A (I v e r t e ss I i si.
VERKO OPING
Haarlemmermeer.
Mesting voor lioeijen,
Varkensenz.
151
Ilaarlemmermeer-Pokler.
Een \VI\KE1JIUIS,
Jutjcronbcn.
JACHTRECHT en JACHTWET,
Academisch Proefschrift door A. J. de Gens,
in veiling brengen:
De Bewijzen van Eigendom en de Verkoops-Voorwaar-
den zullen acht dagen voor den Verkooprlag ter visie liggen
ten Kantore van den Notaris, Schagchelstraat 3/757, te Haarlem.
worden voortgezet.
kind van een oppassend arbeiderwiens vrouw overleden is en die buiten
de stad werkt.
Dezer dagcn werd een schipper op de Zuiderzee door een grooten
zwerm vliegen plotseling overvallen. Van vaartuigzeilen en tuigage was
bijna geen spoor te zien; alles was met een zwartegonzende massa over-
dekt. De opvarenden ondervouden spoedig dat de gastenwanneer zij met
vercenigde krachtcn aanvielen het den mensch lastig genoeg kunnen ma-
ken; ten minste de bemanning was gcnoodzaakt zich beneden te verschui-
len, om voor de stekende insecten beveiligd te zijn. Toen er een koeltje
opstakverwijderde zich het ongenoodigde gezelschap tot groote vreugde
der schippers.
Den 13 Aug. jl. heeft de 28-jarige dochter van de wed. H.in de
Larestraat te Zutphen zich de keel afgesnedenmen heeft haar daarna
dood in den kelder gevouden. Naar men zegt, moet zij hare bejaarde
moeder een briefje hebben nagelaten waarin zij de ware redenen opgeeft
welke haar tot die noodlottige daad hebben doen besluiten over den inhoud
van dit briefje wordt verschillend gesproken.
De II. fy. N. Ot. meldt het volgendeOm der kuriositeits wille
plaatsen wij het volgende schrijvenbij het bestuur der afdeeling van de
Hollandsche Maatschappij van Landbouiv alhier ingekomen en ons welwil-
lend afgestaan: //Zeer zelden wordt in de courant geannoneeerd een hard-
draverij van ezels. Daar zulks van de Maatschappij van Landbouiv uit-
gaatis zulks onvergeeflijkdat dit juist bekende Heldersche ezels moeten
zijn. 1°. omdat ik er groote winst in zie voor den landbouw om dit ras
te verbeteren 2°. wat zoudunkt mij zoo een Heldersch ezeltje zich
niet vereerd gevoelen met een Alkmaarschen ezel in aanraking te komen.
Indien nu de komraissie mijn ezel zou willen zien loopenlaat dan weg
in het volgende nommer van de courantHeldersche ezels"
Te Sache, kanton x\zay-le-Rideaudepartemeut Indre-et-Loireis
eene gebeurtenis voorgevallendie door geheel Frankrijk eene droevige sen-
satie heeft verWekt. De heer Hipp, de Vonne maire van Sachebegaf
zich des morgens ten zes ure naar de mairie om te presideren bij de stem-
bus. Voor het huis van den hoefsmid Delalande gekomen, werd hij door
een schot in den schouder getroffen de kogel doorboorde het ligchaam en
Kwam aan de linkerzijde weer uit. Het slagtoffer zonk dadelijk ineen.
Oogenblikkelijk was de secretaris der mairiewonende vlak over het huis
waaruit het schot kwam, op de plaats, hief den heer de Vonne op en bragt
hem in diens woning. De heer de Vonnezich doodelijk getroffen voelende,
verzocht ijlings den pastoor der parochie te halen en zijn geneeslieer dr.
Duclos van Tours. De zoon van den sekretaris Barbe spoedde zich voort
om aan dat verzoek te voldoentoen een tweede schot uit het huis van
Delalande op hem werd afgevuurdhetwelk gelukkig niet trofwaarop de
jongeling verschrikt ontvlood. Eenige oogenblikken later kwam de pastoor,
de heer Lucas, een man van 78 jaren en kwalijk ter been. Een derde
schot legt hem dood neer op dezelfde plek, waar de Vonne was getroffen
geworden. Geheel het dorp was verstijfd van schrikde deuren werden
geslotenniemand durfde zich uit zijn huis verwijderen en het lijk van den
pastoor bleef op de straat liggen. Eindelijk na drie uren kwamen te Sache
wij weten niet hoe zij van de zaak onderrigt waren de vrederegter van
Azay-le-Rideau, de heer Schleiter, de gendarmerie van daar en de adjunkt-
maire van Sache. De heer Schleitermet een revolver in de handde
gendarmen met de karabijn rukken op naar het huis van Delalande en
dringen er in door. Zij ondervragen de vrouwwier antwoord is dat
waarschijnlijk haar man ook zich zelven heeft gedooddaar zij op den
zolder een schot heeft gehoordde dochter gaat zien en berigt dat werke-
lijk haar vader dood ligt in een plas bloed. De moordenaar Delalande had
een ingekankerden haat tegen de Vonne, en liep reeds lang met het moord-
ontwerp zwanger.
Als kuriositeit brengen wij onder de oogen onzer lezers de hier vol
gende advertentiewelke wij vinden in the Transvaal advocate and commercial
advertiservan 10 Mei 1871 welk blad te Potchefstroom in Zuid-Afrika
verschijnt: uKennisgeving. - De ondergeteekende gehoord hebbende zekere
valsche geruchten in omloop op dit dorpberigt het volgende naar waarheid
Mijn zoon Johannes had om zekere ongeregeldheid een pak slagen verdiend.
Daar ik te ziek was verzocht ik Ds. Joosfce, die zich juist bij mij bevond,
om mijn zoon in mijn plaats te tuchtigen. Ik bood hem daartoe een
sjambok aanmaar hij wilde het niet gebruikenals zijnde een te scherpe
tuchtroede, hij nam een veel zachter middel in zijn hand en bragt mijn
zoon daarmede acht of negen slagen over de beenen toe, terwijl het kind
zich altijd in eene staande houding bevond. Wat verteld wordt omtrent
het onbarmhartig geeselen, het werpen tegen den grond, etc., ect., is
louter leugentaaldaar de bestraffing in tegenwoordigheid van mij en mijn
huisgezin en den Heer J. J. Hoffman plaats vond.
//Deze bekendmaking geschiedt om den mond der leugensprekers te stoppen.
//Potchetstroom, 5 Mei 1871. J. J. Taljaard."
Aan de Magd. Zeit. ontleenen wij het volgendeToen Bismarck met
Eavre over het bedrag der oorlogs-contributiedoor Frankrijk te betalen
onderhandelen zou had de echt praktische duitsche staatsman het noodig
geoordeeld dat bij de bespreking van het financiele punt een deskundige
tegenwoordig was en in die kwaliteit woonde de groote bankier Bleich-
roder de conference bij. Toen nu Bismarck vijf milliard eischtewas
Favre als buiten zich zelvenenom zijne tegenpartij het overdrevene van
den eisch met een groot woord te doen gevoelen riep hij uit//Vijf mil
liard waar denkt gij aan Maar dat is eene onmogelijkheid Als men
van Christus geboorte af tot den dag van heden geteld had, zou men zulk
een ongehoorde som nog niet uitgeteld hebben." //Ochantwoordde
Bismarck doodbedaard glimlagchende//wees daarover niet bezorgd. Ik
lieb juist om die reden dezen heer (en hij wees op Bleichroder) medege-
bragtdie telt van de schepping der icereld af." (Zoo als men weet
is de heer Bleichroder israeliet.)
De Grondwet (Michigan stad Holland) bevat het volgende
WAT IS HET?
Een vermeend geval van betooveren. Twee jonge dames de slagtoffers.
Chicago, 27 Junij. Te Frankfort, Perry County, 111., heerscht de
grootste opgewondenheid over een vermeend geval van betoovering in dien
omtrek. Twee jonge damesdochters van James Williams zijn de slagt
offers. Van 50 tot 100 personen bezoeken elken dag het huis, waar de
jonge dames zich be vinden. Gedurende den dag zijn zij volkomen bij haar
verstanddoch des avonds schijnen zij waanzinnig te worden en doen de
zonderlingste kunsten. Zij klimmen op het huis dansen en springen op
den top van het dak en gillen terzelfder tijd op eene ijselijke en oorver-
doovende wijze. Dikwijls terwijl zij bezig zijn met hunne kunsten, vallen
zij neer en zijn geheel stijf door stuiptrekkingen doch zij vallen nimmer
van het dak hoe digt zij ook bij de dakgoten komen. Beide beginnen
bijna te gelijk, meestal tijdens de schemering. Zij loopen altijd in eene
noordelijke rigting naar het huis eener oude damedie zij zeggen dat
haar betooverd heeft. Wanneer de meisjes deze vlagen van waanzinnigheid
hebben spreken zij met elkander in eene voor anderen onverstaanbare taal.
Zij vangen en eten al de vliegen op, welke zij meester kunnen worden,
totdat zij misselijk worden en beide te gelijk aan het uitbraken gaan. Wat
de eene doetdoet terzelfder tijd ook de andere. Zij schijnen onder het
beheer van eene magt te staan.
geborpn te Spaarnwoude.
Rotterdam, bij II. J. Kruijt, Junij 1871.
Eenigen tijd geleden maakte het Weehblad van Haarlemmermeer gewag
van een academisch proefschrift van den zoon van den opzigter van Ries-
sen het> schijnt behoorlijk dat thans ook een woord worde gezegd van
het proefschrift van den zoon van den opzigter van Rijnland de Geits die
scdei t vele jaren goedc diensten bewees aan het Hoogheeraraadschapwaar-
van Haarlemmermeer den grootsten polder uitmaakt.
De schrijver behandelt eerst het jachtrecht naar Romeinsche beschouwing
en vergelijkt dan het Romeinsche privaatrecht -met het Nederlandsche
bespreekt vervolgeus het jachtrecht tot aan Karel V dat van Karel V tot
1789, en emdelyk het jachtrecht na de Fransche revolutie. In een tweede
deel behandelt hij de jacht als een tak van voortbrengenden arbeid, de
jacht als vermaakde nadeelen der Nederlandsche jachtwet.
Men ziet nit de inhouds-opgavewij hebben hier te doen met een tegen-
stander van den bestaanden toestand, die al dadelijk op de eerste bladzijde
een achterlijke toestand wordt genoemd; alleen de nadeelen, niet dc voor-
deelen der Nederlandsche jachtwet worden behandeld. Deze meening is se-
deit eenigen tijd de heerschende het is dus niet onaardig om vele bewij-
zeu die gewoonlijk tegen het jachtrecht, zoo als het bestaat, worden aan-
gevoerd, door een jeugdig schrijver te zamen gebragt te zien, ofschoon zijn
werk in waarde gewonnen zonde hebben, zoo hij de gronden zijner tegen
partij ook hadde aangevoerd, en zooveel mogelijk afdoende wederlegd
De redeneringen des schrijvers bepalen zich volgens zijne opgave tot het
recht en de staathuislioiidkunde
Wat de beschouwing van het Romeinsche recht betreft, op biz. 1 viel
mijn oog op eene verwarring van het natuurrecht (jus naturale) met het
(jus gentium) het volkenrechtdes te meer opmerkelijkomdat in de in
houds-opgave bovenvermeld deze nu weder worden genoemd het Romein
sche privaaliecht.
De schrijver merkt als ter loops op in het Romeinsche recht, dat daar
het recht van jagen niet uitsluitend een gevolg is van den eigendom; dit
is nog al opmerkelijkomdat, volgens den schrijver biz. 29en de grond
wet, en de burgerlijke wet, in Nederland, alleen plaats overlieten voor een
jachtrecht als uitvloeisel van den grondeigendomterwijl de bestaande Ne
derlandsche jachtwet daarentegen geheel van andere beginselen was uitge-
gaan. De schrijver scjiijnt (biz. 37) het jachtrecht geheel te willen afschaf-
fenals hij zegtu De wet spreke niet meer van jachtrechtnocli dat de
//eigendom van den grond het heeftnoch dat de huurdernoch dat de
//vruchtgebruiker het kan uitoefenen de gewone beginselen van recht mo-
//gen hier alleen beslissen." Als nu, zoo als de schrijver wenscht (biz. 35)
de heerlijke en zakelijke jachtrechten zullen zijn afgeschaften noch de
eigenaarnoch de huurdernoch de vruchtgebruiker het recht van jagen
zullen hebben, is het mij niet zeer duidelijk wie dan jagen zal.
Men meene niet dat de schrijver van meening is dat er in het geheel
niet gejaagd zoude behoeven te worden, en het wild aan zich zelven wor
den overgelaten integendeelhij beweert (biz. 44)hoe meer wild een
//land heeft, des te slechter is dat land noodzakelijk bebouwd."
Hij beweert (biz. 45)dat de wilde dieren den eigendom van den ei-
//genaar verminderen, zonder dat deze iets daarvoor in de plaats geniet."
De juistheid van de laatste bewering mag vooral in Haarlemmermeer
worden betwijfeldwaar vele grondeigenaars gewoon zijn het jachtrecht te
verhuren tegen een gulden per bunder, eene som waarmede zij in de mees-
te jaren het Rijnlandsch bundergeld kunnen betalenhetgeen voor hen dus
wel zeker een geldelijk voordeel uitmaakt. Het kwam mij vreemd voor
dat zulk eene overbekende omstandigheid aan een zoon van een opzigter
van Rijnlanddie uit dit bundergeld zijne inkomsten trektgeheel onbe-
kend schijnt te zijn gebleven.
De schrijver geeft toe (biz. 46) dat de eigenaar van een klein stukje
grond veel schade kan lijden door wild gedierte; als nu, volgens den wensch
des schrijvers, het jachtrecht geheel wordt afgeschaft, dan zal het wild,
bij de overgroote verdeeling van den Nederlandschen grondzeer vermeer-
deren. Iinmers het wilddat de eigenaar op gemeld strookje gronds ver-
delgen kan, is zeer luttel, en wanneer nu de omliggende eigenaars of wel
niet jagen, of misschien zelfs het wild fokken (konijnen, faisanten pooten
enz. enz.)dan zal de kleiue landbouwer er waarlijk veel erger aan toe
zijn dan thansnu het geheele land geregeld door liefhebbers of brood-
jagers bejaagd wordt, en hij zelfs bij een al te sterken wildstand herstel
kan vragen bij Gedeputeerde Staten.
Waar de schrijver de jacht als vermaak behandelt, is zijn oordeel nog al
hard. Hij wil zelfs in het vermaak der jacht eene reden zien om het uit-
gangspunt van den mensch tot eene diersoort te bepalenhet is mij moci-
jelijk om te gissen tot welke? (zie biz. 47). Op biz, 51 wordt het jacht-
vermaak gebrandmerkt als niet overeen te brengen met eene beschaafde
wijze van zien, enz. enz.
Wat nu de schade aan den landbonw toegebragt betreft, sedert negentien
jaren bebonw ik eene zeer groote uitgestrektheid velds, inter dan twee hon-
derd bunders, in Haarlemmermeer, en ga ik dagelijks in persoon mijne
velden na. Ik heb zeer dikwijls gezocht naar die groote schade die de
hazen nu zouden doen ik heb dan ook des winters wel eens in mijne boe-
renkool hunne tegenwoordigheid ontdekt; zij hebben mijne jonge appelboo-
men wel eens afgegeten ik heb ze wel eens bij de roggeschoven zien zit-
tenals die op het veld te droogen stonden zij aten daarvan wel eens
iets op ik wil gaame toegeven dat een haas niet van den wind leeft
maar als ik daarentegen bedenk hoe dikwijls zoowel ik zelf als mijne vrien-
den en huisgenooten een lekkeren hazenbout met smaak hebben genuttigd
dan zie ik niet in dai b. v. de kooldie de hazen niet hadden genuttigd,
mij zooveel beter zoude hebben gesmaaktals ik daarbij bedenkhoe dik
wijls ik mij op het veld heb begeven in zonneschijn en regen en aldaar
mij bewegende in de vrije lucht, het ligchaam heb gchard tegen koude en
ongemakhoe dikwijls ik bij het achtervolgen van het wild, het leed, mij
door tegenwerking en miskenning aangedaan, heb vergetendan wil het er
bij mij niet in dat dit jachtvermaak zoo onbeschaafd zoude zijn. Men
zegge niet, eene wandeling door uwe velden zoude u dezelfde verpoozing
verschaffen dit spreek ik bepaald tegen als ik eenvoudig wandeldan
denk ik en studeer ik over hetgeen ik in die week heb gedaan en gelezen
of geleden als ik het geweer in de handen hebdan ben ik genoodzaakt
alle mijne oplettendheid te schenken aan het wild dat onverwacht opspringt
en geen tijd van beraad laat; begin ik aan iets anders te denken, dit ziet
mijn getrouwe hond onmiddellijken hij vraagt door allerlei teekenen dat
zijn baas zich nu met hem en het wild bemoeije, en thans niet denke aan
de twisten in den raad of het polderbestuur, of Rijnland, of de staatkunde,
of de godgeleerdheid, of aan geldelijke berekeningenhet wild, dat ik ver-
volgbrengt mij door dik en dun op plaatsen waar ik anders niet aan
zoude gedacht hebben te gaan, en ik vind, al jagende, hier eene sloot die
gekroosd moet worden daar een hek dat herstelling behoeftginder een
boom die gesnoeid moet worden verder een heester die moet worden regt
gezeteen arbeider die te slapen ligteene koe die uitheinig isen hon-
derd andere zaken meerdie mij ook als landbouwer niet onverschillig
kunnen of mogen zijn.
Na de jacht heb ik een Homerischen eetlustdie de studeerkamer niet
geven kanen als de jager zich des avonds op de legerstede legtslaapt
hij vrij wat beter dan een student die morgen zijn examen moet doen.
Zonder nu een hartstochtelijk jager te zijn die zijne zaken of belangen
voor de jacht zoude willen' verzuimen acht ik toch het jachtvermaak niet
geringen ik heb het elders gezegdik zoude het wenschelijk achten
zoo het den leden van Neerlands Weerbaarheid vrij stond zich, behalve op
het buksschieten ook kosteloos op de jacht toe te leggen. Ik houd het
er steeds voor dat een goed scherpschutterdie geen jager is als verde-
diger des lands bij den geoefenden en geharden jager zal achterstaan.
Om het nuttige van het stroopen te bewijzen beroept zich de schrijver
(biz. 54) op den steller van het landbouw-verslag in Nederland over 1868,
Dr. Staring. Van diens hand las ik dezer dagen den raadom de hazen
des winters te vergiftigen met pulpe.
Ik ken het landbouw-bedrijf van Dr. Staring zeer goed en merk hier
in het voorbijgaan op dat op diens gronden nooit gejaagd wordten zij
krioelen van wild. Deze schrijver, die zelf nooit het' jachtgeweer hanteert,
vergeet het voorbeeld bij de les te voegen, en daarom maken zijne woordeu
op dit punt op mij zeer weinig indruk integendeelals Staring in zijn
Handboek de slekken onder de vijanden des landbouwers telt, en ik weet
dat juist vele vogelen (ook de zaadvreters) hunne grootste vijanden zijn
dan wil het er bij mij niet in, dat patrijzen en eenden, behalve de schade
die zij doen, ook niet tevens nut zouden aanbrengen in de huishouding der
natuur; eten zij al eenige rogge- of haverkorrels zij vernielen zeker ook
vele onkruidzaden en insecten en dat het zeer gevaarlijk is om eene en-
kele diersoortb. v. de musschen te verdelgen heeft het voorbeeld dier
dorpen geleerd, waar, na hun verdwijnen, de rupsen zoo sehromelijk ver-
meerderden dat men het musschen dooden moest verbieden.
De voorstanders van de afschaffing van het jachtrecht zijn altijd verlegen
met de eendekooijen. Ook deze schrijverna alle jachtrecht onvoorwaar-
delijk te hebben afgekeurden te hebben gewenscht dat ditzelfs zonder
schadevergoeding aan de tegenwoordige regthebbenden worde ontnomen
wenscht de eendekooijen te behoudenen zegt daaromtrent (bl. 60)
»Er zijn eenige bedrijven die aan andere personen meer of minder over-
//last aandoen hebben die personen goederen gekocht of op andere wijze
//verkregenwetende dat die last daarop kleefdedan kunnen zij zich
//niet beklagen."
Ik doe opmerken dat deze woorden des schrijverszoowel op eende
kooijen als op bezitters van gronden kan slaan waarop een heerlijk of een
zakeljk jachtrecht rust. Hebben zij die //gronden gekocht of op andere
//wijze verkregenwetende dat die last daarop kleefdedan kunnen zij
//zich niet beklagen."
Alle deze aanmerkingen werden door mij op het werk niet gemaakt om
den jeugdigen schrijver hard te vallenintegendeelziin werk draagt ken-
teekenen van goede studie en lofwaardige vlijtde denkbeelden door hem
verkondigdzijn meer afbeeldsels van den tijdgeestwaaraan hij zich
niet kon onttrekken; als hij in later leeftijd eens zelf praktisch het land-
levenden landbouwde jacht en wat daarmede in verband staat, zal
hebben leeren kennenzullen zijne denkbeelden zich allicht op vele punten
wijzigen.
Het is mijns inziens steeds verkeerd om te schrijven over zaken die men
nimmer gezien heeft, en het geschrift komt mij voor naar de studeerlamp
te riekenik wensch den schrijver van harte de gclegenheid toeom eens
met een regtsgeleerde die tevens landbouwer en jager is (van welke soort
lieden er in Nederland meer zijn, dan de schrijver schijnt
te denken)in weiden en bosschenlangs duinen en oeversde zaken
zelve en het jachtrecht in de praktijk te zienten einde ze dau nog eens
met het geschreven recht te vergelijken zulk eene kennisdie niet de
hoogeschoolmaar het werkelijke leven kan geven kan hem niet anders
dan nuttig zijn zoo hij zich in het vervolg aan rechtspraktijkrechtsbe-
deeling of wetgeving zal wijden; ik wensch hem van harte toe dat hij in
dat vak waarop zijne keuze zal vallende voetstappen zijns braven vaders
moge drukkendieu ik sedert jaren als een vlijtig ambtenaar heb leeren
hoogachtenen hij dan in zijnen werkkring gelukkig moge slagentot
vreugde zijner oudersaan wie de dissertatie is opgedragen.
Badhoeve in Haarlemmermeer
io to oi Amersfoordt.
13 Augustus 1871.
Na een kort en smartelijk lijdenovei'leetl tot mijn diepe
droefheid mijn dierbare Eehtgenoot A. DROOGH, in den
ouderdom van 41 jaren.
AVER. DROOGII,
9 Augustus. geb. BISSCHOP.
DIJKGRAAF en HEEMRADEN van den Haarlemmermeer-
polder brengen ter kennis van de Ingelanden, dat de door
het Colleine van Dagelijksch Bestnur voorloopig goedgekeurde
REREMNG en VERANTWOORRUVG van den Penning.
meester over 1870van af den 16 Augustusgedurende
veertien dagen ter hunner inzage zal worden geletrdaan de
Secretarie van den Polder, in de Jansstraat, te Haarlem,
van des morgens 10 tot 's namiddags 2 ure.
Haarlem, 14 Augustus 1871.
Pijkgraaf en Heemraden voornoenid,
J. W. M. VAN DE POLL, Dijkgraaf.
J. C, VAN DE BLOCQUERY Secretaris.
TE
G. C. .10EKES, Notaris te Haarlem, zal op Donderdag
31 Augustus 1871, des middags ten 12 ure, teu Huize van
A. PATER, Kastelein in het „Wapen van Noord-Holland"
aan den Veldvveg tegenover de Geineentesehool te Vijf liuizen
met daarachter staande SCIIGUR, ingerigt tot PAARDEN-
STALLING en WaGENHUIS, get. G n°. 57, staande aan
het begin van den Vijfhuizerweg en aan den Ringdijkte
Haarlemmermeerop groud van den Haarlemmermeerpolder,
kadastraal bekend Sectie C, N°. 1229, ter grootte van
5 Aren 17 Centiaren. Benevens het REGT VAN OPSTAE
op dien GROND tot 1 Junij 1887.
Het Perceel is dagelijks te bezigtigen.
Ouderdom.
Het is van het grootste belangde krachten der oude lieden in stand te
honden terwijl men hunne kwalen verpleegt. De Geneesmiddelen
van Holloway bezitten die dengd in den hoogsten graad. Ook hebben
zij het onmisbaar goede resultaat er van bewezen door dien geessel des
ouderdoms: //kwade beenen", te genezen. Weldra vertoont zich de oppcr-
vlakte van de onzuiverste etterwond reinernadat die Zalf er op is aan-
gebragtde veretteringen worden menigvuldiger en gezonderde brandende
pijn vermindert, de hevige smart wordt ligter, de zwelling en de ziekte
verminderen trapsgewijze en verdwijnen spoedig geheel en al. De Zalf en
de Pillen van Holloway zijn insgelijks allernuttigst voor de roos de brand-
wonden de open wondende verstuiking, de rhumatismale en jichtige
ontstekingenen verscheidene andere ziekten die voortkomen uit toevallige
ziekte-aanvallen of vermindering der levenskrachten.
Doosjes Pillen en Potjes Zalf
0.80, 1.85, 3.
6.75, 13.50, 2.0.50.
London14 Augustus. Graaxmaiikt. Ook in de afgeloopen week
was hot heerlijk zomerweder, en als dit zoo blijft, zal de veldarbeid in d#
VOOR
De HANDEL in dit Artikel door den Heer VAN DIJK
in het vervolg niet meer gedreven wordende, zal (loor OUS
Wij hebben de eer, ons ook voor dit Artikel in de gunst
van het Publiek aan te bevelen.
Haarlemmermeer, 16 Augustus 1871.
J. BEIJiV C°.
-
raaMaq:
5S5SS