is opgedragenommet
voorbijgaan van het Dagelijksch Bestuur, hare opstellen aan
Hoofdingelanden op te dringendie bij Bijnland ter goedkeu-
ring op te zenden, zoo als bereids schijnt gedaan te zijn,
en zich zelve dus in de daad te stellen in plaats van Dijk-
graaf en Heemraden.
Dat er dan ook in het Dagelijksch Bestuur leden zijn, die
met de Commissie zeer in meening verschillenis bereids ge-
bleken uit do opstellen van den Heemraad Mr. Rutgers van
Rozenburg en den ondergeteekende; de Heemraden Crommelin,
Lanser en Misboom hebben over deze kleine molentjes nog
in het geheel geene meening geniten het schijnt mij niet
heusch toe, dat aldus het Dagelijksch Bestuur zoude vvorden
voorbijgegaanen omtrent zulk eene belangrijke vraag niet
eens naar zijne meening zoude worden gevraagd.
Mij is dan ook geen besluit bekend van Dijkgraaf en
Heemradenwaarbij de ter visie legging der concept-verorde-
ning is bevolen. Wel lees ik eene bekendmaking van die ter
visie legging in het Weekblad van Haarlemmermeer van 8 Ja
nuarij 1869, en de advertentie is namens het Dagelijksch
Bestuur geteekend door Dijkgraaf en Secretaris, doch ik ver-
onderstel dat zulks op vergissing berust; ik voor mij althans
hennner mij niet tot de ter visie legging mijne stem te heb-
ben gegeven; zoo ja, dan is mij zulks ontsnapt.
Wat hiervan ook zijn moge, de zaak heeft deze goede
zijdedat zij ter kennis van het publiek is gebragtnog eer,
of het Dagelijksch Bestuurof Hoofdingelanden daarover
hebben beraadslaagdbeide collegien zijn dan ook op^dit
oogenblik nog geheel vrij en kunnen dien maatregel voor-
stellen, dien zij vermeenen te zullen behooren.
conceP^"verordening op de inpoldering heeft tot hiertoe
bij niemand genade gevonden. Belanghebbenden hebben inge-
zien, dat het waar is wat de Heemraad Rutgers van Rozen
burg daarvan zegt:
D° voorwaarden waren van dien aarddat het verlof
(tot afzonderlijke bemaling) er bijna denkbeeldig door ge-
maakt werd."
De heeren Rutgers van Rozenburg, J. T. Luistervink en
J. Kits Nieuwenkamp staan het steisel voor, om het hooge
land af te sluiten door kistdammende eerste en de laatste
met hevelbevloeijing van buiten af.
Gaarne geef ik toe, dat afsluitiug van hoog land wensche-
lijk is; vele hooglanders doen dit van zelve, zonder dat iemand
hun zulks gelast, om water in de slooten te behouden voor
het veehetzij dit zak-, hemel- of hevelwater zij.
Maar om de afsluiting te gelastenzoo als Luistervink en
Nieuwenkamp wenschen te doen, dit is onmogelijk.
werd vruchteloos door het Polderbestuur beproefdal
dadehjk in het eerste jaar na zijn ontstaan maar door Ge
deputeerde Staten van Noord-Holland even spoedig verboden,
(zie Nofulen Hoofdingelanden, 10 September 1856.)
De nota van aanmerkingen van Gedeputeerde Staten luidt
daar als volgt
Art. 11 (der toen ontworpen verordening op het inwendig
beheer) gebiedt aan de eigenaars der hooge landen om hun
water in zekere, door Hoofdingelanden te bepalen gevallen,
op te houden, Men uieet niet met welh regt die verpligting
aan de eigenaars van hoog land wordt opgelegd.
„De maatregel schijnt te moeten dienen om het overtollige
water, dat soms in den polder kan aanwezig zijngelijkmatig
te verdeelen, en ook de hooge landen een deel van dien last
te doen dragen. Ilierdoor worden evenwel die landen kunst-
matig beroofd van een voordeel, dat zij op naluurlijke wijze
bezitten, en waarom zij in den regel duurder zijn gekocht.
„Maar al ware het dat de bedoelde verpligting aan de eige
naars der hooge landen kon worden opgelegd, dan nog zou-
den zij bezwaarlijk belast kunnen worden met de kosten der
steekdammen, die alleen zouden worden gemaakt in het be-
lang van anderenen alzoo door deze zouden dienen gedra-
gen te worden." J?
Men ziet het, deze meening van Gedeputeerde Staten be-
let uitvoering te geven aan de plannen van Luistervink en
Nieuwenkamp.
De heer Rutgers heeft dit gevoeld, en daarom voorge-
slagen deze zaak contractueel te behandelen. Hij zegtwat
de af te dammen slooten betreft, zal, in verband met de voor
waarden, waarop door het Rijk de gronden geveild zijn, het
verbod, om naar willekeur de dammen op te ruimen, mis-
schien niet anders dan contractueel te vestigen zijndoch dit
komt mij ook niet onmogelijk voor, zoo men slechts van deze
verbindtenis het inlaten van water door bevels of andere
middelen afhankelijk stelt."
Dit inlaten van water door hevels, maar vooral door het
valluik van. den Leeghwater,-heeft altijd zijne moeijelijke zijde,
zoo het in eenigzins groote hoeveelheid geschiedt; maar zal
er een eigenaar zoo dwaas gevonden wordenom tegen genot
van eenig hevelwater, hetwelk hij niet verkrijgt ah hij het
verkiest, maar als een polderambtenaar het hem geven wil
dus meestal ten ontijdeik zeg om tegen zulk een onzeker
genot ten alien tijde zijn land bloot te stellen om te verdrin-
kpnen dat te zijnen koste?
Ik zie dan ook met genoegen dat de heer Rutgers eindigt
met aan te bevelen het plaatsen van drie ondergemalenbij
elk stoomtuig een, al verschilt hij nog met mij in de bepa-
ling der hoogte tot welke de opbrenging wenschelijk is.
Ik moet daaromtrent opmerken, dat bij eene zoo geringe
hoogte van opbrenging als de heer Rulgers voorslaat, het
voorregt van daardoor ook het hoogste land te kunnen be-
vloeijen, geheel verloren gaatiets waarop ik zoo veel prijs
stel in het belang van den landbouw, die, om met goed
gevolg te kunnen werkenhet land in alle tijden van het
jaar naar verkiezing behoort te kunnen bevloeijen of droog-
leggen.
Eindelijk mag ik hier niet onvermeld laten, dat de heer
Rutgers (en ook andere) mijne meening omtrent het doel van
het kilgemaal bij den Leeghwater niet regt hebben begrepen.
De heer Rutgers zegt, dat door mij de Lijnden en Cruquius
nagenoeg buiten werking werden gestelden alleen de Sectien
J, G, D, A, B, C, AA, BB en CC zouden bemalen.
Het is mij niet duidelijk uit welke regelen van mijn ge-
schrift over kilbemaling dit misverstand is kunnen ontstaan.
In mijn geschrift, biz. 31, staat te lezenbij zeer lagen
waterstand zullen Cruquius en Lijnden nimmer behoeven te
werkenwant het ondergemaal zal steeds de laatste droppels
weghalen, die voor de lage landen zoo hinderlijk zijn, en die
voor de stoomtuigen, zoo als zij thans bestaanzoo moeije-
lijk zijn te bereiken."
Mij dunkt toch datwanneer gezegd wordt dat bij zeer
lagen waterstand Cruquius en Lijnden niet behoeven te werken,
hierin ligt opgeslotendat zij bij eenige verhooging dadelijk
moeten invallen,
Ik heb nergens gezegd, dat Cruquius en Lijnden van den
boezem zouden worden afgesloten; integendeel, op biz. 47
Jieb ik aangetoond dat zulks pas zoude geschiedeu, iudien
men later mogt goedvinden ook bij die stoomwerktuigen kil-
gemalen te voegen; maar daar ik voorondersteld heb dat zulks
vooreerst onnoodig is, blijkt hieruit toch duidelijk, dat ik
gemeend heb dat zij op den boezem moeten blijven werken.
De meening van den heer Nieuwenkampdat twee machines
als Lijnden en Cruquius, voldoende zouden zijn om den polder
van waterlast te bevrijdenis helaas lelkens gebleken on-
juist te zijn, als men met drie werktuigen te geljjk werkende
het water zag wassen.
Ten overvloede zeide ik omtrent deze meening, biz. 47:
de Cruquius zal bij den heerschenden Zuid-westen wind wel
zelden gebrek aan water hebben; de Lijnden welligt nimmer,
hetgeen bij den Leeghwater zoo dikwijls gebeurt."
Indien ik, zoo als de heer Rutgers meent, de geheele
bemaling van den polder alleen aan het kilgemaal hadde
vertrouwd, het zoude zeker onzin zijn geweest; ik meen dat
de drie werktuigen, die thans bestaan, niet alleen moeten
blijven werken, maar krachtiger worden gemaakt, en zulks
door het oprigten van kilgemalen, vooreerst bij den Leeghicaler,
later welligt ook bij de andere werktuigen.
Yerkiest men het gemaaldoor mij kilgemaal genoemd
met den heer Rutgers ondergemaal te noemenmet den heer
Huet tusschengemaal ik heb daar niets tegen.
De laatste benaming zoude de meest juiste zijn, indien
het blijken mogt (zoo als de heer Rutgers meent) dat ook
na het oprigten van het door mij bedoelde werktuig, nog
eenige kitten overblevendie ook dan nog bjjzondere bema
ling bleven behoevenhetgeen zeker het geval zoude zijn
indien bv. het tusschengemaal of den polder niet diep genoeg
bemalen kon of te zwak mogt bevonden worden (zoo als
dat van 72 paarden, door den heer Rutgers voorgesteldal
spoedig zoude blijken te zijn).
In mijn geschrift had ik gewenscht niet te treden in de
berekeningen van de vereischte sterkte van het kilgemaal
welke slechts noodig worden, wanneer men over mijn plan
bij Hoofdingelanden ernstig mogt gaan denken.
De heer Rutgers heeft den knoop doorgehakt en wenscht
drie stoomtuigen van 36 a 72 paardenkracht
3 X 36 is 108 paardenkracht
3 X 72 is 216
Er is dus in de berekening een verschil van 100%, te
veel om daarnaar in ernst een gemaal te ontwerpen of in
teekening te brengen. De hoogste schatting komt bijna over-
een met de mijne.
Door mij toch is gerekend op een gemaal van 100 paar-
denkrachten bij den Leeghwater (biz. 33 van mijne brochure).
Mijn wensch is dus bescheidener en vraagt minder paarden
kracht, dan de eisch van den Heer Rutgers.
Wat hiervan zijn moge, ik geloof dat op dit oogenblik
noch de heer Rutgers, noch ik genoegzame gegevens hebben,
om deze zaak juist te kunnen beoordeelen.
Ik meen dat in den tegenwoordigen stand der zaak het
volgende behoort te geschieden
1°. Rijp overleg in den boezem van het Dagelijksch Be
stuur, omtrent de maatregeling die geschieden moet, het
zij dan
a. opmaling van het water door kleine molens van parti-
kulieren;
b. afsluiting van het hooge land, voor zoover mogelijk;
c. kilbemaling (ondergemaal, tusschengemaal) van wege
den polder.
Welligt zullen alle drie deze maalregelen tegelijk blijken
noodig te zijn.
Zij behooren door den hoofdopzigter te worden berekend,
des noods in overleg met andere deskundigen, vooral met de
zoodanigen die iets van landbouw verstaan. De noodige op-
nemingenmetingen en waterpassingen moeten daartoe worden
bewerkstelligd.
Als het rapport van den hoofdopzigter zal ingekomen zijn,
behoort het Dagelijksch Bestuur aan Hoofdingelanden het
steisel voor te leggen, wat in het vervolg bestemd zal zijn
aan alle landen in den polder de juiste mBat van water te
schenken, die de landbouwer daarvoor zal begeeren, niet te
veel, niet te weinig; liefat steeds te zijner keuze; voor den
veehouder wat meer, voor den teelboer wat minder; voor den
hooglander opmaling, voor den laaglander uitmaling; voor
alien naar verkiezing bevloeijing of ontwatering.
Deze verordening behoort dan ter visie te liggen, opdnt
het publiek daarop zijne aanmerkingen kunne maken.