^sf
W EBOLA D
t
1869.
VAN
AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BEL ANGEN GEWIJD.
INK 49.
xiXAitz/;
Vrijdag, 3 December.
Tlende J aai g anju_.
(Uiterlijk Woensdag.)
October 1869.
GEMIDDELDE Maandelijksche Waterstanden, Water-ontlastingen en werking
der Stoomtuigen in het Hoogheemraadschap van Rijnland.
[S I van 'oz'nK
ANTWOORD
de Beschomvingen van den Heer Beijerinck
RUnland.
RAARLEMMERMEER
PRIJS VAN HET ABONNEMENT
in het Jaarf 6.
Prij9 van een enkel Nommer 15 Cent.
AI.LE TOEZENDINGENREDAKTIE EN UITGAVE BETREFFENDE
te adresseren aan VAN BONGA G°. te Amsterdam.
PRIJS DER ADVERTENTieN
van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12'/a Cent.
Groote Letters worden naar hare plaatsruimte berekend.
])e tijdruimte uitgedrukt in uren en minuten. De lengte-afmeting in nederl. ellen. De inhouds-afmeting in kub. ellen.
Waarnemlngen.
Vloed op het Y
id. den IJssel
id. a de Noordzee
Ebbe u het Y
id. den IJssel
id. u de Noordzee
Boezemstanden
M 1 Boezemstanden
fl 1 Verval in de Sluizen.
I* Hoeveelheid geloosd
De meest heerschende Wind
h Gewerkt gednrende
-2 I Opbrengst
Uitgemalen
O I Gestopt voor Hoog water
CO id. n Sluisgang
Waargenomen te
SPAARNDAM. HALFWEG.
0.31 A. P.
0.09 A.P.
0.445 A.P.
0.535 A.P.
0.065.
24.1
4.799.900.
Zuid
175.02.
0.462.
13.866.417.
103.30.
2.30.
GOUDA.
1.182 A.P.
0.044 A.P.
0.40 A.P.
0'532 A.P.
0.007.
3.30.
25.909.
Zuid-West.
193.40.
6.789.987.
44.49.
KATWIJK.
1.108 A.P.
0.412 A.P.
0.494 A.P.
0.563 A.P.
0.042.
108.30.
9.428.324.
West.
Aanteekeningen.
LEIDSCHENDAM.
Rijnland0.496 A.P.
Delfland0.277 A.P.
BODEGRAVEN.
Rijnland0.449 A.P.
Woerden0.406 A.P.
Van Woerden op Rijnland gedn
rende 226 uren afgevloeid.
OP
OVER DE KILBEMALING,
voorkomenrle in het Weekblad van HaarlemmermeerN°. 40.
In de vergadering van 1 September 1869 werd door Hoofd-
ingelanden (in strijd met het advies van den ondergeteekende)
aangenomen de Verordening op de inpoldering en afzonder-
lijke bemaling door windmolens of stoomkracht van lage lan-
den in den Haarlemmermeerpolder.
Gewoon om zich te onderwerpen aan de meerderheidzoude
de ondergeteekende, hoewel niet overtuigd van de gepastheid
van den maatregelhet stilzwijgen daarover hebben bewaard
tot dat de ondervinding het al of niet houdbare van de af-
zonderlijke bemalingen zoude hebben aangetoondware het
niet datdoor het onvervuld blijven van de formaliteit der
aanplakking van de Verordening, deze door Gedeputeerde
Staten op nieuw aan de beslissing dezer vergadering ware
onderworpen.
Thans neemt de ondergeteekende de vrijheid nog eenmaal
op het noodlottige van dezen maatregel te wijzenbij doet
zulks te meer, omdat hij thans heeft kunnen kennis nemen
van de beschouwing van den Hoofdingeland J. A. Beijerinck
diein de laatste vergadering voorgedragenwaarschijnlijk
grooten invloed op de stem van vele Hoofdingelanden heeft
gehad, en waarvan de ondergeteekende thans nog, na aan-
dachtige lezing, de juistheid meent te moeten betwijfelen.
De heer Beijerinck meent, dat, volgens het voorstel van
mij ondergeteekende, de Cruquius en Lijnden steeds bet water
zouden moeten opheffen van 5.5 el onder A.P. tot den be-
staanden boezemstand van Rijnland, die vroeger 80 A.P.
heette te zijn, doch thans reeds door de slapheid der maat-
regelen van dat Collegie, telkens bijna tot A.P. stijgttot
merkelijk nadeel van alle polders, in dit hoogheemraadschap
gelegen. Dit overwerken nu der beide stoomtuigen was mijne
bedoeling niet. Integendeel als het water zulk een lagen stand
hereikt had, zouden Cruquius en Lijnden moeten stilstaan.
Zij zouden alleen moeten werken wanneer het bleek dat
het Kilgemaal alleen niet in staat was om den polder op
5.50 te houden. Zoodra het water b. v. was gevalleu tot
5.10 zouden zij onmiddellijk het werk staken, zooals zij ook
nu doen.
De aangenomen regel is thans, dat bij een waterstand van
4.95 A.P.het eerste werktuig begint te malen. Als het
water dan toch blijft staan op 4.80 tot 4.85 A.P.of
wel veel regen dreigtvalt het tweede werktuig in bij een
waterstand van 4.75 A.P.of daarboveu werken in elk
geval alle werktuigentot dat weder een waterstand van
5.10 tot 5.25 A.P. is bereikt, zoo als onder anderen op
21 September 1809 het geval was aan alle werktuigen.
Ik beweer niet dat drie kilgemalen niet nog beter in mijn
doel zouden voorziendan door e6n kilgemaal; maar ik beb
voorgesteld om bij wijze van proefneming met een kilgemaal
te beginnen en ik geloof dat men reeds aanvankelijk hierbij
veel baat zoude vinden.
„De heer Beijerinck zegt verder, men houde wel in het
oogdat het Kilgemaal alleen strekt om in de versohil-
lende waterstanden te gemoet te komenmaar geenszins om
het ontlastingvermogen van de onmiddellijk op Rijnlands
boezem uitslaande waterwerktuigen te versterken."
De heer Beijerinck schijnt. hier te vergeten dat, als de
Leeghwatervolgens mijn voorstelhet water niet meer tot op
5 el A.P. moet optrekkenmaar met 3 el A.P. kan
volstaan, al moge dan zijn werkelijk vermogen niet versterkt
zijn, wat zijn nnttig vermogen betreft, dit met zal ver
sterkt zijn, zoodat hetzelfde gewigt, in den gewigtbak meer-
dere pompen zal kunnen trekken, en met dezelfde stoomkracht
meer slagen zal kunnen doen, of bij hetzelfde getal slagen
meer water uitwerpenof wel de expansie van den stoom
beter gebruiken, waartoe onze werktuigen oorspronkelijk zijn
ingerigt, maar hetgeen in de praktijk altijd wordt verwaar-
loosdhetgeen den polder op den duur ontzaggelijk veel
kolen kost.
I
Het is deze vergissing van eene grondwaarheid in mijD be-
toog, die ook vroeger den Iieemraad Rutgers van Rozenburg
op een dwaalspoor heeft geleidtoen hij mijn voorstel in een
publiek geschrift veroordeelde.
Eene tweede vergissing bestaat in de berekening van de
gevorderde stoomkracht; deze wordt door den heer Beijerinck
voor het Kilgemaal aan Leeghwater berekend op 963 P.K.
Ook deze berekening berust op het valsche denkbeelddat
een Kilgemaal al het water zoude moeten tillen uit 12000
bunders en niet worden geholpen door Cruquius of Lijnden.
Als ik daarentegen de berekening van den heer Beijerinck
aanneem, dat de Leeghwater met 350 P.K. thans de van
hem gevorderde hoeveelheid water tilt 5 el boogdan is zulks
voor ieder el /3 of 70 P.K. Als hij nu in plaats van 5 el
het water slechts 3 el zal moeten tillenblijft er van
zijne taak over voor het Kilgemaal, dus 2 X 70 of 140 P.K.
Ik voor mij zoude bet Kilgemaal liever berekenen op 200 P.K.,
om den Leeghwater overvloed van toevoer te geven, en hem
weder als voorheen met het voile getal pompen te laten wer
ken, waardoor er veel meer water en dat veel spoediger uit
den polder zoude worden weggeschaften ik kan niet genoeg
berhalendat hier alles aankomt op spoedde middelbare
cijfers van den heer Beijerinck zijn bedriegelijk voor den
landbouwhet wateF dat heden nacht valt, behoort, zoo mo-
gelijkmorgen ochtend voor melkenstijd weg te zijn; want
de koeijen mogen nimmer met de pooten in het water loopen.
Sedert het bij Hoofdingelanden gevallen besluit heb ik
tweemalen in den polder het water veel hooger zien worden
dan voor een goeden landbouw wenschelijk is.
Op 26 Sept. stond het water aan den Lijnden 4.78; op
20 Oct. 4.75; Hoofddorp 4.75; Venneperdorp 4.71.
Op den laatsten dag waren de drie werktuigen in vollen
gang en zijn dit gebleven vier dagen lang.
Daar nu gebleken is bij de inspectie van den Dijkgraaf
met den heer Wisboom en den ondergeteekende op 5 Junij
1869, dat bij een waterstand van 4.91 het land der heeren
van Vuuren en Verploegh dras stond, moet het bij een water-
stand van 4.71 minstens twee palm onder water hebben ge-
staan en dit mag nooit het geval zijn. Hadden de heeren
van Vuuren en Verploegh op 20 October jl. kilgemalen gehad
zij zouden hun land hebben drooggemalen, doch het water
daarvan hebben geworpen op hunne buren, die daardoor nog
meer last zouden hebben geledendan thans reeds het geval
is geweest. Hoe meer afzonderlijke kilmolens er komen
hoe erger het kwaad zal worden.
Reeds nu is onlangs eene groote hoeve in Haarlemmermeer
verkocht, waar het land slechts 1000 per bunder kon op-
brengen de reden hiervan was dat het land voortdurend te
nat was, en daardoor ongeschikt voor vlaskultuur.
En toch deze kavels zijn vroeger bekend geweesten bij
den oorspronkelijken inkoop duur betaald geworden als zijnde
hoog landmaar dit land is ingeklonken tot laag landzoo
als met veel meer land het geval is, dan Hoofdingelanden
wel denken.
De ondergeteekende is nog altijd zoodanig overtuigd van
de juistheid zijner beweringen, dat hjj meent het zijn pligt
te zijn, nogmaals ernstig bij Hoofdingelanden aan te dringen
om op het genomen besluit terug te komen, en geene afzon
derlijke kilbemalingen toe te staaD, voor dat de toestand van
den polder, de tegenwoordige boogte en laagte der landen,
nogmaals zal zijn onderzocht.
Hij is overtuigd dat, zoo de polder thans werd gewater-
past, de noodzakelijkheid van de algemeene verlaging van het
peil overtuigend zoude blijken. Zijn eenmaal afzonderlijke
bemalingen door wind- en stoomkracht daargesteldhet zal
te laat zijn; de grootsche gedachte van een Simons en Lip-
kens, om den grooten polder geheel met stoomkracht te hou
den zal opgegeven zijnkracht zal voor regt geldenen
een aantal regtsgedingen over verkregen en geschonden reg-
ten schadevergoedingen enz.zal op dure wijze den polder
dwingen om dan te laat te doen, hetgeen nu, in tijds gedaan
de beste uitkomsten zoude kunnen opleveren.
De ondergeteekende verzoekt dus dat de vergadering van
Hoofdingelanden de verordening over afzonderlijke kilgemalen
nogmaals zal houden in overweging, tot dat eene geheele
en naauwkeurige waterpassing van den polder de leden in
staat hebbe gesteldom over dit puntniet zooals nu in den
blinde, maar met kennis van zaken te oordeelen.
Badhoeve, Mr. J. P. Amersfoordt,
24 November 1869. Beemraad.
Dit voorstel, ofschoon ondersteund door de Hoofdingelanden
Mr. Viruly en Mr. Cock, kon niet in beraadslaging komen,
daar er een derde Hoofdingeland ontbrak, die het wilde
ondersteunen.
Op voorstel van Mr. Rutgers van Rozenburg, is dus over -
gegaan tot de orde van den dag, en de Verordening op af
zonderlijke kilbemaling door partikulieren op nieuw vastge9teld.
In de zitting der Prov. Staten van Noord-Hollandvan
25 Nov. werd o. a. aan de orde gesteld het gewijzigd ont-
werpbetreffende de opheffing der ambachten in Rijnland
zoo als dit op 23 Nov. door de Prov. Staten van Zuid-Hol-
land aangenomen is. Het rapport der commissie uit de Staten
van Noord-Holland van 15 Nov. had reeds de strekking zich
met het laatste of derde rapport der commissie uit de Staten