lets over het scheren onzer Huisdieren. GEVEILDE PERCEELEN, zien verorberenof om de keukenmeiden te hooren weeklagen over bet gemis aan winst op de hazenvellen. Eveomin behoeft er aangetoond te worden, dat de jachtwet den grondeigenaar' en landgebruiker in het minste niet beschermt- tegen nadeel, hem door zoogenoemd schadelijk gedierte toegebraeht, juist het omgekeerde is het geval. Ieder buitenman is overtuigd dat zoo hem de jachtwet zulks niet belettej hij zich in weinig weken van de hem schadende hazen en konijnen, en, op de Veluwe, van de hertenweten te bevrijdenterwijl hij meestal gaarne in het leven gespaard wil zien wat schadelijk gedierte is in de oogen van den jachtlief hebber. Voor den landbewoner is het eene hoogst grievende gedachte dat het hem niet geoorloofd is om het wild, dat hij op zijnen grond voedt en dat de wet als zijn eigendom eikent, zich toe te eigenen op de wijze hoe en het tijdstip wanneer zulks hem het best gelegen komt; dat hij geenen strik mag zettenof doeti zetten om den haas te vangen die hem de kool opeet; dat h(j bij den avond op het geschiktste oogenblik, het kouijn niet mag schieten dat hem zijn plantsoen afknaagt, dat hij, zoo de huisvrouw een haas op tafel wenscht te ziendien niet mag schieten uit een drietal hetwelk hemvlak onder zijne oogen, zijn te velde staande graan afweidt. Wij kunnen hier niet in aanmerking nemendat wijin sommige gevallen van den Commissaris des Konings, onder allerhande beper- kende bepalingen evenwelpermissie kunnen krijgen om te dooden wat de Heeren daar schadelijk gedierte gelieven te noemen. Wij verlangen ons recht gehandhaafd te zien, van zonder eenige permissie, hetzij zelve, hetzij door een onzer huisgenootenof door wien ter wereld aan wien wij dat zouden willen opdragen, over onze hazen en konijnen te beschikken evenzeer als wij onze ratten en muizen, onze mollen en kik- vorschen zelf kunnen doen vangen wanneer ons die liefheb- berij in het hoofd mocht komen. Wanneer de jachtwet afgeschaft wierd, beweren de jacht lief hebbers zouden de stroopers in een ommezien het ge- heele land scboon vegen van hazen en hoenders, zelfs van herten op de Veluwe. Het zou tijd worden om eenige vellen van die dieren op te stoppen en zorgvuldig te bewaren ten einde aan het nageslacht aanschouwelijki te kunnen voorstellen hoe eens de bewoners onzer jachtvelden er uitgezien hebhen. Wanneer dit werkelijk het geval zal zijn, des te beter voor ons landbewonerswij kunnen ons dan niet meer beklagen over wildschadenbehoeven ons niet meer te ergeren over het aanfokken van dieren op onze kosten ten gerieve van an- derenen alle moeite en kosten, ora de stroopers meester te blijven zullen dan van zelf ophoudenomdat er niet meer ge- stroopt kan worden. Het geringste doordenken van de zaak zal evenwel doen inzien dat die algemeene wildvernietiging niet gebeuren zal. Landeigenaren die op hunne gronden het wild verlangen te- „conserveerenboeren en gemeenten, die de jaeht op hunne gronden willen blijven verpachten, zullen door bijzonder toe- zicht, de bewaring van het wild, vrij wat beter weten te bereiken dan wanneer zulks aan den Staat blijft opgedragen. Zij zullen volstrekt niet meer hulp vaD de politie behoeven dan tegenwoordig in het beschermen der te velde staande vruch- ten tegen plundering. Waarom zou het bezwaarlijker zijn, om het schieten van een haas op zijnen grond te belettendan het op- delven van rijpe aardappels. Die vrees voor vernieling $an het jachtveld is eene ongegronde voorspellingwaarmede de jachtlief hebbers zich onderling het hoofd warm makenom zich dan te heftiger te verzetten tegen de afschaffing der wet. Naar mijne overtuiging is het voor ons, landbouwers en landeigenaarsom aan rechlsgeleerden en advokaten de be- slissing over te latenwat er nog gedaati mocht behooren te worden, om ons te vrijwaren tegen alle rechtsgeleerd gehaspel over jachtrechten en jacht-overtredingen. Voor ons is het voldoendeom met alle kracht aan te dringen op het ver- krijgen van de hoofdzaak „algeheele afschaffing van de jacht wet." A1 dadelijk zou daartoe een adres aan de Tweede Kamer kunnen verstrekkenhoudende het verzoekdat deze zich toch vooral niet door opgeworpen zwarigheden betreffende bijzaken late terughouden om de wet door de heeren Gratama c. s. voorgesteld aan te nemenwaardoor de bescherming door de wet aan het wild verleend geheel zou komen te vervallen. Het eerelid der Gelderache Maatsch. van Landbouw. W. C. H. Staring. Aan de Leden der Afd. Zutphen van de Gelderache Maatschappij van Landbouw. (Vrij naar het Hoogduitsch van den Veearts Th. Adam.) Tot voor weinige jaren was in onze streken alleen het scheren van schapen en ruigharige honden bekend. Het scheren der schapen is ongetwijfeld reeds sedert de vroegste tijden in gebruik, en heeft, zooals bekend is, ten doel om in het bezit der kostbare vacht te geraken. Bij honden is het meer te doen om aan de vlooijen veilige schuilplaats te on tnemen of wel om onze lievelingshondenzoo men meent een schooner en interessanter voorkomen te geven. Eerst sedert korten tijd vond het scheren der paarden ook bij ons ingang; men bediende zich daartoe eerst van hetzelfde gereedschap als bij het scheren der schapen; daar echter, ook zelfs met behulp van den koperen haarkam, op die wijze moeijelijk eene geheel gladde, van stoppels vrije haarvlakte te verkrijgen is, nam men ook wel zijn toevlugt tot het vuur vroeger werden alleen de na het scheren overgebleven onge- lijk behaarde plekkendoor middel van in wijngeest gedoopte en aangestoken vlaswieken, of door gasvlammen weggenomen later zengde men de haren af, zonder. vooraf te scheren; doch thans, nu men een schaar zamengesteld heeft, die te- gelijkertijd kamt en knipt en die daarom de voorkeur verdient, brandt men niet meer, maar sclieert alleenal naar de wijze waarop de bewerking geschiedt, wordt ze scheren, branden of klippen genoemdhet laatste naar het nieuwe instrument, dat, blijkens den naam van Horse-Clippervan Engelsche vin- ding is. Intusschen heeft men het bij het scheren der paar den* niet gelatenmaar onderwerpt nu ook het rundoud en jong, aan de schering. Volgens eene mededeeling van den Badenschen Veearts Lydtinstamt het gebruik om de paarden te scheren uit de zuidelyke streken van Erankrijk of Spanje af, en worden ook in Italie de paarden vaak geklipt. Hij zegt o. a.: „Het is een feit dat de Zuid-Franschen alle paar den ieder vierendeel jaars en de Spanjaarden zelfs alle twee maaDdenzoowel zomers als 's winters, scheren en branden. In die streken is dus dit gebruik eene gewoonte geworden, aan het land eigen, en die niet toevallig van de stallen der paarden van weelde tot die der landbouwers overgegaan is maar blijkbaar langs den omgekeerden weg tot in de stallen van weelde doorgedrongen is. Dit oorspronkelijk Zuid-Fran- kisch gebruik nu, heeft zich sedert ongeveer 30 jaren, naar het midden en noorden van Fraukrijk uitgebreid, en de Fransche militaire administratie heeft het sedert een 20-tal jaren, bij de paarden der cavallerie- en artillerie-regimentenvoor het grootste gedeelte ingevoerd." Opmerkelijk is het, zegt hij verder„dat de Engelschen het scheren der paarden slechts in de stallen van weelde toepas- sende Engelsche landbouwer, de fiaker- of karrevoerman maakt er tot heden geen gebruik van, en evenzoo is het ook in Duitschland gesteld. Of nu het zeldzamer voorkomen van het scheren der paarden in de beide laatstgenoemde landen aan mindere bekendheid met de wijze waarop zulks geschiedt of wel aan den te hoogen prijs dien de paardenscheerders daRrvoor verlangen (25 tot 200 francs hier betaalt men slechts 7 fl. per paard) moet toegeschreven wordendan wel of deze operatie bij het overschrijden van zekeren breedtegraad schadelijk werken zou, op deze vragen kan, zegt L. slechts de proefneming en de ondervinding antwoord geven." De tijd op welkeu het scheren ondernomen moet worden, is de late herfst, als de winterharen geheel aanwezig zijn, dat gewoon- lijk in het begin van November het geval is. De verrigting van het klippen bestaat daarindat de dek- haren van het paard of slechts aan enkele ligchaamsdeelen zooals den buikof wel over het geheele ligchaam afgescho- ren worden. De schering moet niet in eenmaal volledig zijn maar in drie keereutelkens met 8 dagen tusschenruimte, plaats hebben en na verloop van 2 tot 3 maanden weder herhaald worden. In de door mij waargenomen gevallenwerd de schering reeds op eenmaal over het geheele ligchaam verrigt en de haren zoo kort weggenomen dat de kleur van de op- perhuid zigtbaar werd. De voorzigtigheid gebiedt om de ge- schoren paarden in de eerste dagen behoorlijk te bedekken aan geen tochtlucht bloot te stellenna den arbeid met stroo- wisschen droog te wrijven en dadelijk weder te bedekken; 14 dagen na het scheren hebbenvolgens Lydtinde paarden zich zoo tamelijk aan huunen nieuwen haartoestaud gewend. Als voordeelen van het scheren der paarden worden vele en zeer belangrijke genoemdLydtin vat ze, na ingesteld onder- zoek, aldus kort te. zamen: „gemakkelijker poetseu en rossen minder behoefte aan toevoeder, voorkorning van zadel- en schoftdrukkingeneenvoudiger verzorging van het paard na den arbeid en verhoeding van het vatten van koudetenge- volge van het nat worden der huid door zweetregen ol sneeuw." Ook als geneesmiddel zou het scheren bij' verschei- dene ziekten van het paard dienslig zijnnamelijk bij slependeu hoest, by catarrhale aandoeningen der ademhalingswerktuigen bij doorloop, enz.; terwijl bij bejaarde runderen de vetmesting bevorderdbij melkvee de melkrijkheid verhoogd en de kal- vers er beter door zouden getiijen. Volgens L. verlangt het geschoren paard, (in rust en on- gedekteen stal met -j- 9 tot 12° R. temperatuur en ter vervanging van zijne winterkleedij een dekals het bij lager temperatuur der lucht naar builen gebragt wordt. Arbeidt het, dan stijgt zijne huidwarmte naar verhouding tot 8 a'10o R,., de huiduitwaseming wordt sterker, overvloedig en door de naaste luchtlagen gretig opgenomen. Lucht en huid komen met elkander in onmiddellijke aanraking en verwisselen hunne gassen en warmtegraad bestendig, vvijl door de verwijdering van den winterpelsde storende hindernis voor de normale verwijdering der ligchaamswarmte, uit den weg geruimd is. Het geschoren paard zweet bij gelijken arbeid nog nietals het ongeschorene reeds sterkt uitwasemt, enz." Schadelijke gevolgen van het scheren heeft Lydtin zelf niet waargenomen, ofschoon hij gedurende bijna 12 jaren met het toezigt over een groot aantal geschorene paarden belast was. Het gevoelen en de ondervinding van anderen, dat ge schoren paarden voor borstvlies- en keelontstekingendoor- loop enz. vatbaarder zijnspoediger zwak worden en ligter dan andere voor den kwaden droes zouden blootstaanbestrijdt hij, maar stelt het buiten alien twijfel, dat paarden die te laat in den tijd of in eens tot op de huid toe kaal geschoren worden, zeer ligt ziek kunnen worden en dat edele of prik- kelbare dieren, in geschoren toestand, zoodra zij in rust en zonder dek en aan eene koude tochtlucht worden blootge- steldplotseling beginnen te sidderen en gewoonlijk eerst na verloop van eenige ureu zich weder herstellen. Op het hier voorafgaande hoofdzakelijk aan de mededeeliu- gen van Lydtin ontleendwil ik eerst eenige korte opmer- kingen over het scheren der kleine huisdieren laten volgen. Schapen en honden toonen na het scherenook dan wanneer dit bij gunstig en warm weder plaats had, zeker onbe- hagelijk gevoel, dat meer dagen achterehn waargenomen worden kan. Bij honden komen tengevolge van het scheren niet zelden ongesteldheden voor; hfevige onrust door aanhoudend jeuken der huid, versmading van het voedsel, verlammingenenz. komen niet zelden voor; wel is waar zijn deze ziekteverschijn- selen in den regel voorbygaand en gewennen de dieren zich langzaraerhand aan die berooving van bedekking, maar ik heb toch somwijlen honden, tengevolge van het scheren, zien sterven; en dat het scheren der schapen, bij onguustig weder, nadeelige gevolgen na zich slepen kan, is overbekend. Bij de genoemde dieren is dus het scheren, zelfs in het gunstige jaargetijde, een ingrijpen in het ligchaam, dat de gezondheid verstoren kan. Opzigtens het scheren der paarden is mijne eigene erva- ring zeer gering; doeh ofschoon mijne waarnemingen zich slechts tot een klein getal sedert eenige jaren geklipte paarden uitstrektzoo heb ik toch mijn oordeel over deze operatie ge- vormd en wil dit niet terughouden. Het scheren levert ongetwijfeld het voordeel op, dat de huid der paardenvooral des wintersgemakkelijker rein ge- houden kan wordendat de dieren bij groote inspanning niet zoo spoedig in 't zweet geraken en sneller opgedroogd kunnen worden. Maar al deze voordeelen worden door de nadeelen aan het scheren verbonden ruimscboots opgewogen die daarin bestaan, dat de paarden wel met meer zorg behandeld, goed bedekt, rijkelijk van ligstroo voorzien moeten worden en veel ligter aan het vatten van koude blootstaan dan de niet ge schoren paardeu. Ik heb bij anders niet aan koliek onder- hevige paarden, na het scheren bij herhaling koliek zien ont- staanen na eene kortstondige blootstelling aan de buiten- lueht, traden duidelijke rillingen inin den woord, het nut is tegenover het gevaar er aan verbonden zeer gering. En wat nu de mindere behoefte aan voedsel van het ge schoren paard aangaatdit strijdt lijnregt met alle physiolo- gische grondstellingen. De hnid hare natuurlijke beschutting tegen de koude missende, moet noodwendig meer warmte aan de buitenwereld afstaan dan de met digte haren bedekte lig- chaams-oppervlaktehetgeen ten gevolge heeft, dat meer voe- dende bestanddeelen van het ligchaam aan warmte-ontwikke- ling besteed worden; derhalve, wanneer de voedering niet rijkelijker is, moet het ligchaam van zijn eigen voorraad af staan en in de voeding teruggaan. Ik geloof dus dat de verdedigers van het scheren der paarden, in dit opzigt in eene dwaling verkeeren en zich te teleurgesteld zullen zien. Maar de paarden verkrijgen door het scheren toch ongetwijfeld een bevalligereen schooner aanzien, zou in ieder geval nog beweerd kunnen worden.' Wat nu de door het scheren verhoogde schoonheid betreft, dit is geheel een punt van smaakwaarover niet valt te twis- ten; wanneer men de van haren ontbloote, in verschillende kleuren spelende huid, of de groepsgewijs nagroeijendeglans- looze, ziekelijk en ruw uitziende haarstoppelsschoon wil noemen, ik heb er vrede mede; doch ik voor mij noemde gladde en glimmende haarbedekking van een goed gevoed en opgepast paardoneindig fraaijer. Over het algemeen is naar mijn inzien het scheren del' paarden, althans in ons klimaat, eene hoogst onnatuurlijke mode, die bezwaarlijk algemeen ingang zal viuden en even zeer weder in onbruik raken als b. v. het verkleinen der ooren en het korten van den staart. Deze opmerkingen waren reeds lang voor het verschijnen der brochure van Aug. Ziindel „over het scheren der paar den," geschreven; inmiddels heb ik de mededeeliugen Schil ling, ^>ver de gunstige gevolgen van het scheren der kalvers en ossen in Baden, gelezen en de vergadering der vCreenigiug van Beijersche veeartsen op 25 October 1873 bijgewoond in welke, na eene de voordeelen van het scheren aanprijzende voordragt van den veearts Sondermanzich eene lavendige discussie over dit ontwikkeldewaarvan het volgende onge veer het resultant was: „De mode, zoowel als het zoeken naar en het dweepen met het in 't oog loopende en het bijzon- dere, ook bij paarden, was gewis.niet zonder invloed om het klippen der paarden ook bij ons ingang te doen vinden en zal dit bij de paarden der aanzienlijken onmiddellijk een einde nemen, wanneer het huurkoetsiers en karrelieden invallen mogt Om ook met geschoren paarden te rijden. Prof. Franck toonde nader aan dat het scheren der paarden tot hiertoe gunstig of ongunstig afgeschilderd werd, al naar gelang die beoor- deeling van een' voor- of tegenstander van het klippen af- komstig was; uit een wetenschappelijk oogpnnt beschouwd, is de inwerking van het scheren op het ligchaam despaards, nog lang niet bepaald. Physiologisch laten zich de zoo hoog geroemde voordeelen nog geenszins voldoende bewijzenalleen kan het nuttige van het scheren, bij paarden met zeer lange en digte winterharen, die onder den arbeid slerk en zelfs reeds op stal zweeten niet ontkend worden; bij fijn behaarde paarden is deze kunslbewerking minstens overbodig te noemen. Hoofdvoorwaarden bij het scheren zijn eehtei* altijd behal- ve eene goede voeding, zorgvuldige oppassing, verzorging van bedekking der van hare natuurlijke beschutting beroofde huid en goed ingerigte stallen zooals die hij de aanzienlijken en voor al bij de vorsten gevouden worden. NieuwveenGrasmaand. D. van Hulst. Texel, 12 April. Het is hier druk met het lammeren der schapen, en veel tweelingen worden er geborenniet onvoor- deelig voor den veefokker, welke ze vroeg verkochtde prijs was toen 12 tot 12.25, thans wordt men wat bedaarder zoodat men van geen verdere aankoopen verneemt. Dalfseu, 18 April. Bij de bestaande botermarkt, welke hier wekelijks op Donderdag iuvalt, zal, bij voldoende deel- neming en belangstelling, mede eene veemarkt worden gevoegd. Voor onze veerijke streek zal dit van groot belang zijn. De gemeenteraad van Dordrecht heeft besloten tot het ver- leenen eener subsidie van 1200 aan de afdeeling der Roll. Maatschappij van Landbouwten behoeve der aldaar te houden tentoonstelling in September a. s. op Maandag 13 April 1874, des middags ten 12 ure in het lokaal De Brakke Grond, te Amsterdam. N°. 1. Een Boeren-Ilofstede c. a.in den Beemsterpolder; 33,200, 3500. Makelaar A. Langerhuizen. N°. 2. Een perceel Wei- en Hooiland c. a., als boven 30,000, 3500. Makelaar T. J. B. Westerwoudt. N°. 3. Een perceel Wei-en Hooilandals boven15,400, 100. Makelaar B. Lomans. N°. 2 en 3 te zamen 49,000, 200. Makelaar T. J. B. Westerwoudt. N°. 1—3 te zamen: 85,900, 6000. Makelaar A. Langerhuizen. N°. 4. Een perceel Wei- en Hooiland als boven 23,000, 2. Makelaar G. Fikkert Jz. N°. 5. Een Zomer- en Winterverblijf c. a., in de gemeente Bussemis uitgesteld. N°. 6. Het BuitenverblijfHeidezicht c. a., als boven 12,100. N°. 7. Het Zomer- en Winterverblijf Klein-Heidezicht c. a. over n°. 6;/ 3150, 800. Makelaar A. Kleeman. N°. 6 en 7 te zamen: 16,050, 5. Opgehouden. Snelpers-Drukkerij van Bonga C°. Amsterdam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1874 | | pagina 8