- 204 - Met eene groote luchthartigheid stapl de heer Rutgers van Rozenburg over alle waterbouwkundige bezwaren en regelen heen Er moet zooveel mogelijk scheiding van de afwatering en de scheepvaart zijn. AI onze boezemkanalen dienen tot jeide doeleinden,^ raaar dat scheidingsdammen bij de sluizen wenschelijk zijn is een feit dat meer en meer erkend wordt. Voor een dertigtal jaren is het kanaal van Neuzen in dien zin gewijzigd. Het kanaal van Voorne diende ook voor afwaterin" der landenmaar voor een paar jaren hebben wij hier subsidie gegevenom die landen op eene andere wijze te helpeu. Toen gisteren de zaak van Waterland besproken werd is hetzelfde geopperd; men wenschte Waterland te scheiden van het kanaal. De commissie voor de Zuiderzeeplannenwaarin een inspec- teur en drie hoofdingenieurs zitting hebben, heeft ook dadelijk op den voorgrond gesteld, dat afwatering en scheepvaart moeten gescheiden zijn; als ingenieur der concessie-aanvragers heb ik aan dien wensch toegegevenin de commissie over de waterverversching van Amsterdam, waarin twee hoofdingenieurs en nog een ingenieur met mij zaten, werd dadelijk hetzelfde beginsel aangenomen. Over dat vaststaande algemeene beginsel loopt men heen. Ik wil den heer Rutgers wel toegeven dat de bestekken van de sluizen zoowel aan de Noord- als aan de Zuiderzee door de Regering zijn goedgekeurd; ik laat dus in het midden wie de kosten van die verbetering dragen moet. Maar ik wil alleen zeggendat er bij de sluizen scheiding moet zijn tusschen afwatering en scheepvaarten dat de vorige week een ongeluk is voorgevallen aan dien toestand te wijten ik heb namelijk te Amsterdam, waar ik slechts een paar uren was, vernomen dat eene schuit door de sluis is gegaan en een man daarbij verdronken is. Maar in ieder geval is het een aangenomen beginsel, dat afwatering bij de sluizen moet zijn afgescbeiden van scheepvaart, en vvaarom dit beginsel nu juist niet bij het Noordzeekanaal mag worden toegepast, zie ik niet in. Het gaat niet aan algemeene regelen van water- bouwkunde zoo maar weg te werpen. Ik moet zeggen dat de Kanaalmaatschappij door haren wederstand tegen een wettigen, gemotiveerden aandrang, zich zelve veel kwaad bepkkent. Het herinnert mij aan de Bour bons, waarvan gezegd werd: qu'ils n'avaient rien oublie ni rien appriswant, wat er ook gebeure, zij ziet de feiten voor zich en bekreunt er zich niet om. Ik vrees ook dat de heer Rutgers en alien die de Maatschappij aldus verdedigen, cr de Polignacs van zullen worden. Ik heb gisteren gezegd dat al de fouten zijn begaan door de voorgangers des Ministers en dat hij geene fouten meer zou kunnen begaan. Maar bij nader inzien vind ik toch nog eene fout over, en dat zou deze zijn, zoo de Minister voort- ging met de adviesen te volgen van hen die in deze zoo slecht gezien hebben: doet hij dit, dan zal het, gelijk ook de heer Haffmans bij de brug over de Maas deed opmerken, weder verkeerd uitloopen. leu slotte herinner ik aan mijne twee vragen of de Minister maatregelen denkt te nemen om dadelijk te voorzien in den nood, die een gevolg is van den hoogen stand van het Y, en wat er geschieden zal als de dam bij Schellingwoude even- tueel mogt doorbrekeu? heeft hij nog niet uitgelegd hoe het kanaal, wanneer het stil en geene opwaaijing te vreezen isop een vasten waterspiegel kan worden gehouden, in weerwil van zwaren regenval en gemis van natuurlijke lozing op de zee. De beste'bemaling in ons vaderland is vermoedelijk die van den Haarlemraermeern- polder; en toch is daar het water, gedurende de jongste re- genperiode, meermalen gestegen van 5,20 tot 4,60 onder AP., dus ongeveer 60 duim. Hoe zal men nu de Kanaalmaat schappij aan een peil willen binden dat niet 60, niet 40, niet 20, niet 10 duim varieren mag, maar altijd op een mil limeter na moet onderhouden worden. Nu wil wel de heer Stieltjes goedgunstiglijk eene wijziging in de concessie toestaan en eene speling geven van ik rneen 40 duim; doch dit behoeft niet in de concessie gebragt te wordenomdat het tegendeel er niet in staat. Dit tegendeel kan alleen in de concessie worden gebragt door eene willekeurige en ongegron- de uitlegging. De tegenwoordige "concessie spreekt van een kanaalpeil, in denzelfden zin waarin men bij alle polders kent en spreekt van een zomer-, een winter-, een polderpeilen het is nooit lemand in de gedachte gekomen dergelijk peil uit te leggen in den zin van een vasten waterspiegel in den zomer, in den winter of in den polder. Men mag zoo ongerijmde uitlegging aan de concessie niet geven, alleen om het genot te hebben haar te kunnen verbeteren. Trouwens wil men de concessie wijzigentot dat ze naar den zin van Rhijnland en Amstel's gemeentebestuur wordt, dan moet het zijn in dezer voege De Kanaalmaatschappij zal verpligt zijn het kanaal te houden op zoodanig peil als naar de omstandigheden door den lieer Stieltjes wordt voorgeschreven. Die geachte spreker deed zeer uitkomen dat thans de toe- stand van het Y nog gunstiger is dan wanneer het van 6000 tot 1000 hectaren zal zijn ingekrompen. Ik erken volkomen dat de tegenwoordige toestand dit voor- deel oplevertgeen deskundige kan dat betwistenmaar daar tegenover staat dat bij de laatste regenperiode nog niet op de Noordzee kon worden gespuid. Die spuijing is eerst 13 O lu KV/lOV x November jl. van eenige beteekenis geworrien en is thai De heer ltutg'ers Vfin Rozeilburg'Mijne positie is gewis minder gelukkig dan die des heeren Stieltjes, die een nacht had tot voorbereiding van zijn antwoord. Ik moet, daar geen andere sprekers zich voordoen, dadelijk replicerendan, eene goede zaak behoeft weinig voorbereiding. Ik wil dadelijk de reden opgeven waarom ik want dit was hem eene groote grief niettegenstaande hij mij slechts een enkele maal genoemd had, gisteren zoo vaak tegen den heer Stieltjes mijne rede gerigt heb. I-Iet is omdat wij in zekeren zin in den heer Stieltjes gepersonifieerd vinden al de op waterstaatkundig gebied tegen de onderneming van het Noordzeekanaal oppositie voerende partijen. De heer Stieltjes is adviseur van Rhijnland, adviseur van Amsterdam, adviseur uit de tweede hand van Amstelland dat, terende op de door Amsterdam gemaakte kostenredeneert uit en zich in een tegen de Kanaalmaatschappij gerigt adres aan den Minister baseert op hetgeen de heer Stieltjes en anderen den 7 Januarij 1872. aan Amsterdam gerapporteerd of geadviseerd hebben. De heer Stieltjes is de patroon van de droogmaking der Zuiderzee; er ontbreekt nog slechts aan dat de heer Stieltjes ook adviseur worde van Schermerboezemopdat zich de Kanaalmaatschappij geheel ingesponnen zie door den heer Stieltjes, en, wanneer zij voor- of achterwaarts, regts of links ziet, overal den heer Stieltjes aanschouvvt. Wat wonder alzoo dat ik in den heer Stielt jes, als hij hier de klagten van Amsterdam en anderen in bescherming neemt, den man zie in wien zich al de aange- duide opponerende collegien concentreren. Ik meen hiermede genoeg gezegd te hebbeu tot opheldering van een verschijn- sel, waarmede de heer Stieltjes, blijkens het begin van zijne rede, zich zoo bezwaard achtte. De heer Stieltjes heeft ditmaal te regt en wijsselijk de stel- ling onbeantwoord gelaten-, die ik gisteren voorop stelde, en die ik met de meeste kracht volhoud dat er op dit oogen- blik van eene verpligting tot het onderhouden van een peil van 0,50 onder AP. nog geen sprake zijn kan. De heer Stielt jes beantwoordt mijo betoog van gisteren dat een kanaalpeil niet is een vaste waterspiegelmet de opmerking dat een vaste waterspiegel voor het kanaalpeil eene absurde bepaling moge zijn in de concessie, maar dat die concessie het toch zoo be- doelten dat op die onderstelling van een vasten waterspie gel mede berusten al de tusschen de Kanaalmaatschappij en omliggende waterschappen gesloten overeenkomsten. Die prae- misse is echter onjuist. Al de contracten zijn gesloten met mijne medewerking; meest alle zijn door mij geredigeerd en geconcipieerd, Ik weet dus zeer goed wat de bedoeling is geweest welke daarbij gegolden heeft, en dan verklaar ik dat de grondslag van al die overeenkomsten geen ander is dan een kanaalpeilmaar geen vaste waterspiegel van zekere maat onder AP. Men heeft niet het regt te onderstellen dat,liet- zij de directie der Kanaalmaatschappijhetzij de eerbiedwaar- dige besturen van ver3chillende waterschappentot grondslag van hunne handelingen en overeenkomsten hebben genomen iets, wat de heer Stieltjes niet betwist dat ongerijmd, dat onzinnig zou zijn. Men neme, zegt hij, gevoelende dat een vaste waterspiegelook door de opwaaijing van het water eene onmogelijkheid is, een gemiddeld peil aaDgelijk Rhijn land aan de Oude Wetering gedaan heeft. Maar daarmede nog lang niet wat ze worden moet en kan. Men zal mij ant- woorden, gelijk gewoonlijk plants heeft, dat volgens de con cessie op de Noordzee niet mag srespuid worden; maar dit staat er niet in, wel, dat men bij de bepaling van het ver- mogen van het stoomtuig te Schellingwoude en van de sluis aldaar niet op spuijing op de Noordzee mag rekenen. En nu is nog te bewijzen dat ook zonder die spuijing het kanaal niet op behoorlijk peil zal zijn te houden, natnurlijk niet op een vasten waterspiegel, maar op een peil, dat van 0.50 en bij wijleu iets lager in natte dagen oploopt tot 0.30 of 0.20, om spoedig tot 0.50 -s- AP. te worden terusge- bragt. Maar het zal dan noodig wezen ook de schutsluizen nu en dan tot uitwatering te bezigen. Bij enkele uitzondering slechts heeft men in het belang der scheepvaart, dat de Maatschappij ook niet wil verODacht- zainenvan eene schutsluis te Schellingwoude tot spuijing gebruik gemaakt. Eerst den 14 November, nadat de paniek orntrent den hoogen waterstand in het Y was overgeslagen of overgebragt naar de Provmciale Staten van Noord-Holland, heeft de Maatschappij besloten het regt tot die spuijing ook uit te oefenen. Als men haar nu verbieden wil van de gelegenheid tot spui jing op de Noordzee gebruik te maken om haar daardoor te dwingen tot de misschien overbodige kosten van een nieuw stoomtuig, dan zal zij ook bevorens haar regt doen gelden om af en toe, naar mate de waterstand op het Y dat vereischt, tot uitwatering te bezigen de schutsluizen te Schellingwoude, al wenschte zij dit zoo veel mogelijk in het belang der scheep vaart te vermijden. De heer Stieltjes verhaalde ons gisteren hoe hij aan de Noord- zeesluis het binnenwater over de ebdeuren had zien he'enstroo- menwaaruit hij de gevolgtrekking maakte dat die deuren slecht gemaakt of te laag waren. Is dat ernst? Heeft de ge achte spreker daarbij wel nagedacht? Waarvoor zijn de ebdeuren bestemd? Om het binnenwater te keeren, wanneer de zee zoo laag is dat de vaart op het kanaalals men al het water op zee liet afloopenzou worden belemmerd. Maar als het water zoo hoog is, als de heer Stieltjes zeide19 duim boven AP.dan moeten die ebdeuren geen dienst. doenomdat zij daarvoor niet bestemd zijn ,j dan moeten zij openstaan want dan heeft men geen belang bij ophouden, maar bij kwijt raken van al dat overtoJljge water. En waarom, zal men denken, waren zij dan digt op het oogenblik dat de heer Stieltjes er was? Omdat ten gevolge van opwaaijing het bin nenwater zoo onverwacht en snel was gerezen dat men een oogenblik te laat was gekomen om de ebdeuren vast te zetten zoodat deze zich natuurlijk hadden gesloten en bij het hard opzetten van het water niet ineer konden opengemaakt worden. Dat was dus een toeva!gelijk het een toeval was dat juist op dat moment de heer Stieltjes zich daar bevond. Die geachte afgevaardigde heeft het betreurd dat ik hem de door mij gisteren aangehaalde cijfers niet heb gegevenzoodat hij ze nu moeijelijk weerleggen kon. Ik verzeker hem dat het geen on wil was, maar de eenige reden daarin bestond, dat ik ze zelf voor de stenographen moest overschrijven ten einde hen in staat te stellen mijne redevoering van gisteren in haar geheel op te maken. Nu zegt wijders de heer Stieltjes, dat wat er ook zij van nadeel of voordeel voor Rhijnland voortgesproken uit de afsluiting van het Y gedurende de gisteren door mij behandelde tijdvakken in September en November, Rhijnland toch in dien tusschentijd in October, anders zou hebben kunnen spuijen. In hoever dat juist is kan ik nu niet nacijferen; maar ik antwoord, Mijnheer de Yoorzitter, dat ik tot maatstaf van beoordeeling van den toestand gekozen heb vooreerst de natte periode van September, door Rhijnland zelf aangegeven in zijn rapport aan de vereenigde vergadering van hoofdingelanden en in de tweede plaats de tien dagen van hoogwater, die de zitting van de Prov. Staten te Haarlem voorafgingenvoorts dat ik mij dit wel herinner, wat alles afdoet, dat in die tusschenperiode Rhijnland geen belang had bij een lagen water- stand in het Y, omdat destijds de boezemstand in Rhijnland zelf zeer laag was ten gevolge van uitwatering te Katwijk en eindelijk dat men de zaak niet alleen naar den tegenwoor- digen toestand van ovcrgang beoordeelenmaar ook op den toekomstigen definitieven toestand letten moet, en dan zal dienen te erkennen dat aangezien in den aanvang van Oc tober te Katwijk sluisgang geweest is, men dien ook te Wijk aan Zee zou gehad hebbenals destijds de geul door het strand ware gereed geweest; weshalve men aan die zijde op het A lucht zou gekregen hebben, hadde men toen reeds gehad den toestand waarin men komen zal, en op dit oogen blik voor een deel reeds is. De heer Stieltjes heeft mij verweten, dat al wat ik uit zijn rapport van 7 November 1872 had aangehaald onwaar was. Ik zal niet zeggen dat het waar is, want in dien strijd van ja en neen zou de Kamer niet kunnen beslissen. Maar ik zal de paginaas van het Gemeenteblad aanhalenwaarop elk der aan- halingen, door mij gisteren uit het rapport gedaansloeg. De eerste aanhaling, die van de opgaaf, dat voorheen de eb voor Amsterdam altijd 10 centimeters lager plagt af te loopen dan voor Spaamdam en Halfweg, is op bladzijde 34 van het Gemeenteblad van 1872, afdeeling I, te vinden. De heer Stieltjes gelieve hiervan nota te nemen. De tweede aanhaling betrekking hebbende op den water- stand te Amsterdam op 1 Junij 1871, steunde op hetzelfde bladpagina 36, laatste alinea. De twee andere aanhalingen, de eerste betrekkelijk de voor- spelling des heeren Stieltjes, dat het kanaalpeil zoude rijzen tot 0.50 -f- AP., en de andere betrekkelijk het stoppen van Rhijnlands machines bij een waterstand van 0.50 -|- AP. zagen op pagina 47 van evengenoemd Gemeenteblad, op twee na de laatste alinea. De Kamer beoordeele nu zelve of de beschuldiging dat al het daaruit door mij aangehaalde onwaar was, juist is. De heer Stieltjes kon ook indien ik hem wel begrepen ^le'J n'et toegeven, dat men in den tegenwoordigen toe stand regt had aan te nemen, dat de ebben bij Zeeburg 10 centimeters lager afloopen dan ze ware het Y nietMge- sloten voor Spaarndam en Halfweg doen zoudenomdat tegenwoordig het water buiten den dam te Schellingwoude hooger zou rijzen dan vroeger voor Amsterdam. Doch ik ga weder naar het arsenaal van den heer Stieltjes en vind dan in een rapport van hemzelven van 4 Junij 1872 aan het gemeente bestuur van Amsterdam, Gemeenteblad biz. 854, bovenaan „Aolgens de dagelijksche waarnemingen aan het stads- waterkantoor was de stand van het Y voor Amsterdam, die ongeveer gelijk gesteld kan worden met den stand der Zuider zee buiten den dam te Schellingwoude, als volgt in de iaren 1868, 1869 en 1870." Dus op 4 Julij 1872 was de heer Stieltjes nog van meening dat de ebben buiten den dam te Schellingwoude ongeveer dezelfde laagte bereikten ^!s te Amsterdam voo'r de afsluiting. Indien deze nu tien duiiii lager afliepen dan te Spaarndam en te Halfweg, dan volgt daaruit mathematisch dat ware het 1 nog open de eb te Spaarndam en Halfweg zou blijven 10 centimeter hooger dan bij Zeeburg. Maar hoe dat zij, zegt de heer Stieltjes, de geheele tegen woordige concessie is gebaseerd op lozing, hetzij dan naar de Noord- of naar de Zuiderzee; men heeft een stroomend kanaal gemaakt, en dit strookt niet met de belangen der scheepvaart men most zijns inziens een stilstaand kanaal hebbenen dan moet het water van het kanaal afgetrokken, in plaats van alle waterschappen er heen geleid worden. Men dirigere het water zuid en noord, naar Katwijk en naar Petten Nu lette de Kamer wel op, waar de heer Stieltjes haar heenvoeren zal, wanneer zij zich door hem liet medeslepen. Geheele wijziging van het plan der concessie, wijziging van het stelsel, gelijk met een ander doel in 1868 werd verlangd toen eenigen wilden dat eeu zeearm werd gemaakt. De heer Stieltjes komt nu weder met een nieuw stelsel, maar gelijk men toen geantwoord heeftantwoord ik hem thanswispel- turigheid is erger dari besluiteloosheidzet toch niet al3 de zaak half of voor voltooid is, alles weer op losse schroeven en u Mijne Heeren, roep ik toe: zie wel uit alvorens den eersten stap te doen op het pad, waarop de heer Stieltjes u voeren wil. Het is het ongeluk van vele specialiteiten dat zij geen ander paard willen berijden dan de stokpaardjes die ze op stal hebben. Nu ziet de heer Stieltjes nooit andere plannen dan die welke hij voor Rhijnla&d en tot droogmaking van de Zuiderzee heeft gemaakt. Voor Rijnland is zijn bekend voorstel om een stoomtuig te Katwijk te maken. Wanneer nu volgens zijn raad de Maatschappij door den Staat werd gedwongen te veranderen van stelsel en het water naar Katwijk te brengendan zal daarvan het gevolg zijn dat dat stoomtuig zal moeten bekostigd worden door de Kanaalmaatschappij, of wel door het Rijk aangezien het der Kanaalmaatschappij bij de concessie niet is opgelegd. Bij het plan tot droogmaking van de Zuiderzee heeft de heer Stieltjes een uitmuntend denkbeeld gehadnamelijk om een uitwateringskanaal bij Petten te maken. De Kanaalmaat schappij zou erik erken het, mede eenigzins, alligt wel f 200,000 door gebaat worden. Maar wauneer nu volgens zijn raad de Kanaalmaatschappij moest verpligt worden om geen water meer door haar kanaal te laten stroomen, en het stelsel van alleiding naar Petten toe te passendan zal weder de Maatschappij of wel de Staat het nieuwe spuikanaal met de sluizen van groot spuivermogen te Petten moeten bekos- tigen. Waar is zoodoende het einde? Rhijnland en de onder neming der droogmaking van de Zuiderzee zouden allermeest gebaat zijnmaar de Staat zou het zeer ernstig in ziju zak voelen. De heer Stieltjes is echter niet altijd zoo beducht geweest voor den str'oom op het Noordzeekanaalwant in de vergadering, waarvan hij zoo even sprak, te Amsterdam gehouden tusschen de directie der Kanaalmaatschappij ter eenre en die van wijlen de Maatschappij van grondcredietgeflaukeerd door den heer Stieltjes, ter andere zijde, is door laatstgemelde Maatschappij het voorstel gedaan en met energie en vuur voorgestaan tot het verbreeden van het Noordzeekanaal, ten einde al het water of het meeste water van den Zuiderzeepolder er door te lozen. Te gelijk wilde men dan het water van Schermer boezem naar Petten afvoeren; doch het Noordzeekanaal zou dan toch al ware 't verbreed een stroomend kanaal bij uitnemendheid geworden zijn. {Zie het vervolg en slot op liet Tweede Bijhlad.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1872 | | pagina 8