205 - Zitting van Dingsdag* 26 November 18172. vliegen. Het Suez-kanaal heeft het oudervonden. Men herinnere zich voorts de alarmkreten over de waterverversching te Am sterdam: de hoofdstad zou een kerkhof worden, en men sprak er reed9 van in den gemeenteraad om den dijk bij Schelling- woude te onteigenen in het belang der openbare gezondheid. Ik had dit in December 1871 reeds voorspeld en reeds ge- zegd (zie het Bijbladwanneer de Amsterdammers dan ten gevolge van de traagheid van het gemeentebestuur sterven door de miasmen zal de Kanaalmaatsehappij daarvan de schnld krijgen. Evenwel zijn er geen sterfgevallen en weinig miasmen geweestmaar toch is er geschreeuwd en heeft men de Ka naalmaatsehappij raoeijelijkheden aangedaan. De ondervinding heeft juist geleerd dat de waterverversching verbeterd is; het is gebleken dat de vroegere stank ten ge volge van de vermenging van zee- met brak binnenwater, welke een verrottingsproces veroorzaakte dat telkens door nieuwe inlating van zeewater gestoord werd om na enkele dagen met nieuwe kracht zijn loop te hernemensterk ver- minderd is. De publieke gezondheid dus is door die afsluiting bevorderd in plaats van geschaad. Men heeft mede in het voorjaar gejammerd dat ten ge volge van beweerden onvoldoenden toestand der remming- werken aan de Oranjesluizen elk oogenblik ongelukken zouden gebeuren te Schellingwoude; en toen die ongelukken niet plaats hadden, heeft men in de couranten gezegd: wacht maar tot het slechte saizoen zal gekomen zijn. Het is geko- menzoo ernstig als zelden gebeurd is, er zijn 70,000 schepen geschut, en er is nog geen een ongeluk gebeurd. De heer Stieltjes, die straks zeide aan de Noordzeesluizen zullen dezelfde ongelukken gebeuren als nu aau de Oranje sluizen beleefd worden, zij dus zoo goed op tegeven, welke ongelukken aan de Oranjesluizen bij bedoelde. Mijnheer de Voorzittereen laatste voorbeeld ten slotte. Men denke aan de afdamming van de Ooster-Scheldeaan het rumoer daartegen gemaakt, en den tegenstand van den gemeenteraad van Antwerpenvan den Provincialen Raad van Brabant en zelfs van de Belgische Regering, dus alien nota- biliteiten mede van den eersten rang, gelijk hieren hoe zij in hun profetien werden bijgestaan door alle ingenieurs in Belgie en door een van de grootste Engelsehe ingenieurs den heer Hartley meen ik een Engelschen Stieltjes. Wat is het gevolg geweest? De Nederlandsche Regering heeft haar pligt gedaan zonder omzien, zonder zich te storen aan het Belgische alarm; thans zal men in Belgie niemand meer vinden die, wanneer hem dat alarm tegen de afdamming her- innerd wordt, zich niet het schaamrood aangezigt bedekt. Wanneer nu ook bij deze gelegenheid de Kamer zich niet van het pad laat afbrengen door de op touw gezette beweging dan houd ik mij overtiiigd dat de tijd zal komendat en Rhijnland en Amstelland, .en Amsterdam, de Regering en de directie van de Kanaalmaatsehappij zullen zegenen dat zij zich in 1872 door geenerlei rumoer van den regten weg lieten af brengen. De heer Stieltjes Mijnheer de Voorzitter de rede van den heer Rutgers bestond voor het grootste gedeelte uit persoon- lijke aanvallen. In mijne rede had ik geene enkele aanleiding tot persoonlijken strijd gegeven ik had slechts over peilen stoomtuigengevallen regenenz. gesprokenen alleen den naam van den heer Rutgers van Rozenburg genoemd om hem gelijk te geven dat de groote boezem van het Y bij den over- gangstoestand een vottrdeel was. Ik zal hem niet volgen op het terrein van dien persoonlijken strijd, hem niet antwoorden op insinuation over couranten-artikels in verband met het ver- handelde in andere vergaderingen. Ik zal alleen even be- spreken wat mij persoonlijk betreft, de andere aangeval- lenen zullen zich zelven wel verdedigenen er op wijzen dat mijn tegenstand tegen de onvoldoende stoomtuigen te Schellingwoude is begonnen in 1868 toen ik lid was van eene commissie van Rhijnland, gedurende een jaar dat ik geen lid der Kamer was en niet voorzien kon dit zoo kort, daarna voor Amsterdam te worden. Wat de vergelijking betreft met oudgastendoor den heer Rutgers gemaakt, dat gaat voorzeker niet op in deze Verga- dering, die in de laatste jaren steeds bereid is gevonden om kolossale sommen voor nieuwe werken toe te staan. Hoe de heer Rntgers van Rozenburg er toe komt om in deze Verga- dering daarvan te spreken begrijp ik niet, nog minder hoe hij persoonlijk tegen mij dat verwijt heeft gedaan, die en geijverd heb voor de Schelde-afdammingen met groote belangstelling de werken van de doorgraving van de landengte van Suez heb zien voortgaanterwijl ik ook met de meeste belangstelling verdedigd heb de plans tot het raaken van groote werken als de Rotterdamsche waterweg, de verbetering van de haven van Harlingen, het droogmaken van de Zuiderzee, de aan- hechting van Ameland. Ook op een ander terrein, dat betref- fende de defensie, zal men mij niet kunnen beschuldigen van een oudgast te zijn. Ik laat dus ook die beschuldiging ter zijde. Dat ik zou zijn een tegenstander van het kanaal is zoo wei- nig juist, dat ikin de laatste vier jaren in drieerlei betrek- kingen geroepen om te oordeelen over waterstaatsbelangen die in direct verband stonden met de Kanalmaatschappijdrie malen geadviseerd heb in eene rigting die voordeelig was voor de Kanaalmaatsehappij, terwijl het mij gemakkelijker geweest zou zijn om het tegendeel te adviseren mij steunende op de letter van de concessie. In de eerste plaatsals adviseur voor het droogmaken van het zuidelijk deel van de Zuiderzee, heb ik in 1S69 een plan voorgedragenwaarvan de hoofdstrekking was om het kanaal van water te ontlasteri door en nieuwe sluizenen nieuwe stoomgemalen bij Katwijk te stichten om het water van Rhijn land aau het noordzee-kanaal te onttrekken, en met hetzelfde doel nieuwe sluizen bij Petten en zelfs een stoomgemaal voor den Schermerboezem te bouwen. Dit plan is den Heer Rut gers van Rozenburg bekend en het droeg zoozeer de goedkeu- ring van den heer Waldorptechnisch adviseur van de Ka naalmaatsehappijweg, dat hij verklaarde dat het plan voor de Maatsohappij wel een paar ton waard was. Ten tweede: als adviseur van Rijnland heb ik een paar maanden geleden als deel der commissie aangeraden om niet de stoomkracht te Halfweg of bij Spaarndam te verbete- ren maar om krachtige stoomgemalen te Katwijk te zetten en daar eene nieuwe sluis te bouwenzoodat de natuurlijke afwatering van daar zou verdubbeld worden. In de derde plaats: als adviseur voor de waterverversching van Amsterdam heb ik mij niet gevoegd bij de plannen die er waren van den heer Oudshoorn om water in te laten en alles in het kanaal af te stroomen, maar mede helpen voor- stellen om water uit het kanaal te trekken en een stoomge maal bij Zeeburg te stichten om Amsterdam te ververschen. A1 de stoomkracht daar te stichten komt doorgaans ten bate van de Kanaalmaatsehappij. Overal dus waar de gelegenheid zich aanbood, heb ik de belangen van het kanaal voorge- staan. Ik heb getracht daarvan het beste scheepvaartkanaal voor Amsterdam te maken dat er van te maken was, altijd in de gegeven omstandigheden. Gisteren heeft de heer Rutgers een menigte cijfers medege- deeld. Ik heb hem verzocht die te mogen hebben, maar zijne aanteekeningen waren zoodanig gesteld dat de heer Rutgers meende dat ik er niets aan zou hebben. Het is moeijelijk om die cijfers, ze eenmaal gehdord hebbende (het verslag is nog niet gedrukt), te beoordeelen. Ik moet mij dus beperken tot het rapport door dien heer aangehaald waar cijfers in voor- komen van eene commissie waarin ik zitting had. Ik moet doen opmerken dat al de beschouwingen en redeneringen, die daaruit werden aangehaald, ten eenen male onwaar, volkomen onjuist zijn. Als ik moest gelooven aan eene onwillekeurige vergissing, die moeijelijk te onderstellen is bij iemanddie van die za- ken eene speciale studie gemaakt heeft, z'ou ik er bijvoegen: onwaardigik wil dit echter niet aannemen. De vergissing komt hieruit voort, dat, en dit i9 vooral vreemd bij den heer Rutgers van Rozenburg, thans gemalen wordt in een overgaugstoestand op een Y van 6000 hektarenen dat later zal worden gemalen op een kleineren kanaalboezem van 1000 hektaren. Nu laat de heer Rutgers van Rozenburg mij duidelijk zeg- gen Zie nu wat er van komt. Er is gezegd dat de water- stand 50 duim -|- AP. zal komen, en hij is naauwelijks AP. geweest." Ik heb het gedrukt verslag bij mij van de handelingen van den gemeenteraad van Amsterdam, biz. 47, waar ik lees: neemt men het kanaal-oppervlak op 6000 hektaren aan zoo als voor de. inpoldering het geval zal zijndan zal een wa- terschijf van 0.60 meter boven kanaalpeil, het boven berekende waterbezwaar vertegenwoordigen." Zestig centimeters boven kanaalpeil, en niet boven AP. Dit scheelt nog al iets. Wanneer ik naga dat de waterstand verscheidene dagen digt bij AP. geweest is, en ik die zelfs eens boven AP. gezien heb dan is de voorspelling van de commissie volkomen bewaaiheid. Sprekende van het kleine boezem-oppervlak van het kanaal zoo als het later zijn zal (1000 hektaren) wordt er gezegd dat dan de waterstand op 50 centimeter -j- AP. zal komen. Dit slaat op het kleine kanaal van 1000 hektaren, het an dere cijfer op een boezem van 6000Jiektarenzoo als gezegd is. De geheele redeuering van den heer Rutgers v. Rozenburg valt dus in het water. Bovendien heeft de heer Rutgers van Ro zenburg een heel belangrijk punt over het hoofd gezien. Spre kende van het voordeel dat Rhijnland in enkele tijden heeft van een vasteu boezemstand te hebben en er ten minste meer water dan vroeger kan worden uitgemalen, in tegenoverstel- ling van den tijdelijken stroom van het laagwater van vroeger, vergeet de heer Rutgers van Rozenburg eene kleine bijzonder- heiddie bij de meeste menschelijke zaken eene hoofdrol speeltnamelijk het geld. Die vroegere natuurlijke afwatering had men gratis, maar die 280 stoompaardenkrachten moeten met dure steenkolen gevoed worden. Ik geloof, dat het denkbeeld door een hoofdingenieur vroeger geopperd, om in elk geval de Kanaalmaatsehappij te doen betalen het gemaal dat volstrekt noodig is tot verzekering van het peil, volkomen geregtvaardigd is. Ik geloof dus dat de kosten van bemaling van Rhijnland verhaald moeten worden door den Staat op de Kanaalmaatsehappijmaar ik moet er nogmaals op wijzen dat het niet gelijk staat of men de natuur lijke afwatering heeft die bij het peil van 0.50 AP. beloofd is, of dat men door een stoomgemaal zich behelpen moet, omdat de concessie niet wordt nageleefd. Nu hetgeen de geachte spreker gezegd heeft over de val- regens en den overgangstoestand. Er zijn twee waterbezwaren geweest, een na de sterke regens van de laatste dagen van September in de eerste dagen van October; en een in het begin van November. De gevallen kolossale massa regen in de laatste dagen van September heeft niet dien geheel hoogen waterstand veroorzaakt; die komt eerst 14 November voor. Daaruit blijkt dat het niet alleen op den gevallen regen maar ook op de rigting en de kracht van den wind aankomt, waardoor de sluizen gesloten moeten blijven. Wanneer men dan geen stoomgemaal heeft dat krachtig genoeg isdan raakt men er onder. Van daar dat men met minder gevallen regen in de laatste helft van October een. hoogeren waterstand had in het begin van November, dan bij meer gevallen regen in het laatst van September (onder andere omstandigheden) in het begin van October. De kwestie van de 10 duim verhang, die ik zou hebben aangegeven tusschen Halfweg en Spaarndam, heb ik niet kunnen vinden. Dat zal waarschijnlijk geslagen hebben op den toesthnd van het afgesloten kanaalniet van het tegenwoordig nog niet ingepolderde Y. Want de waarnemingendie ik nu heb mede- gedeeld, toonen aan dat in den regel bij het nog bestaande groote Y het verhang geheel anders is. De verhooging, waar van de heer Rutgers van Rozenburg heeft gesproken, hangt hoofdzakelijk af van de rigting van den wind bij deze zoo grooie watervlakte. Het doet er overigens weinig toe: de hoofdkwestie is dat Rhijnland door niet-uitvoering van de bepalingen der concessie nu heeft eene kunstmatige afwatering, terwijl het vroeger eene natuurlijke had en die nog moest hebben. Toen de heer Rutgers van Rozenburg gewaagde van dien grooten regenval, die even wel in October jl. niet grooter is geweest dan in een paar maanden van verleden jaar, heeft hij eene aardigheid verkocht over een nieuwen zondvloed. „Als die regen", zeide hij, nog 40 weken had voortgeduurdzouden de hoogste bergen onder water gekomen zijn". Wanneer er 100 millimeter water in de week valt, dan is dit in de 40 weken 4 meters, zoo wat de hoogte van den Vijverberg, en nu is het een echt Plollandsch idOe den Vijver- berg voor een berg te houden en dien met den berg Ararat te vergelijken. De vraag komt hierop neder: het kanaal is gebouwd en de overeenkomsten met de omliggende waterschappen zijn ge sloten t in de onderstelling dat het peil op het kanaal zou wezen 50 cenlim. h- AP. Maar", zegt de heer Rutgers van* Rozenburg, „de heer Stieltjes erkent dat een vast peil van die hoogte eene denkbeeldige zaak is bij een zoo groot watervlak." Dit is juist, en men heeft dan ook dat peil in een redelijken zin gemeend, en ofschoon het niet in de concessie staat, zal ik opgeven wat ik onder dien redelijken zin versta. Ik moet alzoo herhalen hetgeen verleden jaar reeds door mij is gezegdmaar hetgeen de heer Rutgers van Rozenburg nu schijnt vergeten te zijn. Die 50 cenitmeter AP. moeten in den regel aangewezen worden op eene peilschaal, geplaatst op de helft ongeveer van de lengte van het kanaalwaar men gemakkelijk de gelegenheid heeft om in stil water het peil waar te nemenen waar bij het afwaaijen van het water in de eene of andere rigting ongeveer een gelijke stand blijft. Zoo gaat het in Rhijnland ookdaar staat de peilschaal op de Oude Wetering; de hoogte van het water verschilt in den uitgestrekten boezem veel, maar de Oude Wetering is in het midden van den boezemen daar wordt de peilschaal geplaatst. Zoo verlang ik ook in het kanaal van Holland op ongeveer Halfweg een peilschaalen die moet in den regel 50 centimeter AP. teekenen, al is het ook dat de peil schaal te Amsterdam hooger of lager staat, naarmate de wind is. Hierbij zou ik willen voegen eene bepaling, die door de Commissie voor de droogmaking van de Zuiderzee tot eisch van den ontworpen boezem aldaar is gesteld. De peilshoogte is daar op 40 centimeter -5- AP. bepaald maar er is bijgevoegd dat die, bij bijzonder sterken regen, mag klimmen tot AP.onder de mitsdat ze in 4 dagen weder tot 40 centimeter -5- AP. gereduceerd zij. Zoo wenschte ik het ook voor het kanaal, de hoogte van 50 centimeters AP. regelmaar bij zeer sterke stormen zouden daarop uitzonderingen moeten worden bepaald. Men zou kunnen be- palen dat bij zooveel ponden winddruk op den vierkanten meter, van dat peil zou kunnen worden afgegaan, en dat bij zeer veel regen het tijdelijk verhoogd zou mogen worden tot AP.mits het in 4 dagen tijds weder op de 50 centi meter AP. teruggebragt worde. Dat zou dan moeten gelden voor een geheel anderen toe- stand dan nu, nu men in een overgangstoestand verkeert, die zeer voordeelig is, nu men een zeer grooten boezem heeft, en toch, ik zou haast zeggen de onbeschaamdheid heeft, om dit als een nadeel aan te wijzen. Op die wijze zou dat peil van 50 duim -5- AP.moeten verzekerd zijn. Ik wil er nog bijvoegen dat ik de bepaling omtrent de afstrooming op de Noordzee, die nu bij de concessie vol strekt verboden is, bij eene wijziging van de concessie, waar- toe de Minister toch zal moeten overgaanin dien zin zou willen veranderd zien dat die afstrooming zou moeten plaat9 hebben in den nacht, wanneer er geen scheepvaart is en met aanwijzing van een maximum van snelheid. Dat is ook ten aanzien van de ontworpen Zuiderzee-boezemkanalen het geval geweest. Hoe groot het maximum zijn kanlaat ik nu in het midden. Maar het is een goede regel: men mag met die en die snelheid stroomen, maar daar niet over. Dan zijn alle belangen bevredigd. Maar is nu in dien redelijken zin daaraan voldaan? Het is genoegzaam bekend: zes of zeven weken, onder het genot van die gunslige omstandigheid van een boezem van 5000 hectaren grooter dan die later zijn zal, is het kanaal altijd boven peil geweest. Het is niet eene quaestie van een dag of vier, of des noods vijf of zes, maar het heeft weken geloo- pen. Het is begonnen in het laatst van September en geein- digd half November. Al de bezwaren door de tegenstanders geopperd, dat het stoomgemaal te Schellingwoude onvoldoende was, zijn gebleken juist te zijn, volkomen juist. Ik heb hooren bewerenuwe berekeningen, dat er honderde paardenkrachten bij moeten zijnzijn overdreven geweest. Ik moet zeggen dat de berekeningen gebaseerd zijn op een re genval kleiner dan nu is voorgekomen. Wij hebben minder gerekendmaar het was toch voldoende, omdat, als het eenige dagen geregend heeft, het daarom loch den volgenden dag nog niet aan de stoommachines is; een gedeelte wordt in de slooten geborgeneen ander gedeelte dringt in het land. Dan kunnen eerst bij gunstigen wind de molens gaan malen, maar als er een storm komt, kunnen zij het niet doen; het moet dan eenige dagen later geschieden. Ik geloof dus, dat hetgeen wij aangenomen hebben volkomen juist is. Wij hebben gezegd: het Y zal op ongeveer AP. komen. Welnu, het is op AP. geweest. Maar wat zou gebeurd zijn als de commissie van Rhijnland haar zin had gekregen en de vorige Minister de Maalschappij verpligt had te Schellingwoude 400 paardenkracht bij te voegen? Die paardenkrachten, die elk 4J/^ kubiek meter in de minuut een meter hoog opbrengenzouden hebben opgeheven 2600 kubiek meter in de minuut op de hoogte van 0.7 meter, dat is 3 x/% millioen per etmaal; en als die in de eerste dagen van October waren uitgeslagenzou het kanaal ongeveer op peil zijn gebragt. Het is dus geene onmogelijkheiddie we verlangd hebben; 400 paardenkrachten, gevoegd bij eene bestaande zaaktegen 500 per paardenkracht, maakt 2 ton; laat men daar nog 1. ton bijvoegen tot uitbreiding van de funderingendat maakt 3 ton. Daarmede had dus de geheele zaak in orde kunnen zijnals men haar bij tijds had aangevat. De ingenieurs der Kanaalmaatsehappij hebben zelf in der tijd aangewezen hoe in den bestaanden put, toen de ringdam er lag, de sluis zonder uitbreiding zoo zou kunnen gemaakt worden, dat meer stoom kracht er bij kon, Maar men heeft er niet op gelet; men heeft het moedwillig geignoreerd. En nu heeft men groote schade aan de omliggende landen, want die bedraagt voor Rhijnland alleen 2/2 millioen per jaar, naar gelang de wa terstand goed of slecht is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1872 | | pagina 7