ffWllID! MJ1BM13)
- 205 -
Weekblad van Haarlemmermeer,
TOT HET
van Vrijdag 6 December 1872, N°. 49.
Ten slotte. Wat zal er nu gebeuren heeft de heer Stieltjes
gevraagd. Zal de Minister dadelijk een tweede stoomgemaal
doen zetten? en wat zal er gedaan wordenals de dam bij
Sehellingwoude doorbreekt of overloopt? Ik weet niet wat
de Regering doen zou en evenmin wat de Minister zal ant-
woorden op het verboor; maar indien de heer Stieltjes had
gevraagdzal de Maatschappij een tweede stoomgemaal stich-
tendan zou mijn antwoord zijnonze denkbeelden zijn daar-
omtrent nog niet tot rijpheid gekomen. Het is wel mogelijk
dat tot den waterafvoer van het kanaal nog een of ander
zal gebeuren moetenik heb het tegendeel nooit beweerd.
De kamer zal zich herinneren dat ik alleen gezegd hebWij
willen eerst de ondervinding raadplegen, maar niet gedreven
worden tot misschien onnutte werken tot geldverspilling.
Blijkt het inderdaad wenschelijk of noodig te zijn te'Sehelling
woude, hetzij meer stoomvermogenhetzij en dit geloof
ik dat nog eerder het geval zal zijn meer spuisluizeu te
makenze zullen er wel komen; maar ik herhaal het, de
denkbeelden van de directieen ik geloof van alle onzijdige
deskundigen, zijn daaromtrent nog niet tot rijpheid gekomen,
en hebben nog geen tijd gehad om daartoe te komen.
Wat men doen zal als de dam te Sehellingwoude doorbreekt
die thans pas anderhalf meter boven AP. hoog is, terwijl
stormvloeden van 2 meter boven AP. bekend zijn Ik moet
eerst een woord zeggen over de praemisse van den heer
Stieltjes dat de dijk pas is 1,50 el AP. Ik heb, omdat
ik gisteren dit niet zeker wist, daarover gezwegen maar des
avonds den hoofdingenieur der Maatschappij verzocht dezen
morgen eene waterpassing van het geheele dijksprofil te gelasten
en mij den uitslag daarvan te telegrapheren. Door het vrien-
delijke weder van dezen morgen zal die operatie wel belet
zijndoch zoo even heb ik per telegram berigt ontvangen
dat het laagste deel van den dijkdat men vermoedelijk om
de slapheid van den ondergrond nog niet te veel heeft durven
belasten, hoog is 1,70 boven AP. en lang 40 meter. Breug
ik dit in verband met hetgeen mij de ingenieur gisteren zeide
dat buiten dat eene gedeelte de dam zeker nergens lager was
dan 2 meter -)- AP., dan meen ik, dat er nog geen reden
tot groote ongerustheid bestaat, omdat het lage gedeelte van
40 meter in geval van nood ligt van 1,70 tot 2 meter zou
zijn op te kisten en stormvloeden van hooger dan twee meter
-j- AP. wel bekend, maar toeh geen gewoon versehijnsel zijn.
Maar toegegeven dat er kans, dat er gevaar van zulke storm
vloeden bestaat; gesteld dat er een voor de deur stondwat
is daar aan te doen?
Men koopt geen afsluitdijk als die vau Paardenhoek in
den winkel en legt dien neer; zoodanig werk moet gemaakt
worden en dat maken kost tijd en moeite. En nu zal er wel
altijd, ook wanneer de Staat den dijk, 'zelfs wanneer de heer
Stieltjes hem maakte, eene periode van wordingvan overgang
moeten zijn die eenige risico oplevert. Zoo ook hier. Men
zal nog een veertien dagen of drie weken van handzaam
weder behoeven om den dijk op zeedijkshoogte te brengen
zoo lang loopt men bij stormvloeden eenig gevaar, dat men
evenwel niet te groot zich voorstellen moet.
De heer Stieltjes heeft gisteren gewag gemaakt van de
groote nadeelen, welke bij doorbraak, en meer nog bij over-
loopen van den dijk, voor de omliggende landstreken zouden
ontstaan. In mijn oog zullen de nadeelen niet grooter zijn
dan toen de stormvloeden kwamenvoor dat het Y was af-
geslotenen het water tot 2.50 m. -|- AP. werd opgevoerd.
Amsterdam en Bhijnland zouden hunne keersluizen sluiten
en verder geen nadeel ondervinden, Nu zal men misschien
zeggen, dat men dan het water, als de dijk slechts over
loopt, of de kruin er slechts afgespOeld is, niet zal kwijt
rakenmaar dit zou vertrouw ik slechts korten tijd duren.
Ik neem aan het uit dit oogpunt ergste geval, t. w. dat
de dijk overloopt (want breekt hij door, dan gaat het water,
zoo als het gekomen is, door het gat). Welnu, dan zal het
grootste nadeel wezen, dat de scheepvaart, wat ik overigens
op zich zelf niet ligt telin dat buitengewoon geval een
twee of drie etmalen zal moeten stilstaanen dat men met
de uitwateringsluisen de drie schutsluizen, het water lozen
moeten men zalvooral omdat het water dan met zuik een
zeer belangrijk verhang afloopt, en omdat er met gelijk of
over de eb nog grooter verhang zoowel met de schut- als
spuisluizen tevens westwaarts op de Noordzee zal worden ge-
spuid, het water spoedig kwijt wezen. Maar overigens is het
op het oogenblik moeijelijk te zeggen wat er zal gebeuren
moeten; dat hangt van zooveel factoren van redenering af,
dat hangt af van de wijze van doorbraak of overloopvan
de hoogtewaartoe het Y door den vloed is opgezetzelfs
van den stand van den barometer, van de rigting van den
wind en van de vooruitzigten die men naar aanleiding van
dien dan op hoog of laag buitenwater hebben zalin een
woord, het hangt af van den toestand van het oogenblik;
en wanneer de heer Stieltjes van mij nu toch een antwoord
wilde hebben op de vraagwat zal de Maatschappij in dat
geval doen? dan zou ik hem geen ander dan het geruststel-
lend antwoord kunnen gevende Maatschappij zal dan han-
delen naar omstandigheden
En hierbijMijnheer de Voorzitter, zal ik het thans laten,
onder het uitspreken van de hoop dat ik er in moge geslaagd
zijn iets bij te brengen tot stilling van de paniekof liever
van die ongelukkige agitatiewelke deels door onkunde, deels
door moedwil in het leven geroepenhelaas gesteund wordt
door enkelen, die, gelijk onze geachte mede-afgevaardigde
Stieltjes, te grooten ijver, naar mij voorkomt, aan den dag
leggen bij de bevordering van hetgeen ze eenmaal in gemoede
als nuttig aangenomen hebben.
De heer Stieltjes vraagt en bekomt het woord voor de
derde maalIk zal geen misbruik maken van de welwillend-
heid der Kamer om mij voor de derde maal het woord te
verleenen, maar zeer kort zijn.
Wat de heer Rutgers van Rozenburg over het kanaalpeil
gezegd heeft, heb ik niet begrepen. Hoe langer hij er over
sprak, hoe minder duidelijk het mij werd. Het kanaalpeil,
heeft hij gezegd, is 50 centimeter -5- AP.maar het is dit
niet bij zomer, niet bij winter, niet bij stil weder en niet
bij storm. Wanneer dan?
Ik woon in Delfland en daar is de boezem in den regel
bij peil, al moge het nu en dan iets schelen. De beperkin-
gen, die ik aangegeven heb, komen overeen met die, vast-
gesteld door eene Staatscommissie voor een belangrijk werk
in welke commissie een inspecteur en drie hoofd-ingenieurs
met dijkgravenleden van Gedeputeerde Staten, generaals,
hydrographen tenz. zitting hebben. Wanneer nu de bepalingen,
door zulk eene commissie vastgesteldgeen waarde hebben,
dan weet ik niet wat dan in de oogen van den heer Rutgers
van Rozenburg omtrent een peil zou moeten bepaald worden.
Ik heb gezegd dat er in den regel moest zijn een hoogte
van 50 centimeter '-*■ AP. in het midden van het kanaal,
om te equilibreren de opwaaijingen in de eene of andere rig-
ting, enz.maar dat dit peil zou mogen klimmen tot AP.
bij buitengewone omstandigheden, om dan weder in vier
dagen tijds tot 50 centimeters -s- AP. te worden teruggebragt.
Mij dunkt dit zijn stellige, duidelijke en billijke bepalingen.
Wat het ouderscheid is tusschen een kanaalpeil en een
waterspiegelwaarvan de heer Rutgers van Rozenburg gespro-
ken heeftweet ik niet.
De geachte afgevaardigde heeft gezegd Bij uw bezoek aan
de Noordzeesluizen hebt gij gevonden dat de sluis van 10
meter openstondmaar de groote sluizen gesloten waren.
Maar, voegt de heer Rutgers van Rozenburg er bij, ook die
sluizen moeten openstaan.
Dat kan nu nog verlangd worden, nu er nog geen scheep
vaart op het kanaal is maar van het oogenblik dat dit het
geval zal zijnwordt ook hetgeen de heer Rutgers van Ro
zenburg verlangd heeft, onmogelijk en in strijd met al het
geen bij eenig kanaal gebeurt.
Men heeft geen sluisdeuren, als: toldeurenwaaijerdeuren
Alewijndeurenenz., die naar willekeur tegen hoogwater ge-
opend kunnen worden. Men heeft eenvoudige ebdeuren, die
bij gelijk water moeten geopend worden en die men niet sluiten
kan dan we£r bij gelijken stand binnen en buiten.
Laat men die ebdenren open, dan loopt het kanaal af tot op
de hoogte van de laagste eb, die sonas 1.60 onder AP. bereikt.
Ebdeuren worden juist aan een kanaal gemaakt om het op
peil te houden, Het is ondenkbaar dat de sluizen zoo zouden
stroomen. Dan wordt het eene rivier, maar is het geen be-
vaarbaar kanaal.
Dat overloopen der sluizen op 14 November zegt de heer
Rutgers van Rozenburg is gekomen doordien het water zoo
snel opwaaide. Maar dat zal elk oogenblik gebeuren. Er komt
'snachts eene opwaaijing; de deuren zijn digt en er bestaat
dan geene mogelijkheid ze open te krijgen.
Dat gaat niet zoo gemakkelijk als de heer Rutgers van
Rozenburg meent met sluizen van 12 en 18 meters wijdte.
Ik zou mij vergist hebben waar ik zeide, dat de geachte
spreker mijn- rapport geheel verkeerd had medegedeeld. Dit
moet ik tot mijn ieedwezen volhouden. Niet dat. hij de woorden
veranderd heeft, maar hij heeft er een geheel verkeerden zin
aan gegeven. Op biz. 34 staat, dat bij het open F, met eb
en vloed, de gewone eb een palm verschilde tusschen Amster
dam en Halfweg en Spaarndam. Dat is niet het geval wan
neer het Y gesloten is en er den geheelen dag gemalen wordt.
Er zal weer verval komen als het tusschen dijken besloten
kanaal er is, Doch die toestand is er nog niet. Nu is de
toestand dat er 24 uren geregeld gemalen wordt of gestroomd
en niet van tweemalen daags eb en vloed. Die woorden zijn
dus geheel uit hun verband gerukt.
Op biz. 36 komt eene beschouwing voor over den toestand
in de stad Amsterdam voor het kanaal. Doch dit heeft niets
met het kanaalpeil te maken; er komen nog vele andere
zaken in voor, die er in geen verband mede staan.
Op biz. 47 is sprake van de 6000 hektaren, die thans nog
in het Y tot boezem dienen. Er staat: „Neemt men het
kanaal-oppervlak op 6000 hektaren aan, zoo als voor de in-
dijking het geval zal zijn, dan zal een waterschijf van 0.60
meter boven kanaalpeil het boven berekende waterbezwaar
vertegenwoordigen". Dus, 60 centimeters boven kanaalpeil,
maar niet boven AP. Doch als wij nu komen tot de 1000
hektarenvolgt erhet is stellig niet overdreven om aan te
nemen, dat peilen boven AP. en tot 0.50 -(- AP. zullen
bereikt worden.
Het eerste peil van AP. over 6000 hektaren Y is er ge-
weest; het peil van 0.50 -|- AP. zullen wij dan moeten
afwachten; want aan het tusschen dijken beperkte kanaal zijn
wij nog niet.
De geachte redenaar heeft ook gesproken over den dijk te
Sehellingwoude en de verzakking. Het doet mij genoegen dat
de dijk hooger is gemaakt en men er met kracht aan werkt.
Mijne laatste berigten spraken van 1,50; nu is het 1,70; hoe
meer hoe liever. Maar nu wat de verzakking betreft. Ik
vraagwelk een toestand is hetdat men met een dijk op
een zoodanig punt den winter tegemoet gaat en hij op heden,
26 November, op een zakkend gedeelte nog 8 centimeter
beneden stormpeil is? Ik moet er bijvoegen dat dit wel dege-
lijk de schuld van de Kanaalmaatschappij of althans van den
aannemer is, want ambtenaren der Maatschappij zelf, met
welke ik in het begin van Augustus sprak, verklaarden dat
zij het doorbreken van den dijk stellig voorzagen en dat zij
dus den aannemer aanzetten, maar hem niet tot spoed konden
krijgen. Het is dus eene zaak, die door die beambten reeds
maanden lang bemerkt was en waartegen is gewaarschuwd.
Ik moet dus bij den Minister aandringendat hij die zaak
ter harte neme en er niet luchtig overheen stappe.
De heer GeertseiliaMinister van Binnenlandsche Zaken
De vragenmij door den heer Stieltjes gedaanhebben eene
langere discussie ten gevolge gehad dan ik mij had voorgesteld.
Ik meende met den geachten afgevaardigde uit Amsterdam,
den heer Godefroi, dat men de beraadslaging over de zaak
der Kanaalmaatschappij zou hebben uitgesteld tot dat het wets-
ontwerp ter goedkeuring van de nieuwe overeenkomstdie
door de Regering met de Kanaalmaatschappij is gesloten en
die binnen zeer weinige dagen deze Kamer zou kunnen be-
reikenaan de orde zou zijn.
Ik zal mij niet begeven in het debat hetwelk naar aanlei
ding van het verschil van gevoelen tusschen twee in deze
materie bij uitstek deskundige mannenis gevoerdmaar
alleen mijn antwoord op de vragen van den heer Stieltjes
eenigzins toelichten. Ik ben daartoe verpligt, omdat de Rege
ring in den laatsten tijd meer en meer verantwoordelijk wordt
gesteld voor hetgeen als gevolg der koncessie bij de uitvoering
der werken van de Kanaalmaatschappij is gebeurdvoor de
minder aangename gevolgen, die daaruit noodwendig voor
sommige belangliebbenden moesten voortvloeijen.
De heer Stieltjes vroeg mij vooreerstwelke tijdelijke maat-
regelen zullen genomen worden om te voorzien in den nood
van den hoogen waterstand op het Y? Gisteren is, naar ik
meen, door dien geachten spreker zelven gezegd, dat de gan-
sche zaak op slechte grondslagen rustte en dat men over de
bepaling van het peilwaarover nu grootendeels de strijd loopt,
vrij luchtig is heen geloopen. Ook ik geloof dat het peil van
50 centimeters beneden AP., gelijk dit in de koncessie is op-
genomen, niet steunt op naauwkeurige, voorafgegane opneraingen
en waarnemingen. Ik heb laten onderzoekenhoe men aan dat
peil is gekomenen het is mij gebleken dat die peilsbepaling
is opgenomen ten gevolge vau het nader onderzoek door den
heer Thorbecke na zijn optreden in 1862 ingesteld. Die staats-
man meende, zoo als bekend is, dat er in de koncessie meer
juiste en vaste grondslagen dienden te worden opgenomen dan
in de reeds verleende koncessie van 10 December 1861 was
geschied. De minister benoemde eene kommissie, en in het
proces-verbaal van de zitting dier kommissie op 17, 18, 20
en 22 Junijl862, die gepresideerd werd door den heer Conrad,
vind ik het navolgende opgeteekend: Rhijnland verklaart,
dat het hoogheemraadschap zich met het plan van den konces-
sionnaris zou vereenigenindien de zekerheid kon gegeven wor
den het kanaal op 0,50 -5- AP. te houden. De kommissie bepaalt,
naar aanleiding hiervan, dat voldoende stoomkracht moet
worden aangewend, ten einde het kanaal steeds op dat peil
blijve. De koncessionnaris neemt deze verpligting op zich."
Voor zoover ik heb kunnen nagaan, is dit het ednige stuk
bij het ministerie waaruit blijkt wat over dat peil is voorge-
vallen. Maar, wat daarvan zij, het peil is in de koncessie
opgenomen en daarin is tevens bepaalddat de koncessionnaris
verpligt is door sluizen en stoommachines het water steeds op
dat peil te houden. Welke kracht die stoommachines zouden
moeten hebben, werd berekend door den ingenieur der Maat
schappij Dirks en nagegaan door den heer Conrad en volgens
die berekening werd opgemaakt het bestek van stoomwerk-
tuigen en aan 's ministers goedkeuring onderworpen. De toen-
malige minister keurde het goed, maar met de zeer voorzigtige
bijvoeging dat die goedkeuring den koncessionnaris, de Maat
schappij in geenen deele ontsloeg van de verpligting tot het
aanbrengen van meerdere stoomkracht als die mogt blijken
niet voldoende te zijn.
Reeds voor men met de uitvoering een aanvang maakte, is
herhaaldelijk door deskundigen waaronder ook de heer Stieltjes,
twijfel geopperd of de stoomwerktuigen wel de kracht zouden
hebben, waarop men rekendeen in de tweede plaats of met
die kracht het Y en het kanaal kunnen worden gehouden op
het peil van 50 duim onder AP. Wat het eerste punt betreft
is gebleken dat de machines de kracht hebben waarop is ge-
rekendmaar tevens heeft de ondervinding nu reeds geleerd
dat de machines niet de kracht hebben om op den dour het
Y en het kanaal te houden op het peil van 50 duim beneden
AP. Dit feit wordt door de ambtenaren van den waterstaat
erkend.
Brengt nu de bepaling van het kanaalpeil mede dat ge-
durende den tijd van uitvoering, dus een tijd van overgang,
het gansche Y op dat peil moet gehouden worden? Dit wordt
betwijfeld. Het scheen aannemelijk dat daaraan bij de vast-
stelling van de koncessie niet was gedacht. Van daar de op-
neming der bepaling in de vroeger aan de Kamer overgelegde
overeenkomst met de Kanaalmaatschappij, die zegt dat de
Maatschappij ook gedurende den tijd van overgang aan zekere
verpligtingen te dien opzigte zal zijn gehouden. Inmiddels
ontstonden hooge waterstanden en kwam men in een toestand
die, wat men er ook van zeggen moge, zeer buitengewoon is te
noemen. Nu spreekt het van zelf dat alien, die belang heb
ben bij een lagen waterstandklagten aauhievenwaarbij de
schuld van al het gebeurde op de Kanaalmaatschappij werd
geschoven. Men deed het onmogelijke om uit de bepalingen
der concessie allerlei bezwarende verpligtingen voor die Maat
schappij te halen, en bragt eindelijk de verantwoordelijkheid
voor de niet uitvoering daarvan over op het Rijk. De Regering
had moeten zorgen dat niemand eenigen overlast had. Onder
de klagers bevond zich in de eerste plaats Rhijnland. Is het
nadeel, dat Rhijnland door den hoogen waterstand heeft onder-
vondenalleen en uitsluitend veroorzaakt door de afsluiting
van het Y aan den Paardenhoek? Tusschen de hperen Stieltjes
en Rutgers van Rozenburg bestaat daaromtrent groot verschil
van meening. De hoofdingenieur van den waterstaat schreef
mij daaromtrent op den 21sten October 1872 het volgende:
„Het nadeel, door Rhijnland wegens te hoogen waterstand
ondervonden, is zeer zeker niet veroorzaakt door de afsluiting
van het Y aan den Paardenhoek, maar wel degelijk door
den onvoldoenden toestand, waarin de stoomgemalen van Rhijn
land zich in dit bijzonder natte jaargetijde bevonden.
„Den 18den September heeft de regen een aanvang geno
men en heeft het gedurende een tiental dagen met nagenoeg
ongekende kracht doorgeregendterwijl na den 28sten Sep
tember het nog los weer bleef, soms met zware regenbuijen
gepaard. Werden twee der stoomwerktuigen van den Haar-
lemmermeerpolder reeds den 20sten September in het werk
gpsteld en pompte men den 22sten met de drie stoomwerk
tuigen van dien polder, zoo krachtig mogelijk hetgeen Rhijnlands
boezem natuurlijk zeer bezwaarde, zoo stelde Rhijnland den
21sten slechts alleen het stoomgemaal te Halfweg in werkiug,
terwijl het stoomgemaal te Spaarndam eerst den 6den October
aan het malen kwam en het gemaal te Halfweg weer den 14den
en 16den en welligt meerdere dagen het malen moest staken
en eindelijk het stoomgemaal te Gouda in dezen tijd van
buitengewoon waterbezwaar voortdurend buiten werking bleef.''
Uit het rapport van 6 November 1872 van de ingenieurs,