1875. Vrijdag, 26* December. N°. 52. VAN AAN LANDBOUWGEMEENTE- EE POLDEli-BELANGEN GEWIJD, Veertiende Jaargaiig. Haarlemmermeer. r^xAR/^ Prijs van het A-bonnement: in het Jaar HET WETSVOORSTEL OLDENHUIS GEATAMA, IDSERDA en VAN KEEKWIJK tot intrekking van de bijzondere bescherming van de jagt en het jagtbedrijf. Prijs der A.dvertentien van 1—6 regels 75 Cent, elke regel meer 12'/a Cent. Rijnland. Bij den Burgerlijken Stand zijn aangegeven f. srtlnw HAARLEMMERMEER Prijs van een enkel Nommer 15 Cent. VAN DE HEEREN Wanneer wij overgaan eenige korte bedenkingen tegen boven- bedoeld wetsvoorstel voor te dragen dan is zulks niet om het bestaan der tegenwoordige jagtwet in haar geheel te verdedi- gen en alle de daarin voorkomende beschertnende bepalingen ten behoeve van het jagtregt voor de onze te verklarendoch bloot om aan te toonen dat, hoe men ook een bepaald voor- atander van het intrekken van de bestaande jagtwet moge zijn het tegenwoordig wetsvoorstel daartoe nimmer of nooit de weg behoort te zyn of mag zijn. Wij gaan over onze gronden tot bewijs daarvan te ont- wikkelen. Volgens dat wetsontwerp zullen met 1°. Julij 1874 alle jagt- overtredingen tot het voorledene behooren en geen misdrijf meer opleveren. „Het volksgewetenbet volksgevoel," heet het in de memorie van toelichting, „kunnen niet begrijpeti dat wildstroopen eene misdaad is." Met het ophouden van het kenmerk van misdrijf, houdt dan ook bij dat ontwerp de publieke actie op en tevens als een gevolg van een en ander ieder toezigt van wege de rijks- en gemeentepolicie. Een jagt- opziener wordt met de invoering van dat wetsvoorstel tot de onbekende grootheden ter,uggebragt. Doch nu rijst de yraag op, wat er bij dergelijken toestand van zaken staat te worden van mijne regtsvefligheid en van mijn eigendom, welke laatste blijkens art. 641 Burg. Wetb. mede.brengtdat ik als eigenaar uitsluitend het regt heb om het wildzich op mijn grond bevindendemij toe te eige- nen? Wat wordt daarvan, vraag ik nog eens, wanneer ik mij voorstelhoe zelfs strafwetten en strenge surveillancezoo vroeger als nu, niet hebben kunnen beletten, dat zekere in de oogen der voorstellers geheel onschuldige liedendoch die anderen met pus wildstroopers en wilddieven blijven noemen, niet hebben kunnen belettendat men stoute invallen op de eigendommen van anderen deedom door schietgeweer of an- dere middelen het daar aanwezige wild te bemagtigen? Zal dan nu, watpieer eenrpaal wettig vaststaatdat wilddieverij geen misdrijf meer oplevert en alle toezigt van zijde der justitie heeft opgehouden dat kwaad niet eene nimmer gekende vaart nemen? Geen nood men verontruste zich niet te zeer. De drie wetsvoorstellers hebben, ter vervanging van dergelijke in huune oogen zeker geheel onnoodige voorzorgen ter bescherming van den eigendom, een dood eenvoudig middel in de plaats ge- stelddaarin namelijk bestaande, dat volgens art. 3 der con- ceptwet ;ieder die zijh zonder daartpe geregtigd te zijn, op eens anders grond bevindt, geene publieke wegen of v6et- paden zijnde, bedreigd wordt met eene geldboete van 50 cts. tot 7,50, die tot 50 kan opgevoerd worden, wanneer de betreden grond als afgesloten in den zin van art, 391 Wetb. van Strafregt, moet worden aangemerkt en verder met eene geldboete van 50 cts. tot 75,00 toe, wanneerpien zich niet dadelijk op vorderingvan den daartoe geregtigde ver- wijdert. En of dit alles nog niet genoeg was om eene bende stroopers voor altijd af te schrikken den grond van een anderen zonder daartoe geregtigd te zijnte betredenzoo hebben de ontwerpers bovendien den regthebbende de exorbitante bevoegd- heid toegekeud om zoo daartoe termen zijn op eigen kosten eene vordering tot schadevergoeding in te stellen tegen den onregtmatigen indringer. Met- Zulke alles afdoende en krachtige waarborgen mag gewis ieder rekenen zijn persoon en eigendom geeerbiedigd te zien,, Zoo althans hebben de drie voorstellers de zaak aan hunne medeleden van de Tweede Kamer voorgedragen wanneer zij bij 8 van de memorie van toelichting het navolgende aanvoeren „De intrekking van de bescherming aan de jagt en het jagt bedrijf verleendzonder nadere voorzieningzou ieders eigen dom voor vreeraden openstellen die zicb van het toeeigenings- regt zouden meester makendat alleen aan den eigenaar toekomt uit te oefenen. Iedere reden of ook voorwendselom den eigenaar de regtsveiligheid langer te onthoudenvervalt nu, Er worden daarom in het ontwerp in art. 5 (art. 3 politie- slraffen voorgesteld tegen het bloote feit van het betreden van den grond van een ander, onverminderd de burgerlijke actie tot schadeloosstelling vy toegebragte schade, zoo daartoe termen zijn." Men ziet uit deze zinsnede van de memorie van toelichting dat de ontwerpers in vollen ernst spreken of althans het doen Op verzoek van den geachten schrijver nemen wij uit <)e Prov. Gron. Court, art ike) over, naar aan(eiding van dat hetwelk door werd In ons nommer 49 van 6 December 1873. ALLE TOEZENDINGEN, REDAKTIE EN UITGAVE BETKEFI'ENDE te adresseren aan VAN BOXGA C°.te Amsterdam. t iterlylc Woenadag. voorkomen, alsof de bedreiging dier voormelde geldboeten be- nevens het regt, om de schade op den indringer te verhalen voldoende zoude zijn om den vvildstrooper te weren. Een ander middel van bedwang wordt bij het ontwerp dan ook niet aan de hand gegeven. Wil men echter zich zelf niet moedwillig een rad voor de oogen draaijendan zal er niet veel onder- vinding en begrip toe noodig zijn, om reeds a priori vast te stellendat de voorgestelde repressieve maatregelen van geld boete en schadevergoeding, zonder eenige andere straf, den veelmalen zoo vermetelen wilddief geen oogenblik zullen terug- houden op den eigendom van anderen te gaan jagen. En wettigt art. 3 reeds vooraf zulk een vermoedenenkel en alleen om het ontoereikende der bedreigde straf, hoeveel te meer moet zulk een vermoeden de algeheele kracht van waarheid erlangen wanneer wij nagaan aan wien de vervolgingen der bij art. 3 bedoelde overtredingen zijn opgedragen. Die opdragt is niet geschied aan den jagtopziener of eenig ander ambtenaar van wege de justitiewiens procesverbaal op den ambtseedvroe ger door hem afgelegd of later af toleggen.als wettig bewijs- middel geldto neendoch die vervolging is opgedragen aan den belanghebbende zelven. „De vervolgingen in dit artikel bedoeld", zegt het slot van art. 3„geschieden alleen op klagt der geregtigden, binnen eene maand na het feit te doen. Kostelijke, heerlijke guarantie van den grondbezitter Hij zelf heeft het onwaardeerbaar voorregt den strooperdien hij niet of al kent, aan te klagen; in het eerste geval blijkbaar zonder eenig succes en in het tweede geval waarschijnlijk evenzeer omdat welligt tegen den strooper sleehts een enkel persoon als getuige zal kunnen optreden en diens getuigenis alzoo tegenover de ontkentenis des stroopers wel niets in regten vermag. Wanneer wij dit een en ander overwegsn dan heeft het inder- daad in onze oogen meer van spot dan van volkomen ernst, als wij bij 8 der memorie van toelichting aan het hoofd gespro. ken vinden van Herstelling van de regtsveiligheid den grondeige- naar op zijnen grond toekamende, en later almede van de bedoe- ling om den eigenaar zijne regtsveiligheid niet 'langer te onthon-. den, alsof bij de tegenwoordige wet niet op vrij voldoende wijze en in ieder geval tien malen beter voor de regtsveiligheid gezorgd was, dan nu met eene wet als die thans aangeboden wordthet geval zoude moeten worden. Wee, wee, roepen wij den land- bouwer in voile overtuiging toe, wanneer ooit een concept als dit tot wet verheven werd. De gouden eeuw zoude daarmede voor den strooper zijn aangebroken en daarentegen alle regts veiligheid van persoon en eigendom voor den grondbezitter geweken zijn. Doch hiermede hebben wij nog niet geheel onze grieven tegen art. 3 opengelegd. Hetzelve biedt in een ander opzigt nieuwe bezwaren aan. In dat art. 3 tocligelijk wij gezien hebben volstrekt onge- schikt en ontoereikend om den grondbezitter te vrijwaren tegen scliending van zijn eigendom, hetzelve kan daarenboven eene gestadige bron van kwelling en onregt worden tegenover geheel onschuldige en niets kwaads bedoelende personen. Dat artikel bedreigt namelijk zonder onderscheid en onvoorwaardelijk met geldboete ieder diezonder daartoe geregtigd te zijn zich hevindt op eens anders grond, geene publieke wegen of voelpaden zijnde. En nu geven wij in bedenking wat het lot -van zoovelen en met name van de marskramers zal worden, die te lande hunne kramerijen en waren venten en daartoe noodwendig het erf van anderen zullen moeten betredenzonder juist in hun zak een bewijs te dragen dat zij daartoe geregtigd zijn. Op dezen "nu en alle anderen die het wagen zich op eens anders grond te begevenonverschillig met welke oogmerken is art. 3 van toepassing en zijn dus opgeleverd aan de dis crete en het welbehagen van den eigenaar of den bewoner wiens grojid betredpn is, op wiens aarrklagte zij bij de art. 3 bepaalde geldboete beloopen. De wetsbepaling alzoo, die ken- nclijk alleen tegen den wildstrooper gerigt was, is ongelukkiger- wijze zoo algemeen en onbepaald uitgevallendat het voortaan ook voor ieder ander hoogst gevaarlijk zoude worden zich op eens anders grond te begeven, al zij het ook dat hem daartoe wettige en hoogst billijke redenen bewegen. Zoo heeft dan deze wetsbepaling van art. 3 de niet zeer aanbevelingswaardige eigenschap, dat zij' ongeschikt is om te dienen waarvoor zij moest dienendoch dat zij geheel geschikt is om te dienen waarvoor zij niet moest dienen. Laat het bovenstaande genoeg mogen zijn om de waarde te leeren kennen, die men aan dit wetsontwerpje van vijf artikelen te hechten hebbe. Andere en meer aarrmerkingen houdeu wij achter omdat w^jj voor ons oogmerk niet uitvoeriger wensch- ten te worden dan de aard van een dagblad als dat't welk wij daartoe bezigen kan geacht worden mede te bregen en de ge- wone lezer misschien ook zoude verlangen. Wil men niettemin het hoofdbegiusel van dat wetsontwerp aannetqen en de wildbaan met harehazen, konijnen, eenden korboenders, patrijzenfaisanten en al het gevogelte des Groote Letters worden naar hare plaatsruimte berekend. hemelsmet inbegrip van de nachtegalenprijs geven aan den eersten den besten schutter of vogelvanger, dat men dan ten minste bidden wij zorge de tegenwoordige bepalingen in de jagtwet ter bescherming van den eigendom met de daaraan verbondene strafbepalingen en het daarvoor noodig toezigt van staatswege bij te behoudenof, zoo noodig, zelfs te verscherpen. De stelling, dat het wildstroopen volgens „he(* volksgeweten en het volksgevoelengeen misdrijf zoude zijnstellen wij zoo wat op een lijn met het volksgeweten en het volksgevoel, dat sluikhandel het smokkelen ook eene geoorloofde handeling is en geen misdrijf dasrstelt. Beide denkbeelden mogen hnisvesten bij het janhagel en eenige internationalen en communistendoch geen dezer denkbeelden mogt men verwachtendat eenige bescherming of begenadi- ging bij een drietal leden der Staten-Generaal zoude vinden, zooals evenwel de tegenwoordige concept-wet en een openlijk beroep op het volksgevoel't welk geen misdrijf in het wild stroopen zoude zien, duidelijk daarvan de onmiskenbare be- wijzen oplevert. Mogtvoegen wij er nog bijtot onuitwisch- bare schande*van het in Nederland zoo ruimschoots gegeven volksonderwijshet waar kunnen zijn doch wat wij stellig ontkennen dat „het coMvsgeweten en »o/Asgevoel" nog op dien lagen trap van ontwikkeling stonddat het volk in de wildstrooperij of wilddieverij geen misdaad zoude ziendan wordt het hoog tijd, dat dat t'ottsgeweten en tiottsgevoel levendig ontwake en dat andere en betere leermeesters dan deze drie tiotoafgevaardigden optreden om te leeren wat regt is. Mr. S. Menalda. Agenda voor de Vereenigde Vergadering van Rijnland, op Maandag 29 December 1873, des middags ten 12 ure. 1. Mededeelingen. 2. Voorstel nopens het innen der regten aan de Alphensche brug. 3. Idem tot wijziging der verordening op de peilbemaling der polders bezuiden den Rijn. 4. Idem nopens een nader onderzoek der plans voor de nieuwe Katwijksohe werken. 5. Idem omtrent de beslissing, aan- gaande de vaartsloot van Ruigoord naar kanaal E. Teunis Resoort, te Haarlemmermeer, ingekomen van Goriu- chem, wordt in zijn belang verzocht, zich ten spoedigste aan te melden ter Secretarie in het Hoofddorp. Tot Ouderlingen der Herv. Gemeente te Haarlemmermeer zijn benoemd Jacobus Roodenburg, A. Ruighaver en S. Hoog- schagen (de laalste herbenoemd), en tot Diakenen: E. Groot (herbenoemd) en J. van Zijverden. Postkantoor te Haarlemmermeer. IJLST VAN BR1EVEN DIE, UITHOOFDE VAN ONBEKENDHEID DER GEADRESSEERDEN, NIET BESTELD ZIJN KUNNEN WORDEN. Maand November 1873. Kantoor van Vertrek. 1. W. BatenliersAmsterdam. 2. H. Snel, Haarlem mermeer (2 stuks). 3. A. Buijsidem. 4. Snelleman, Nieuwveen. 5. W. Hopmans, Rotterdam. 1. J. Kantoor van Aankomst. van den Burg. 2. Mees. 3. J. de Raad. van 17 tot 23 December 1873. GEBORENReinier, zoon van R. Koopman en C. Bom. Marin Catharina Johanna, dochter van S. Dijt en C. Lamboo. Gesina Petro- nella, dochter van J. van den Broek en M. van Heukelom. Hendrik, zoon van H. van den Bosch en IV. Zonneveld. Willem, zoon van 4V. Metz en C. M. Schouten. OVERLEDENJacobus Adrianus, ond 6 jaren, zoon van G. van Leenwen en C. Rijkelijkhuizen. Cornells Bulk, oud 3 maanden, zoon van J. D. Bulk en J. van Vuuren. Leeudert, oud 1 jaar 9 maanden, zoon van K. van To) en N. Burgersdijk. Cornelia, oud 11 woken, dochter van H. de Bruin en C. van Velsen. Koenraad Molenaar, ond 45 jaren, ge- huwd met G. Roos. LEVENLOOS AANGEGEVEN 1 kind van H. Selderbeek en A. Dek- ker. 1 kind van R. Kops en G. van Dijk. 0NDERTR01JWD11van Hoist met A. Manheer. GEHUWD: A. Paas (wodnr.) met K. Wielaard (wed.) Te Aalsmeer is opgerigt eene ijsclub „Aalsmeer en omstreken." Tot bestuurders zijn benoemdDr. BroekhoffB. ter Cocli en P. Ledeboer, als commissarissenJ. G. Michielse, als se- cretarisen J. H. Lichtenbelt Jr. Zn. als penningmeester. Reeds velen, zoowel uit Aalsmeer als uit Haarlemmermeer, zijn als lid toegetreden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1873 | | pagina 1