Weekblad van Haarlemmermeer, 201 De Zittingen van de Tweede Kamer der Sta- ten-Generaal van 25 en 26 November 11. Avar en in het bijzonder belangrijk door de debatten, daarin gevoerdover de waterschaps-belangen zoo naauw in verband staande met de werken der Amsterdamsche Kanaal-Maatschappij. De Heer Rutgers van Rozenburg, afgevaar- digde ter Kamer voor Haarlemmermeer, was een der voornaamste woordvoerders. In meer dan een opzigt dus achten wij de gebouden be- raadslagingen voor de lezers van ons Weekblad, aan polderbelangen gewijd, van het hoogste gewigt. Wij deelen hun daarom het gesprokene in die zittingen hier letterlijk mede, zoo als het Officieel Verslag in het Bijblad der Staats-Courant luidt. Zittiii" van Maandag' 25 November 1872. m maavivi TOT HET van Vkijdag 6 December 1872, N°. 49. De heer StieltjesIk moet begiunen met te verklaren dat al wat ik over de Kanaalmaatschappij te zeggen heb, oiet kan slaan op dezen Minister, die eerst sedert Junij aan het bewind is. Het is toch bekend dat de zaak van de Kanaalmaatschappij van 1863 af hier is behandeld en dat dus het verrigte ten laste komt van vorige Ministers. Ik meen dit voorop te moeten zettenomdat ik uit eene ondervinding bij het Departement van Oorlog opgedaan, weet dat een Minister soms een gezegde, dat op zijn voorganger sloeg, als tegen hem gerigt besehouwde. Niets van wat vroeger geschied is, komt ten laste van dezen Minister, die het regt hebben zou ommet eene kleine om- zetting van woorden te zeggenwat eens een voorganger van dezen Minister van zijne voorgangers zeideWat wij ook onzen voorgangers te verwijten hebben, niet dat zij ons fouten te doen hebben overgelaten". Toen ik verleden jaar deze zaak besprak, stonden wij nog voor veronderstellingen. Men kon niet met feiten bewijzen wel door redeneringenof bij de afsluiting van het Y, het kanaal door de bestaande stoomgemalen al of niet op het peil, dat bepaald was, zou gehouden worden. Thans zijn die ver onderstellingen feiten geworden. Het is bekend dat van het laatst van September tot nu zeer onlangs het kanaal door- loopend zeer aanmerkelijk boven peil is geweestdat het voor Amsterdam tot AP. is geweest. Bij een bezoekdat ik den 14 November met een ander ingenieur aan de sluis aan de Noordzee bragt, stond het peil, ook door het opwaaijen van het water uit het oosten19 centimeters boven AP.zoodat het water over de ebdeuren sloeg, een bewijs dat de sluizen verkeerd geconstrueerd zijn. Wij staan dus nu voor feiten. Verleden jaar is gezegd dat men niet bevreesd behoefde te zijn voor overstijging van de peilenwant men heeft nog het V als boezem met 6000 hektarenin plaals van als later het kanaal met slechts 1000 hektaren oppervlakte. Het moet vreemd schijnen dat in de Staten van Noord-Holland onlangs, toen het voorste) in behandeling was ora een adres aan de Regering te rigtendoor een van de voorstanders der Kanaal maatschappij dit groote oppervlak als een nadeel werd beschouwd, terwijl verleden jaar door anderen zeer te regt (ik meen ook door den heer Kutgers van Rozenburg) beweerd werd dat die groote boezem een voordeel was. Men heeft de fout geworpen op de kolossale hoeveelbeid regen in de laatste dagen van September gevallen. Ik heb daarom een staat laten maken waaruit blijkt van den water- stand, den gevallen regen enz.van 15 September tot 15 No vember, te Kalwijk (wegens gemis van opgaven te Wijk aan Zee), Spaarndam Halfweg, Amsterdam en het Y, of wil men thans, de Zuiderzee Jbuiten den dam van Schellingwoude. (t) Uit dezen staat blijkt dat niet de kolossale massa regen, die werkelijk in het laatst van September gevallen is, de eenige oorzaak is van het grootste waterbezwaarwant bij minder gevallen regen in het laatst van October, was het water bezwaar in November grooter dan het vroegere; maar dat het meer is eene belemmering van de natuurlijke uitwatering door de rigting en de kracht van den wind. Ik moet mededeelen dat de gevallen regen in September exorbitant was maar dat desniettegenstaande de waterstand in het begin van October niet zoo hoog was als de stand in het begin van November toen gedurende de gansche maand October wel zeer veel regen was gevallen maar toch niet zooveel of dezelfde hoeveelheden zijn vroeger herhaaldelijk voorgekomen. Ik heb dien gevallen legen vergeleken met de opgaven in de jaarverslagen van Bijnland ten aanzien van de gevallen regens in andere jaren, en bevond dat de gevallen regen, na aftrek der verdamping, in November 1867 en Augustus 1871 iets, en in October 1871 veel grooter is geweest dan de regenval van October jl. die (in verband met kracht en rigting van den wind) zulke nadeelige uitkomsten heeft gehad. Die watersnood van No vember 11. spruit dus voort uit eene meermalen voorkomenden regenvalen heeft niets te maken met den exceptionelen regenval der laatste dagen van September 1872. Neende fout ligt. daarin dat de stoomkracht te Schelling woude onvoldoende is. "Voorstanders van de Kanaalmaatschappij hebben gezegd, dat Rhijnland zich niet kan beklagenwant toen die zware regens gevallen waren is hat werktuig te Sparendam (10 October) wegens een te herstellen gebrek te laat in werking gekomen. Men moet echter op dat feit niet wijzen zender er bij te voe- gen dat het in t voordeel der Kanaalmaatschappij was. De (t) Wij laten dien Staat achterwegeomdat de lezers van het Weekblad van Haarlemmermeer daarin geregeld alle weken het tabellarisch overzigt der waarnemmgen ontvangen, en dus reeds in het bezit van al de gegevens en altijd kompleet op de hoogte zijn. (Red.) Minister of wie ook mag zich daarop niet heroepenom de Kanaalmaatschappij te verontscbuldigenwant ware dat werk tuig ook dadelijk in werking geweestdan zou de waterstand op het afgesloten Y nog slechter zijn geweest. Het is dus nu bewezen dat de toestand niet goed is, dat de middelen tot waterloozing niet voldoende zijn. Toen ik bij die vroegere gelegenheid aan de Noordzee was stroomde men met de sluis van 10 meters, en toen was de strooming reeds zoo sterk dat onze stoomboot bij het stappen van de rader- kast aan wal als een toldeur onder ons doordraaide en naar de uitwateringssluis getrokken of gezogen werd. Er moeten dus in elk geval middelen worden beraamd om aan de Noordzee en te Schellingwoude den stroom af te schei- den van het stilstaand water bij de schutsluizenanders zal men steeds ongelukken te betreuren hebben, gelijk nu reeds hebben plaats gehad. Het geheele plan van het kanaal is verkeerd; men is bij het verleenen der concessie te ligt heen geloopen over de be- paling der peilenen heeft slechts aangenomen dat men die zou behouden zonder te weten hoe dat geschieden zou. Daarom dring ik er nu bij den Minister op aan dat, zoo hij het ka naal goedmaken wil, hij op nieuw in onderhandeling met de waterschappen trede en het gansche plan wijzige. Bij al wat tot nu toe gedaan is stond steeds op den voor- grond dat het kanaal zou zijn de groote afwatering van Rhijn landSchermerboezem en Amstelland. Als wij in dat kanaal een lager peil aannemen dan dat der omliggende waterschap pen; dan spreekt het van zelf dat die alle spuijen op het ka naal; dat het hoe langer hoe meer een sterk stroomend, in plaats van een scheepvaart-kanaal zal worden. Het water moet zooveel mogelijk elders afgeleid en daar- door het peil op het kanaal verzekerd worden; dit kan ver- kregen worden door bij Petten in Noordholland en te Katwijk nieuwe lozingsmiddelen te scheppenmaar als men voortgaat op de wijze gelijk men nu doet blijft het kanaal in gewone tijden voor de scheepvaart minder, en bij grooten waterlast weinig bruikbaar. Alle berekeningen van den hoofdingenieur Dirks duiden aandat zelfs bij geheele openstelling van alle sluizen aan de Noordzee, het noodige peil nog niet onder alle oinstandigheden wordt verzekerd. Ik vestig er de aandachl des ministers opdat hij zorge aan Amsterdam een zooveel mogelijk stilstaand kanaal te geven ten eiride op die wijze aan de behoefte van de scheepvaart der hoofdstnd te gemoet te komen. Ten slotte zal ik de vrijheid nemen de volgende vragen tot den Minister te rigten. Ik ben op het oogenblik niet verlan- gend te weten wat de Minister voornemens is te doen bij eene nieuwe overeenkomst met de Kanaalmaatschappij mijne vragen betreffen tijdelijke zakenovergangsmaatregelen. 1°. Heeft de Minister maatregelen beraamd of denkt hij ze te nemen om den toestand die nu bestaat en die bij elken nadeeligen wind of een weinig regen weder kan terugkomen te verbeteren om zich te houden aan dat gedeelte van de con cessie waarin bepaald is dat, wanneer het blijken mogt dat het stoomtuig te Schellingwoude niet voldoende is, dit versterkt moet worden? De Minister zal misschien zeggen: als dat blijkt zal men meer stoomtuigen plaatsenmaar de vraag is: hoe zal dat geschieden? want zoo gemakkelijk gaat dat niet. In de tweede plaats is de dijk bij Schellingwoude niet tot de hoogte opgetrokken waarop hij komen moet; deze hoogte is, meen ik3,50 meter -)- AP. en de stormvloeden gaan tot 2,50 -j- AP. De dijk, die herhaaldelijk aan afschuivin- gen is blootgesteld geweest, heeft naar ik meen thans nog slechts de hoogte van 1,50 -f AP., de kruin ligt dus niet I meter boven maar onder stormvloeden. Nu herinner ik den Minister er aan dat wij nu zijn in den tijd der stormen; ik zal hem wijzen op de beruchte stormen van 29 November 1836, van de laatste Decemberdagen van dat jaar,'van 4 December 1863, enz. Wanneer men de geschiedenis van de stormen volgt, dan komt men eindelijk tot dien van 4 Eebruarij 1825 de be- ruchtste van alien. Wij zijn dus geheel in de stormperiode terwijl een stand van 2 tot 2,50 meter boven AP. in twee dagen van hevigen storm kan bereikt worden. De dijk zal dan overloopen en kan door zoodanigen overloop van water dermate beschadigd worden dat er een gat van eenige honderde meters ontstaat. Komt er echter bij een minderen storm slechts be- trekkelijk weinig water naar binnen over de beschadigde kruin dan zal het voortdurend bij vloed daarover blijven loopen zonder dat het er anders dan door de sluizen vveer uit kan. Het zal dan onmogelijk zijn daarin te voorzientenzij door opruiming van den dijk, zoodat het geheel bezwijken van den dijk nog heter ware dan zoodanige beschadiging. Nu is mijn tweede vraag: Zijn ingeval van bezwijken of overloopen van dien dijk maatregelen beraamd om de kolos sale schade te vborkomen die dan aan de landen om het Y gelegen zouden berokkend kunnen worden? De heer JollesDe zaak die wij thans behandelen is inderdaad hoogst gewigtig. Ik acbt het volkomen waar dat het hier niet alleen belang van de hoofd- stad geldtmaar in raenig opzigt ook Staatsbelang. Er zijn overigens door den vorigen spreker, den heer Stieltjes, feiten aangegeven op technisch terreinwaarop ik hem niet volgen kan; maai er zijn ook feiten die door minder ervarenen kun nen worden waargenomen. Het is gebleken dat de water- verversching te Amsterdam in de laatste zomermaanden bui- tengewoon veel te wenschen overliet en zich nog in een min gunstigen toestand bevindt, dat voorts overlast van water daar en elders zich heeft doen gevoelen; herhaling van die om- standigheden moest zoo veel bestaanbaar voorkomen worden. Voor het oogenblik is het mijns inziens echter voldoende wanneer de Regering aan den wensch van den heer Godefroi zal willen voldoen en ik vertrouw dit gereedelijk. Het is nu de vraag niet, wie de hoofdschuldige is, en aan welk verzuim het voorgevailene is te wijten; dit zal wel- ligt later blijken, wanneer wij tot de beoordeeling van de voorstellen tot nadere regeling komen. Mijn indruk is nu reeds, dat van verschillende zijden verzuimen hebben plaats gevonden. Wat hier van zij, het is, in het hooge belang der zaak, noodig dat er hulp worde verleend, dat er gemeenschappelijk overleg plaats vinde, en om daartoe mede te werken kan zeker strekken de voordragt die wij van de Regering te ge moet zien. Ik zal deze regeling afwachten eneven als de heer Godefroiaandringen op spoed en volledige inlichtingen. Dan eerst zal men een juist en gegrond oordeel kunnen uitsprekenen zoodanige waarborgen kunnen vaststellenter voorkoming van moeijelijkheden voor de toekomstals geraden zullen blijken. De Staat zal danvlei ik mijzijne hulp nogmaals niet onthouden en de Kanaalmaatschappij de gewigtige onderneming ernstig blijven ter harte nemenen haren arbeid tot een gewenscht einde brengen. De heer Rutgers van Rozenburg'Mijnheer de Voorzitter, ik had gedacht, eenigen tijd geledendat wij ditmaal bij art. 106 dezer afdeeling zouden verschoond blijven van de gewone verhandeling des heeren Stieltjes over het stoomtuig van Schellingwoude, omdat er voor hem en anderen binnen kort eeDe opzettelijke gelegenheid voor de deur staat om aan al wat zij tegen de Kanaalmaatschappij op het hart hebben lucht te geven. Dat ik mij evenwel bedrogen hadwerd mij kort geleden uit verscheideue voorteekenen duidelijk, niet het minst uit eene vermaning gisteren avond in het Eandelsblad waarbij de wensch werd uitgedrukt, dat men toch deze aan- leiding om de klagten van het Amsterdamsch gemeentebestuur bij te springen, niet mogt verzuimen. Welnrf, mij is de gelegenheid welkomomzonder zelf aansprakelijk te zijn voor de verkwisting van nationalen tijd de dwalingen op het stuk der kanaalonderneming te bestrijden. Het is nu ruim een jaar dat men in den lande een soort van agitatie omtrent het Noordzeekanaal gaande maakte en houdt, even als in 1868, omdat nu gelijk destijds een wetsvoorstel van finantielen aard betrekkelijk die onderneming aanhangig is. De pers wordt overstroomd met sensatie-berigtendeels overdreven deels verzonnenwaarvan men de fabriek op een der grachten of burgwallen van Amsterdam zou kunnen aan- wijzen. Doch deze agitatie in de pers is nog niet de ergste. Nog merkwaardiger is het, dat zeker publiek collegie een eenzijdigen strijd a).s 't ware eene vervolging a outrancetegen de Kanaalmaatschappij voert, waarhij het niet altijd op zijne eigene waardigheid genoeg schijnt te letten. Eene sterke proef daarvan heeft de gemeenteraadszitting van 16 October jl. te Amsterdam opgeleverdwaar men het niet onvoegzaam oordeelde den leden der Volksvertegenwoordiging die te Amsterdam gekozen zijn. volgenderwijze de wacht aan te zeggen dat ze voortaan beter voor de locale belangen der hoofdstad, of wat daarvoor door het gemeentebestuur gehouden wordt, zouden hebben in de bres te springen: De leden, door Amsterdam afgevaardigden die, hoewel het geheele land vertegenwoordigendetoch ontzaglijk warm zijn voor de belangen van Amsterdam zoodra zij candidaten zijn hebben door hunne stemming het bewijs gelevercK, dat zij de kanaalzaak niet enkel beschouwen als een stads-, maar ook als een landsbelang! Anders toch zouden zij onverant- woordelijk hebben gehandelddoor zooveel gelds voor een locaal belang te helpen toestaan 1 Ik zou het zeer nuttig achten, dat aan de Amsterdamsche afgevaardigden eens werd mede- gedeeld des noods door middel van de dagbladen dat er een kanaal gegraven wordt ten behoeve van Amsterdam door zekere Maatschappijdat die Maalschappij tegenwoordig gebrek aan geld heeft; dat zij zich tot de Regeering heeft gewend, met verzoek om geldelijke hulp, en verder alle de moeijelijkheden, welke den Raad thans bezig houden. Dat alles moest men aan de vertegenwoordigers eens opgeven." Ik zou die taal de eer niet hebben aangedaan van ze in deze Kamer te introducerenware het niet dat daaraan een zeker relief ware gegeven door het Eandelsblad, dat zich be- ijverd heeft in een, zoo het schijnt, opzettelijk daartoe ge- schreven ofgesuppediteerd hoqfdartikel die tirade te reproduceren en aan haar adres te bezorgenopdat ze toch vooral aan de aandacht van die leden niet mogt ontsnappeu. Daarmede was men nog niet tevreden en in hetzelfde hoofd- artikel komt dan ook het gewoon refrein voor, waarinede alle stukken van het gemeentebestuur eindigen, met den van zijn standpunt ligt verklaarbaren raad: geef tocli aan de Kanaal maatschappij geen geld. Zoo wordt op alle mogelijke wijzen die vervolging binnen en buiten den raad voortgezet. En toch zijn die tegenwerking en agitatie en de valsche berigten, waarmede de dagbladen overstroomd worden, niet de grootste vijanden van de onderneming; veeleer is dat de onkunde die er ten opzigte van al wat tot den waterstaat behoort bij een deel der bevolking en zelfs in collegiendie volgens de Grond- wet geroepen zijn om die zaken te beoordeelen en verpligt er verstand van te hebben, heerscht. Sterk verwonderen be- hoeft dat echter nietwant wel leert men de kinderen op school, hoe hoog de bergtoppen zijn van de Himalaya en Cordilleras, maar hoe diep de kelders zijn, de polders zeg gen wij, waarin zij wonen en geboren zijn, zie dat onder- wijst men niet! Vaudaar onkunde bij de kinderen van de la- gere, bij de jongelingen van de middelbare school, en bij de studenten aan de hoogeschoolja zelfs bij de meeste schrij- vers in couranten. Vandaar dat de meeste redacleurs van dag bladen, die misschien zeer goede politici, oeconomici en ju- risten zijn, de kennis in zaken van waterstaat missenwelke noodig is om de gewone controle uit te oefencn over de ar- tikelen en berigten die men hun inzendt. Van daar dat zoo ik meen den 6den Julij nog in eenecourant, die zich veel met de kanaalzaak inlaat, een hoofdartikel gelezen werd, waarin de Haarlemmermeerpolder werd gelijk gesteld met Rhijn land, alsof dat twee waterschappen waren van dezelfde soort. Op die dwaling was eene geheele redenering tegen de Kanaal maatschappij gebaseerd. Blijkbaar wist de schrijver niet dat het eene was een boezemwaterschap en het andere een polder, het eene een onderdeel van het andere en dat de Haarlem mermeerpolder een lagere schakel is in de ketenwelke heet polder boezemwaterschap boven-Y-boezem en zee, dat de Haarlemmermeerpolder in niet de minste aanraking staat tot betY, maar op Rhijnland uitmaalt, enz. En toch meende zoo iemand het publiek te kunnen voorlichten om trent zaken van zoo veel gewigt. Is het daaruit te verklaren dat bij de groote meuigte wan- begrippen te dien aanzien ingang vindente verschoonen is het daaiom nog niet - ik herhaal het dat men dezelve terugvindt zelfs in adressen afkomstig van zijden, waar der- gelijke dwalingen het minst te verwachten en te verdedigen zijn.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1872 | | pagina 5