- 154 -
Polderwezen.
rolitiek Overzigt.
REGTSZAKEN.
DroogmakerijenInpolderingenRiet en Biezen.
In
23 29 Sept.
dragenkan men zich verzekerd houden, dat deze vvel zorgen
zullen voor het niet uitroeijen van het geslacht Lepus. De
landbouwers en honttelers zijn algemeen de meening toegedaan,
dat wild niet past bij eenen goed gedreven land- en bosch-
bouw althans in zoover de eigenaar van grond niet begeert
nmop eigen kosten, voor eigeu lief hebberijhazen en ko-
nijnen te voeden. Met weerzin hebben dus die landbouwers
de tegen bun door jagtliefhebbers gerigte zamenspanning op-
gemerkt, die in Maart 1868 te Tilburg en Januarij 1869
te Venlo gesmeed werd met het doel om de wettelijke be-
scherming, die de hazen en konijnen thans geuieten nog
verder uit te strekken en strenger strafl'en op het zoogenoemde
stroopen uit te lokken. De landbouw hoopt dat het niet in
den geest van die zamenspanners zal zijn volgens welke de
verbeteringen in de jagtvvetdoor den Minister in November
1868 toegezegdzullen ontworpen worden,' maar integendeel
in dien van de afdeeling Oostburg der Zeeuwsche Maatschappij
van Landbouw, die zich bij een verzoekschrift, op de geheele
afschaffing van de jagtwet aandringendetot de Regering
gewend heeft.
De landbouwers hebben alzoo met genoegen het navolgen-
de gelezeuin het bun anders meestal stuitende veertiende
hoofdstuk der provinciale verslagenvooreerst in dat van Gro-
ningen: „Het jagtveld was slecht van hazen voorzien, zoowel
in de veenstreken als op de klei en het zand. De rijenteelt
breidt zich in deze streken uit, en heeft een gedurig bezoe-
ken der akkers door schoffelaars en wiedsters ten gevolge
waardqor de schuwe haas van de velden verdreven wordt.
Buitendien ruimt men, bij het droogleggen.de watergoten of
greppels tusschen de akkers op; de grasranden en het onkruid
in die greppels, zoo uitstekend voor hazenlegersverdwijnen;
de grond wordt zooveel mogelijk bebouwdwant deze is thans
te kostbaar om slechts onkruidpollen op te brengende heide-
velden vvorden al meer en meer ontgonnen; kreupelhout ver-
dwijnt voor bouwland en dit alles is natuurlijk nadeelig voor
de vermenigvuldiging der hazen. Nog eene voorname reden
voor die (gezegende) vermindering der hazen is het sterk
uitoefenen der lange jagt, en vooral het houden van wind-
honden door landbouwers die geene aktenhouders zijn. (Zeer
naar wensch voorzeker) vernielen deze honden, zoowel in open
als in gesloten jagttijd, vele hazen, een gevolg der bepalin-
gen van de togenwoordige jagtwet, die (gelukkig) niet verbiedt
met honden, zelfs niet met lange honden, in het veld te loo-
pen." Dat de patrijzen in Groningen zeer menigvuldig wa-
ren, ten gevolge van het welgelukken der broedselsdoor de
droogtekon geen kwaad voor den baerdan in zoo ver zij
niet de jagers aanlokken om de veldgewassen neer te trappen
want de patrijzen lezen toch voorzeker oneindig meer onkruid-
zaden en schadelijke insectenlarven op, dan de weinige gra-
nen die haar in den oogsttijd ten beste komen. „Het water-
wild vermindert evenzeer als de hazen. Vroeger had men in
Groningen veertig eendekooijenthans telt men er niet meer
dan drie." Dat er waterwild voorhanden is, bewijst dat de
landbouw zich over te veel nat te beklagen heeft; maar regl-
streeks zijn alleen de ganzen nadeelig voor den landbouw.
In den voorwinter bezoeken zijmet vele duizenden te gelijk,
de rogge-akkers en de weilanden. Hier trekken zij de gras-
planten met wortel en al uit, en maken in de hooilanden niet
zelden groote raauwe plekkendie jaren lang geen behoorlijk
gras opbrengen; ginds weiden zij de rogge af, die in het
vooijaar, voor het uitschieten der aren eene steeds zeer van
pas komende weide voor schapen en (gekramde) varkens op-
ievert. De oorzaak van het verminderen der watervogels is
niet ver te zoekeu want overal in Groningen wordt de wa-
terstand verlaagdhetzij door het verbeteren der waterloozing
hetzij door het oprigten van vvatermolens. Algemeen wordt
hierdoor de grond te droog, meren en plassen verminderen te
zeer, dan dat het waterwild zoo goed als vroeger tieren kan.
De jaglliefhebbers-vereeniging in Opsterland is weder met
hare treurige bemoeijingen voortgegaan in het geven van prij-
zen voor gedoode muizen en insectenvernielerszijnde er, na-
melijk, prijzen betaald voor: 17 vermoorde bunsings, 47 we-
zels (waardoor er minstens een ISOtal muizen dagelijks in
't leven bewaard zijn), 34 valken45 muizenvalken of wijkels,
153 oude en 196 jonge eksters, met 117 oude en 133 jonge
zwarte kraaijen (roekenwaarschijnlijk). In Drenthe werkte
„het stelsel van prijsuitloving voor het dooden van vossen"
nog dit jaar, gunstig, naar het oordeel van sommigen ongun-
stig, naar de meening van degenen die weten hoevele den
landbouw schadende dieren er al door de vossen uitgeroeid
worden want die prijzen hadden den dood van 164 muishon-
denzooals de vossen in Duitschland heeten ten gevolge.
Hoe onverdiend men aan eenen slechten naam kan komen
leert ons eene klagt uit Bathmen in Overijssel en herhaald
uit Moergestel, „dat het jonge plantsoen te lijden had van
konijnen en vossen zooals ook uit Mierlohet „afknagen
der jonge scheuten van de dennen, het zoo welbekende werk
van den DenncnscheerderEylesinus piniperdaaan de ,,zoo-
genaarade eekhoorns" wordt verweten. Wie weet hoeveel
dood onschuldige eekhoorns dien slechten naam reeds met den
dood hebben moeten bekoopen. In Gelderland hadden heeren
Gedeputeerde Staleu den maatregel genomen om niet anders
dan in volstrekte noodzakelijkheid (niet door den lastlijdenden
grondeigenaarmaar door henGedeputeerden te bepalen)
aan persouen die zich niet van groote jagtakten voorzien
hadden, noch jagtbeambten waren vergunningen te weigeren
tot het dooden van schadelijk gedierte. Dit had het voor den
landbouw jamraerlijke gevolg dat er de helft minder mugti-
gingen dan in het vorige jaar wierden verleend en dus ook
de helft meer konijuen, naar alle waarschijnlijkheidin 't le
ven bleveu. Het verdrijven der nestelende roeken te Arnhem
en, met 25 gulden onkosten voor de gemeente, te Erlecom
onder Ubbergenwerd door de vijanden van meikeververnie-
lingen ernstig betreurd. Juist nu het vermeerderen der roe
ken en der roekenbosschen langs de bovenrivieren met eene
vermindering der engerlingen gepaard schijnt te gaan duldt
men het uitroeijen dier nuttige dieren. Dat toch het voor-
deeldoor de roeken aangebragtruim opweegt tegeu het
nadeel dat zij aan sommige gewassengedurende eenen kor-
ten tijdtoebrengenis uitgemaakt. Het tegendeel kan thans
evenmin volgehouden worden als het bewerenin het provin-
ciaal verslag van Utrecht dat ,,de roofvogels en wezels zelfs
den landbouw benadeelden." Ofschoou het aantal konijnen
in deze provincie toenam heeft men (de eigenaars van liout-
gewas en veldvruchlen zeker niet) geene maatregelen daarte-
gen noodig geacht. Onder Rhenen schijnt zich dat ongedierte
zoo vermeerderd te hebben, dat er zich gelijk vaak bij over-
matige vermeerdering wordt opgemerkt eene ziekte ontwik-
keld heeft, die het aanmerkelijk heeft ingekort. In Zeeland
veruam de landman zeker met genoegen dat stroopen en
strikken toenemenelken strooper meer toch is een aantal
hazen en konijnen minder. Eveneens in Noord-Brabantdat
de warme zomer zeer gunstig werkte op de vermenigvuldiging
van hazen en patrijzen maar dat deze voor een goed deel
voor den jagttijd waren vveggevangeu. En dat nog wel in
weerwil van 957 bekeuringen drie daags bijnadie er in
Noord-Brabant hebben plaats gehad, een derde bijna van de
3400 bekeuringen die er over 1868, in Nederland geschied
zijn; houderd meer alzoo dan in Gelderland. Wanneer men
nu bedenktwat al schade en onaangenaamheid het den ge-
zamenlijken landbouwers en houtteelers kostdat aan de 5340
jagtliefhebbers, die in 1868 de som van 125,327 gulden veil
gehad hebben om het genoegen van wild-dooden te mogen
smaken dan moet men erkennen dat de jagt al eene zeer
dure lief hebberij is, en vragen of misschien niet, door het
afschaffen der jagtwetmet alle aankleven van dien en het
uitgeven van zoogenoemde port d'armes zoo als thans in
Engeland beraamd wordt, niet beterkoop minder onaange-
naam voor de eigenaars van den grond en nog meer lueratief
voor de schatkist, aan die 5840 man hetzelfde genoegen ge-
gund kon blijven.
Dat de Grieksche benamingenbij de nieuwe wet op de
maten en gewigten voorgeschrevenwel eens tot moeijelijkheid
en vergissing, zelfs bij ambtenatenkunnen aanleiding geven,
bewijst een gevaldat zich onlangs heeft voorgedaan. De
Secretaris van een Polderbestuur had eenige acten opgemaakt
en ter registratie aangeboden van door hem gehouden open-
bare verpachting van verschillende tot den polder behoorende
wei- en hooilanden, in welke acten de oppervlakte was aan-
geduid door roeden zonder bijvoeging van het woord vierkante.
De regtbank te Gorinchem ontsloeg hem te dier zake van
alle regtsvervolging, hoofdzakelijk op de overweging, dat, in
verband tot het woord bunders, hier wel niet te denken was
aan lengtemaat, maar alleen sprake kon zijn van vlaktemaat.
Het Openbaar Ministerie evenwel was van eene andere
meening, en ook de advocaat-generaal Karseboomvoor den
Hoogen Raaddecide zijn gevoelen en bestreed de beslissing
der Gorincheinscke regtbank, waarbij hij wees zoo op de let
ter als de bedoeling der wet van 7 April 1869 die, de
nieuwe benamingen van hectaren met hare verschillende onder-
deelen voorschrijvende, wel toelaat bij vlaktemaat gebruikma-
king alsnog van de woorden bunder3, roeden enz.doch uit-
drukkelijk niet anders dan met het woord vierkante. Hij ver-
eenigde zich alzoo met het door den Officier van Justitie
aangevoerde middel van cassatieschending van art. 3, litt. 5
en c, van gemelde wet, in verband met de artt. 210 en 234
van het wetboek van strafvordering. Hij nam evenwel in aan-
merking het geringe der overtreding en concludeerde tot ver-
nietiging van het beklaagde vonnis en veroordeeling van den
gerekwireerde in tien geldboeten, elk van1, en in de kosten.
De uitspraak is bepaald op 14 October aanstaande.
Wij zien ons op nieuw vereerd met de toezending van het
Verslag van den Landbouw in Nederland over 1868, opge
maakt op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Wij ontleenen aan dit belangrijk werk het volgende overzigt
betreffende
In Friesland werden weder, als in 1867 eenige hectaren
ter ontginning aangegeven in den drooggemaakten polder van
het zesde en zevende Veendistrict en in dien van Echten. In
de gemeente Hemelumer Oldephaert werd het droogmaken ge-
noegzaam voltooid van den poel de Geersloot, groot 42 hec
taren, welke, met de droogmakerij de Morrha verbouden
door het stoomgeinaal van deze drooggemaakt wordt. De
aanhechting van Ameland aan den vasten wal heeft eerst in
het volgende jaar haar beslag verkregen, door de toezegging
van provinciale en rijks-toelagen. Als rietland werd het
navolgende aantal hectaren vermeldvoor 1868 evenveel
als voor 1867 behalve alleen Wijmbritseradeelwaar 23 en
Dantumadeel, waar 10 hectaren minder opgegeven werden,
zoodat het geheel in 1868 is 676 tegen 709 hectaren in
1867. Wanneer men bedenkt, dat er in 1833 ruim 4000
hectaren rietland en moeras aanwezig waszou men liaast
besluiteu tot eene te gering schatting van dit zoo belangrijk
en eigenaardig voortbrengsel van onzen bodem.
De opbrengst van
50 hectaren in Achtkarspelen was 1500 wisse opbrengst.
50 n Dantumadeel u 4500 gulden u
487 a u Tietjerksteradeel onbekend.
14 Smallingerland 2400 bos of 40 vocr
40 n Idaarderadeel 3200 gulden u
85 u u Wijmbritseradeel 6000 bos.
Het aauhondende open water, in den winter van 1867 op
1868 maakte dat er veel riet niet gesneden kon worden.
Door het gering verbruik tot het dekken van turf, bij den
droogen zomer, was er ook minder navraag.
Uit Overijssel wordt berigtdat de opbrengst van de biezen
en het riet onder Genemuiden 6000 gulden had bedragen.
Het is bekend dat deze oorspronkelijk aangeplant zijn achter
den linker leidam van het Zwolsche diepen dat zij zich
aanhoudend uitbreiden tegelijkertijd dat zijaan de landzijde
landaanwinning bevorderen. In 1868 werd daar de dubbele
oppervlakte biezen geoogst als in 1867. Op deze biezen
berust ten deele de mattenmakerij te Genemuidendie buiten
dien eene groote hoeveelheid van elders, zelfs uit de Gro-
ningsche Veenkolonien aangevoerde russchen bezigt. De vim
of 104 bos russchen kostte te Zwolle 15.85. De opbrengst
van het riet te Giethoorn werd op lSOOJios de hectare
geschat, dat is, naar den prijs van 2 tot 2.50 de vim,
die onder Oldemarkt wordt opgegeven, 30 tot, 45 de
hectare. Onder Grafhorst werd die op 60 geschat. In
een courantenberigt beet het dat in April de rietoogst onder
Giethoorn bijna afgeloopen was en dat het vervoer daarvan
naar Holland en Gelderland begon. Er was hier voor/ 20,000
tot 30,000 in riet omgezet, tegen den prijs van 1.50
tot 2 de honderd bos.
In Gelderland werd de opbrengst van 40 hectaren rietland
onder Doornspijk in den Oosterwolderpoldergering genoemd.
Langs de groote rivieren vvorden 194 hectaren 1 rietland opge-
somd waarvan de opbrengst over het algemeen goed genoemd
werd, namelijk van 50 tot 100 de hectare. Onder
Brummen waren 6,5 hectaren rietland, Herwen en Aert
Bemmel 3,7, Gent 5, Yalburg, de rietbanen onder Ooster-
hout 98, Lienden 50, Zuilichem 6,7, Brakel 10,6 en onder
Ewijk 1 1 hectaren.
Bij het voltooijen der derde bedijking van de Mijdrechtsche
plassen in Utrecht, heeft men de tweede bedijking met eenen
grondduiker, onder door de Kerkvaartin deze derde afge-
taptwaardoor het stoomgemaal van de tweede overbodig
werd en afgebroken is. Deze polder is een der diepste der
droogmakerijen zijnde het zomerpeil vijf meter onder Amster-
damseh peil. Met de Tienhovensche en Maarsseveensche
plassen had men, bij den droogen zomer, meer voorspoed
dan tot dusverre, en kon men het water afmalen tot 3,4
meter onder Amsterdamsch peilterwijl men in September,
reeds met verkavelen zwart maken en met koolzaad bezaaijen
eenen aanvang maakte. Tegenspoed bij de werktuigen echter
deden in November het water weder rijzen zoodat dit den
31 December weder op 1,23 meter onder A. P. stond.
In Noord-Holland werd het droogmaken van een plasje,
de Zwarte Waal, onder Avenhorn groot 2 hectaren, voltooid.
Die van de Breek en andere plassen onder Landsmeer,
Upendam en Oostzaan, te zamen groot 220 hectaren, vorderde
goed. Die van het Burckmeer in Waterland, in 1867 onder-
geloopen, werd in 1868 op nieuw ondernomen en zoover
gebragt, dat er reeds koolzaad in gezaaid werd, toen zich,
in Augustus, in de veenlaag onder den dijk, aanmerkelijke
scheuren openbaarden en de polder weder, een meter diep,
onder water geraakte. Het droogmaken van de Oosteinder-
poelin Amstellandwerd ten einde gebragt en 425 hectaren
werden met koolzaad bezaaid.
Uit de eenigzins verwarde berigten omtrent de opbrengst
van het riet, kan het navolgende opgemaakt worden:
32 hectaren onder Warmenkuizen uit de Rietgrep bij Schoorldam 1150
voer van 60 schoven, elkwanrd 4,836 gulden
62
/f
II
H
4,836
H
10
H
II
Wormerveer, 15,600 bos
H
320
II
50
II
It
Zaandam
u
2,500
II
43
II
U
Oostzaan? groen gesneden en 6000 bos
300
II
60
II
II
u
1,650
n
25
n
H
Marken, 25,000 bos
II
752
u
u
II
Haarlemmerliede en Spaarnwoude
onbekend
305
J 106,400 bos halriet.
II
21,280
n
II
Aalsmeer j 304)00() bMriet
II
24,320
n
120
TT.„ 1 10,000 u halriet.
II
2,000
u
n
II
Dithoorn J 54000 Wadriet
II
4,520
n
80
n
II
Nieuwer-Amst.60,000 u u
II
4,500
H
40
H
u 11,000 dekriet
II
1,265
It
300
H
Kortenhoef112,500 bos
II
2,512
II
H
Ankeveen, 1400 bos
II
5
Zuid-Holland werden de werkzaamheden
tot het droog-
maken van de plassen in Schielandmet kracht doorgezet
zoo tot het maken van den ringdijk als tot de oprigting van
het bovenstoomgemaal Prins Alexander, met hijbehoorende
keersluis in Schielands hoogen zeedijkhet benedengemaal
met Appolds centrifugaalpompen onder Kralingen, het tweede
benedengemaal onder Nieuwerkerk aan den IJsselen het
derde benedengemaal met eenen stoomvijzelmolen. De termijn
voor het in werking brengen der drie benedengemalen werd
verlerigd tot den eersten Julij 1869. Het droogmaken van
de Geer en Kleiue Blankaartspolderonder Stompwijkgroot
135 hectaren, kwam tot stand.
Voor dat van den polder Middelburg, onder Reeuwijk
groot 275 hectaren, werden de beide centrifugaalpompen door
locomobielen gedreven vervangen door twee vaste stoomwerk-
tuigen, als hulpvermogen bij de windvijzelmolens.
Nieuwe bedijkingen in Zeeland kwamen er niet tot stand
doch in het Axelsche gat werd het indijken van schorren
voor de Seydlitz- en de Oud- en Nieuw-Vogelschorpolders
voor-/ 43,440 aanbesteed.
Ook in Limburg vindt men eenig rietland. Onder Susteren
37 en onder Yenray 4 hectaren welke laatste geacht worden
5000 kilogram riet van de hectare te hebben opgebragt.
Een nieuwe slag is aan Frankrijk toegebragt, een nieuwe
lauwer aan de zegekroon des duitschen overwinnaars gehecht
Straatsbnrg is gevallen. Na een verschrikkelijk belegdat de
stad voor eeu gedeelte verwoest, zeer vele mensclienlevens
o-ekost en een groot aantal burgers arm of op andere wijze
ongelukkig gemaakt, aan kuust en wetenschap onherstelhare
verliezeu berokkend heeft, is de vesting bij kapitulatie in het
bezit van den koning van Pruissen geraakt, na gedurende
bijna twee eeuwen het eigendom van den franschec Staat te
zijn geweest. Wij betreuren deze nieuwe nederlaag voor Frank
rijk en verheugen ons tevens in deze nieuwe zege der duitsche
wapenen. Van grootere onpartijdigheid kunnen wij waarlijk geen
blijk geven; de onzijdigheidstrikt genomen, zou wel vorde-
ren dat wij niets betreurden en ons over niets verheugden maar
onwillekeurig komt men er toe sympathie te gefoelen voor de
mogendheid, die zulke treffende en schitterende blijken van over-
wigt geeft, nu zij aangevallen werd door een andere mogend
heid, °ook een groote, ook een militaire; en aan den anderen
kant", hoe groot het mededoogen ook zij dat Frarikrijks arm-
zalige toestand inboezemt, hoe diep men het ook betrenre dat
zulk een land dat een stad als Parijs zoo verschrikkelijk ge-
teisterd wordt, het denkbeeldge hebl het verdiendge
ontvangt de regtmatige straf voor uwen overmoed, voor uw
onbeschaamd uitdagendrijft toch maar boven. Is nu met.
den val van Straatsburg de oorlog afgeloopen? Volstrekt niet.
Metz is nog iugesloten, Mezieres wordt nog belegerd en met