- 8-2 - ©lemeBig-de Ilcrigten. geen bewijs dat bet werk mislukt ia. Wanneer tocb de wel eenigen tijd in rust is gelatenkanna cenige weken of maan- denhet opgewelde zand verwijderd wordenen is de druk- king van het water in de put voldoende om het op nieuw opwellen tegen te gaan. Het vervaardigen van zulke welputten is hoogst eenvoudig en de kosten bestaan hoofdzakelijk in die der putstcenen. Deze putsteenen bebben eene eigenaardige wigvormige ge- daante, aan bet eene einde omstreeks 2.5 ned. duim breeder dan aan het andere, zoodat zij, nevens elkander gelegdeen kring vormen van omstreeks een el middellijn. Met de gewone putsteenen verkrijgt men een zoogenoemden steensmuur; maar tegenwoordig worden ook steenen vervaardigdwaarvan de beide zijden ongelijk in lengte zijn, en die te zamen een halven steensmuur vormen. Wel zijn bij bet gebruik van deze laatste steenen de kosten misschien op de helft te stellendocli de putten geven dan ook vrij wat minder kans op duurzaamheid en op buitensluiting van bet zakwater. De aanleg van een welpnt geschiedt door eerst een ruim gat, tot zoo diep mogelijk in de wel te graven. Op den bodem legt men dan een houten rand, en begint daarop den put te metselen. In Gelderland en elders waar men genoeg- zaam zeker is van de deugdelijkbeid van het rvelwater, wor den de benedenste lagen, ter besparing van kalk, gewoonlijk in mos gelegdhetgeen natuurlijk niet mag worden nage- volgd, waar de noodzakelijkheid beslaat om het zijdelings toestroomende water te keeren. Terwijl het opmetselen voort- gaat, wordt tevens het welzand uit den put en onder den houten rand zoodanig weggegraven dat deze gelijkmatig zakt, zoolang zakken mogelijk is; want dit wordt, door het van rondom indringen der a aideweldra gekeel belet. Dieper dan hoogstens een paar el zal het zelden gelukken om een put door dit ondergraven te doen zakken. De diepte van welputten hangt natuurlijk af van de diepte waarop de wel voorkomt. Ligt die dieper dan zes tot tien elzoo is men genoodzaakt om een ruimen houten koker in den grond te graven en daar binnen den put op te metselen. Naar gelang men alzoo de diepte graaft, worden de wanden met planken, door dwarsbalkjes stevig geschoordbekleed; dit hout ruimt men w-eder op naar gelang het metselwerk vordert. Op de Yeluwe vindt men niet zelden zeer diepe putten, welke op die wijze vervaardigd zijn; zooals bij de landhuizen in de nabijheid van Arnkem. Bij het aardhuis in het Soerensche bosoh, waar de opper- vlakte van den grond omstreeks 90 el boven het Amsterdam- sche peil of de oppervlakte der zee ligt, is zulk een put tot op 73 el diepte ingegraven. Te Hoog Ruurlo, niet ver van daar, ligt de oppervlakte 34 el' -f A. P. en is de wel op de diepte van 45 el bereikt. Het is de pligt der gemeentebesturenals algemeene ge- zondheidsmaatregel, voor den aanleg van behoorlijk gemetselde welputten te zorgen, zoowel bij het oprigten van nieuwe ge- bouwen, als voor de gemeentepompendie tot algemeen ge bruik dienen moeten. Hierbij dient men dan te waken tegen het vermengen met bet zakwater, hetgeen blijkens ervaring dikwij'ls plaats heeft in regenbakken die lek zijn geworden, en op te lettenof de bodem, vooral in scdert lang bewoonde plaatsen, met bewerktuigde stoffen is doortrokken; of in de nabijheid geene slecht sluitende riolen of diepe met bedorven water gevulde grachten zijn; en dat het losdelven van den grond bij bet aanleggen van den welput en bet zuiver water- digt opmetselen van dezen met zorg geschiede. Uit een en ander blijkt, dat het aanleggen van welputten onder het voort- durend toezigt van een architect behoort te geschieden. Er wordt druk gesproken over het voorncmen om eeus een' krachtigen •stoot te geven aan ons Landbouw-onderwijs om er niet langer over te praten maar om te gaan handelen en landbouw-onderwijs tot stand te brengen. Die stoot moet bestaan in het beslissen bij meerderheid van -stemmenin alle Landbouw-vereenigingen en ook in het Landbouw-con- gresof men //theoretisch landbouw-onderwijs zonder dat de landbouw //daarbij daadwerkelijk ondemcht wordt, verlangt, dan wel wetenschappc- »lijk en praktisch landbouw-onderwijs te samen." De uitkomst van die stemming is gemakkelijk te voorzien. Uit een ,mond zal alles roepen: *wetenschappelijk en praktisch onderwijs te samen!" Eenigen echter zullen mederoepen zoo hard zij kunnen en er zelfs nog wat uitvallen tegen theoristenkamergeleerdensalethoeren en dergelijken meerbij voegen maar met de restriclio menlalis//geene boerderij bij //die Rijks-landbouwschool, wier oprichting bij de wet van 2 Mei 1863 »is vastgesteld." Eaten wij nu in 't midden latenof die stootbij algemeene stemming aangebrachtwel tot de onmiddelijke oprichting eener school leiden zal en of die niet veeleer aanleiding zal geven tot vernieuwing der redenerin- gen over de wijze waarop die behoort opgerigt te worden en tot opwar- mii^g alzoo der discussiendie hier te lande nu reeds eene vierde eeuw zonder praktische uitkomst, geduurd hebben. Alleen dient hier rekenschap gegeven te worden van de restriclio menlalisdie eenigen in staat gesteld heeft om met den grooten hoop mede te roepen: //Leve de praktijk Onder den naam van »onderwijs in de praktijk" vcrstaat men hier na tuurlijk het eigenhandig medewerkenin het veld en den stalvan den leerling waartoe het onmisbaar is dat de school op eene boerderij geves tigd zijen dat de leerlingen zich dus te midden van den dagelijkschen arbeid bewegen zulk slag van onderwijs namelijkals des zomers op de school te Haren gegeven wordt. Dit praktisch onderwijs past nu niet volgens veler oordeelbij de Rijks-landbouwschoolook nietin zoo ver het eigenhandig en dagelijks medewerken vordert, bij de provinciale school; maar alleen op de scholen voor boerenknechts die men in Duitschland met -den naam van akkerbouwscholen in Frankrijk met dien van fermes- t'coles bestempelt. Zij echter die praktisch onderwijs verlangen zonder de leerlingen zel- ven de mestvork of den dorschvlegel in handen te geven bedoelen dat de 1 e e r a a r grondig met de praktijk bekend zijen dat hem geene leering over de lippen kome of de praktische tocpassing daarvan bij den Neder- landschen landbouw moet hij zijnen leerlingen inprenten. De toegepaste wetenschap moet onderwezen worden gelijk trouwens de eigenlijke land- bouw-wetenschap altijd wezen moet wanneer zij vmchten dragen zal. Met lieden die zulk praktisdh onderwijs niet begeeren met zuivere theoreti- cussen volt niet te redeneeren. ,Zij miskennen de hoofdzaak en toonen geen begrip van landhouw-onderwijs te hebben. Gelukkig evenwel zijn deze zoo dun gezaaid dat het ten strijde trekken tegen de kamergeleerden met rennen tcs^n windmolens gelijk gesteld kan worden. Ilet verschil in opvatting van dat onderwijs in de praktijk is zeer ge makkelijk te verklarenwanneer men slechts aan elken ijveraar voor zijn stelsel afvraagtwelk slag van leerlingen hij onderwezen wenscht te zien. a. Boerenknechts en kleine boerendie eigenhandig in 't zwcet huns aan- scliijns den ploeg hanteeren? t. Groote boeren, de hier te lande zoo talrijk vertegenwoordigdevaak zeer welvarendeeigenaars of veelal ook pachters van groote boerderijendie zelven, niet dan in geval van nood de hand aan het werk slaan c. Grondeigenarenbeheerders van land- gocderen landbouw-ingenieursindien men ze zoo nocmen wiltockom- stige leeraren in den landbouwdie door het afleggen van een behoorlijk volledig examen bevoegd zijn en daarbij blijken gegeven hebben van ge- schiktheid tot het geven van onderwijs de voorgangers veelalin de vereenigingen van landbouwersde presidentcn en secretarissen der maat- schappijende lieden die de verordeningen helpen samenstellen waarvan soms de welvaart van geheele takken van landbouw afhankelijk isper- sonen als degenen die op dit oogenblik zich het meest met de l-egeling van het landbouw-onderwijs bezig houden de meesten in een woord van hen welke tot dusverre zich voorstelden landbouwlcundigen te kunnen worden door in de rechten te studeeren of slechts door op het land te gaan wonen? Om volmaakt hetzelfde onderwijs te willen geven aan a, de boerenknechts, I, de groote boeren, en c, de grondeigenaren, zal toch wel niet in de gedachte opkomen van iemand die eenig begrip heeft van hetgeen onderwijs in den landbouw en in de wetenschappclijke grondslagen waarop die berust, genoemd mag worden. Over het onderwijs aan a, de boerenknechts, willen wij hier niet verder spreken, want dat dit gehcel en al praktisch moet zijn, gelijk zulks op de duitsche akkerbouwscholen en de fransche fermes ecoles ingericht is, zal niemand tegenspreken. Laat ons tot het oprichten van zulke scholen over- gaan, zoodra wij er, ten gevolge van het op de andere scholen gegeven onderwijs, behoefte aan gevoelen. Heeft men er geld voor over, de vijftig fransche kosten 340,000 aan den Staat, dan zijn in een oogenblik de boeren te vinden die zich met het opleiden van zulke jonge lieden belas- ten willen. Maar nu het onderwijs voor I, de zoons van onze groote boeren, die, in de ouderlijke boerderijen opgebragt, de wetenschappelijke kennis moeten opdoen, welke hun ontbreelct, zonder dat zij daarvoor naar de steden verplaatst behoeven te worden; want zeer teregt is men bevreesd dat zij, voor hun zestiende of zelfs hun achttiende jaar, door zulk eene verplaat- sing bederven zullen voor den boerenstand. De oprichting van provinciale landbouwscholen met daaraan verbonden boerderijen, waar de jonge lieden op het land, te midden van den boerenarbeid blijven, wordt 'daarom aanbevolen; en dergelijken zouden er reeds verrezen zijn, wanneer men er geld voor had weten te vinden. Maar dient er nu rechtstreeks praktijk aan die boerenzoons onderwezen te worden? Wanneer ze op hun veer- tiende jaar niet preeies weten hoe de tanveakker behandeld wordt op de ouderlijke boerderij, wat het verschil is tusschen een os en eene koe, of het krodde- dan wel koolzaad-velden zijn die men in Junij langs den spoorweg bij Utrecht te zien krijgt, en wanneer ze dan nog geen paard weten aan te spannen of een kalf te leiden, laten ze dan maar een ander bedrijf opvatten voor hoer deugen ze niet. Die praktijk kan hun niet op de school geleerd worden. Zij moeten hier zoo mogelijk op het land, in de boerderij levenmaar tevens al hunnentijd besteden aan het mid- delbaar, naar hunne behoeften gewijzigd onderwijs, dat hun hier gegeven wordtdat is, behalve talen, geschiedenis, aardrijkskunde en de beginselen van volkshuishoudkunde, een goede dosis natuurlijke historie, kruidkunde bovenal, de beginselen van natuur- en scheikunde, en de algemeene be ginselen van de landbouw-wetcnschap niet te vergeten. Alzoo hier, op de provinciale landbouwschool, geen onderrigt in de praktijk, dat nergens anders op neerkomt dan op onnut tijdverbeuzelen. Wat echter te doen met stcdelingen, die zelfs op hun zeventiende jaar geen haver van tarwe weten te onderscheiden, en die zich op den landbouw gaan toeleggen omdat ze voor geen ander bedrijf de geschiktheid bezitten Voor dezen behoeft geen onderwijs geregeld te worden; want hoe meer men ze nit den landbouw houden kan, des te beter zal die er bij varen. Worden er evenwel stedelingen door heiligen ijver voor den landbouw voortgezweept, hebben die werkelijk een landbouwers hart en koesteren zij de vurige begeerte om zich voor dat edele bedrijf te bekwamen, dan zullen zij zich van zelf wel op de hoogte stellen van de boerenzonen. Genieen behoeven geene opzettelijke scholen; die helpen zich zelven. En nu vooral geen rechtstreeks onderwijs in de praktijk op de school c, die bestemd is voor grondeigenaren, voor aanstaande leeraars en ook voor de zonen van groote boeren, die de provinciale school afgeloopen hebben, maar zich nog verder bekwamen willen. Het zou velen welgevallig zijn zoo dat onderwijs geheel en al in de pen bleef. En geen wonder; want die velen bewijzen hierdoor klaarblijkelijk dat bij lienzelven onderwijs ontbroken heeft, en deze zullen toch meestal moeijelijk tot de erkpntenis te hrengen zijn hoe broodnoodig, juist bij de hoogere standen, wetenschap pelijke kennis van den landbouw is. Gelukkig dat dit onderwijs zoo ge makkelijk nog niet weg te cijferen valt, nu eenmaal de wet aan de Re- gering opgedragen heeft om te zorgen dat er eene landbouwschool, met een bij dezelfdc wet bepaald programma van lessen, worde opgerigt. Het verlangen naar rechtstreeks onderwijs in de praktijk heeft ook eenmaal het onderwijs op de polytechnische scholen doen verwerpen, omdat daar de civiel-ingenieur, de watcrstaats-ingenieur, de fabriekant niet in de praktijk van zijn vak onderwezen werd. In de praktijk, voerde men aan, hebben zich de grootste mannen gevormd, en zich, zelfs geheel zonder wetenschap- pelijk onderwijs, bovenaan in hun vak weten te plaatsenmaar ook hier geldt het zoo even gezegde, zulke groote mannen behoeven geen opzettelijk onderwijs, want deze helpen zich zelven. Men mag aannemen dat het pleit voor de polytechnische school beslist is, dat daar de civiel-ingenieur niet aan de werkbank behoeft te staan of den stoomketel behoeft te stokende aanstaande waterstaats-ingenieur niet aan het heiblok behoeft te trekken of den baggerbeugel moet leeren ham teerende toekomstige fabriekant niet in het weefgetouw moet geoefend worden, noch aan de blaauwkuip moet gaan staan. En zoo is het ook beslist bij het landbouw-onderwijs. Het is onjuist gezegd, dat de partijen voor en tegen het rechtstreeksche onderwijs in de praktijk op de hoogere landbouwscholen tegen elkander over zouden staan want de voorstanders zijn geheel en al overwonnen en uit het veld geslagen door de leeringen die men langzamerhand, uit de praktijk van het landbouw- onderwijs zelve, getrokken heeft. De stemmen, zich hier en daar nog daarvoor verheffende, zijn die van lieden, welke, veelal zelven geen landbouw-onderwijs genoten hebbende, zich voorstellen dat de kennis van hetgene dat onderwijs is en wezen moet, bij intuitie wordt verkregen; en dat daarbij het onder- zoek naar /lie uitkomsten van het elders gegeven onderwijs geheel ovcr- tollig is. Hoe is het echter gegaan met het praktisch onderwijs op de hoogere landbouwscholen in Duitschland en elders? Tot voor weinige jaren, ook hier te lande bij de tegenwoordige voor standers van de niet praktische scholen, verbeeldde men zich algemeen dat met scholen als die van Hohenheim in Wurtemberg en Grignon in Frank rijk, de volkomenheid in het geven van landbouw-onderwijs bereikt was, terwijl hier theoretisch en praktisch onderwijs hand aan hand ging, en een aantal scholen, zoogenoemde landbouw-akademien, werden op dien voet ingericht, tot dat men opmerkte dat zij, de eene voor, de andere na, ver- liepen, terwijl de leerlingen zich naar die scholen begaven waar alleen wetenschappclijk onderwijs gegeven werd en die in verbinding stonden met gewone hoogescholen. Het stelsel begon te wankelen, en de krachtige stem van Liebig gaf het den genadeslag. Moglin, Tharand, Lutzschena, Plagwitz en welke niet al meer, verliepen. Eldena telt, met praktisch onderwijs, 17 leerlingen, terwijl er te Halle 195 jongelieden zuiver theoretisch onder wijs zoeken. Weihenstephan, in Beijcren, schijnt thans wat op te wakkeren, maar heeft van de zes eerste direktcuren er drie krankzinnig zien worden, terwijl de drie anderen van verdriet gestorven zijn; geen bewijs voor de deugdelijkheid der inrichting. Te Gottingen is eene groote boerderij aan de school verbondenmaar wie men daar ziet, geen enkele der menigvuldige landbouw-studenten L Hongaarsch Altenburg wordt dezer dagen opgeheven en te Weenen eene nieuwe landbouwschool opgericht, op hevigen aandrang, onder anderen, van het oostenrijksche landbouw-kongres. Juist thans is, ter vervanging van Plagwitz, het landbouw-instituut der hoogeschool te Leipzig geopend. De drie Fransche scholen voor hooger landbouw-onderwijs kosten 280,500 gulden aan den Staat, maar telden in het vorige jaar: Grignon 48, Grand-Jouan in Bretagne 46 en la Saulsaie bij Lyon slechts 37 leerlingen. De algemeene wensch van alien die de zaak kunnen beoor- deelen, van de met jeugdige kracht zich verheffende Maatschappij van Fransche landbouwers daarenboven, is dan ook, de oprichting eener inrichting als het gewezen instituut van Versailles, en weldra schijnt men aan dien wensch gehoor te zullen geven. Voor degelijk onderwijs, te Parijs, ten bchoeve dergenen welke als leeraars voor het landbouw-onderwijs wenschen op te treden of als bestuurders der alom opgerigtc proeftuinen en proeflaboratoriums, is voor weinig tijds gezorgd. Te Gembloux, in Belgie, is sedert een tiental jaren, eene school volgens het model van Grignon opgericht. Eene groote boerderij is aan de school verbond en, maar daarom verkrijgen de leerlingen nog geen rechtstreeksch prak tisch onderrichtgelijk eveneens het geval is met de groote boerderij die bij de school te Cirencester in Engeland behoort. Op deze beide scholen echter is het onderwijs veel te veel drilmethode, dan dat zulks, in den tegenwoor- digen tijd, van langen duur zoude kunnen zijn; en het is licht in te zien dat hier hervormingen voor de deur staan. Denemarken, in vele opzichten een modelstaat wat het onderwijs aangaat, heeft reeds sedert een tiental jaren te Kopenhagen zijne hoogere landbouw school, zonder rechtstreeksch onderwijs in de praktijk, en verbonden met de veeartsenijschool; en ook Zweden heeft te Stockholm dat goede voor- beeld gevolgd. Maar het is niet alleen de kennis van hetgene er met he.t landbouwonderwijs buitenslands plaats heeft, welke ons brengen moet tot de overtuiging, dat het zoogenoemde praktische onderwijs voor degenen die wetenschappelijk ontwikkeld moeten worden, dat is degenen die geene boerenknechts of kleine eigenhandig den veldarbeid verrichtende boeren blijven willen, een onding is. Het gezonde menschenverstand met een duidelijk begrip van hetgene men behoort te onderwijzen en van de lclasse van lieden die dat onderwijs zullen genieten, leidt reeds tot dezelfde uitkomst. Faalt't onzen land bouwers aan praktische kennis? In het minste niet. Zij die de wetenschap pelijke kennis bezitten, weten die opperbest in praktijk te brengen; maar het is nog zulk een klein hoopje! Zeker wordt het tijd om thans tot handelen over te gaan, nu er een dertigtal jaren over het onderwijs geredekaveld is, nu een ieder gevoelt en erkent, dat er dringende hehoefte is aan onderwijs in de kunst om de wetenschap op den landbouw toe te passen; nu wij, tegenover de krachtige ontwikkeling van den wetenschappelijken landbouw in het buitenland, al zeer weinigen en niet dan zeer langzamen vooruitgang ten onzent kunnen aantoonen. Ligt't nu niet voor de hand, om allereerst eenparig de handen ineen te slaan en bij de Regering aan te dringen op de volvoering van hetgene de wet haar in 1863 opgelegd heeft. Zou men dan niet verder komen dan door alvorens eens te beprocven om die wet veranderd te krijgen? Zou 't niet zaak zijn, om, elk in zijne provincie, alle krachten in te spannen tot het oprichten van provinciale landbouwscholen, nu de Regeering zich her- haaldelijk bereid getoond heeft om die krachtdadig te ondersteunen Laten landbouwvereenigingen 'en het landbouwcongres te samen en voortdurend op dat aanbeeld slaan, zoo zal de Regering niets liever doen dan de zaak op touw zetten; want wat haar tegenhoudt, is klaarblijkelijk de onzeker- heid waarin haar het weifelen van den landbouw zelven brengt. De land bouwvereenigingen zijn volkomen competent om aan te dringen op het verkrijgen van onderwijs. Of ze daarentegen competent zijn om te beslissen welk onderwijs dat zijn zal, is zeer twijfelachtig. Evenmin als de lieden die geen hooger apndenvijs genoten hebben, bevoegd schijnen om over de regeling daarvan te beslissenevenmin als degenen die geene latijnsche scho len kennen over de gebreken van deze kunnen oordeelenevenmin als zij die noch middelbaar onderwijs genoten, noch dit op eene andere wijze hebben leeren kennen, gerechtigd zijn om zulks te prijzen of te- veroordeelenzoo zou men haast meenen dat in een land, waar tot dus verre niet dan naam- ondcrwijs in den landbouw is gegeven, het zwaar valt om aan vergadei'ingen van personen, waaronder slechts nu en dan een enkele voorkomt die land bouwonderwijs genoten heeft, de bevoegdheid toe te kennen om, bij meer derheid van stemmen, uit te maken hoe dat onderwijs behoort te zijn. In plaats eener stemming over al dan niet praktisch onderwijs, ware alzoo aan te raden, dat de landbouw-maatschappijen en hare afdeelingen met de leden van het landbouw-congres, zich met eerbiedige adressen tot den Koning wendden, de stichting verzoekende der rijkslandbouivsehool volgens art. 19 der Wet van 2 Mei 1863, en tot de Provinciale Staten met de bede om krachtige ondersteuning en medewerking bij de oprichting van eenige pro vinciale landbouwscholen. Ovcrgenomen uit het Tijdschrifl de Volksvlijt.) "Woensdag 5 cn Dingsdag 11 dezer zijn voor de eerste ka- mer van burgerlijke regtzaken der arrondissements-regtbank te Amsterdam (voorzitter jhr. mr. B. J. Ploos van Amstel) de piei- dooijen gehouden in de tusschen dijkgraaf en heemraden van Amslelland en bet gemeentebestuur van Amsterdam gerezen belangrijke kwestie betreffende de demping van de Achtergracht. Door bet besluit van den gemeenteraad tot die demping is, naar de meening van het bestuur van het heemraadschap Am- stelland inbreuk gemaakt op het regt van uitwntering, het- tvelk Amstelland sinds eeuwen bezat door Amsterdam in het Y. Yandaar de thans aanhangige regtsvordering lot weder- opbreken der Achtergracht en tot herstel der belemmeringen in de uitwatering te weeg gebragt door de afsluiling van de ebbedeuren in de Amstelsluis en andere daarmede in verband staande handelingen. De heer mr. A. S. van Nierop trad als pleiter voor Amstelland op en lichtte de regtsgronden der vor- dering in den breede toe, daarbij o. a. verklarende. dat het bier om het beginsel te doen was en men alleen voor het regt van uitwatering streed, zonder de ingezetenen te willen ver- ontrusten door de werkelijke wederopbreking der gedempte Ach tergracht. Yermoedelijk zou, als het beginsel ter gunste van Amstelland mogt beslist worden, ten aanzien der gemelde nit- watering op andere wijze kunnen worden voorzien. De stads advokaat, mr. A. Brugmans bestreed mede in den breede de door den pleiter voor Amstelland aangevoerde sustenu, daar bij o. a. betoogende1°. dat deze regtsvordering niet kompe- teerde aan dijkgraaf en heemraden van Amstelland; 2°. dat zij het door hen ten deze beweerde regt niet bezaten en 3°. niet in het bezit waren geweest. De substituut-officier van ju- stitie, mr. M. J. van Lennep, zal op dingsdag 8 Junij e. k. konklusie nemen. Als een blijk van vorstelijke minzaamheidmeldt het haagsche Dagllai bet volgendeBij de terugkomst van H. M. de koningin van een wande- ling langs de kramen in het Voorliout, liep een jongen, met een zware groentenmand lieladen, H. M. in het Ileulstraalje te gemoet. De lakeidie de vorstin volgde, wilde den jongen het trottoirwaarop zicli de koningin bevond doen ontruimen doch met de haar zoo zeer eigene minzaamheid vorbood 11. M. dit met de woorden: die jongen^ heeft evenveel regt als ik om hier le gaan; gij moet hern laten begaan."" Op het strand hij Borselen is een groote walvisch aangespoeldwelk zee- monster zestien voet boven water zigtbaar is. Op een half uur afstands

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1869 | | pagina 2