1874. Vrijdag, 21 Augustus. I\k 54. VAN AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. Vijftiende Jaargaug. Prijs van het Abonnement: in het Jaarf 6. Prijs det>,A (Lvertentien Prof. E. HERING. OVER ZELFSTANDIGE ONTWIKKELING LONGZIEKTE bij RUND VEE. II AARLEIMERMEER A* Prijs van een enkee Nommer 15 Cent. ALLE TOEZENDINGEN, REDAKTIE EN UITGAVE HETREFEENDE te adresseren aan VAN BONGA C0., te Amsterdstm. Utterly If Woeutdag.) van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12% Cent. Groote Letters worden naar hare plaatsruimte berekend. DER (Zie Repertorium der Thierheilkundeherausgegeben von Prof. E. Hering, als Vorstand der „Thierartzlichen Vereine fiir Wiirtemberg", 31" Jahrgang, 3es Heft. Stutt- gardt. Verlag von Schickhardt 8t Ebuer, 1874, F°. 212). (Vertaler Mr. J. P. AMERSFOORDT). Ten vierden male had ik (Prof. Hering) gelegenheid, het uitbreken der longziekte waar te nemen in denzelfden stalen onder omstandigheden welke op eene zelfstandige ontwikkeling wijzen. Ik weet wel dat in den laatsten tijd door veleen wat meer geldt, door toongevende veeartsen, het zelfstandig ontstaan der longziekte in Duitschland ontkend en alle voor- komende gevallen aan besmetting toegeschreven worden; doch, hoe zeldzaam ook dit zelfstandig ontstaan opgemerkt moge zijn gewordentegenover het groote getal van gevallendie of bepaald, of althans met groote waarschijnlijkheid tot be smetting kunnen herleid wordenzoo kan men toeh de zelfstandige ontwikkeling niet gebeel loochenenalleen omdat zij zeldzaam voorkomt. Trouwens, wanneer men de zaak vooraf beziet, kan men er zich geen begrip van maken, waarom eene diersoort, die longen heeft zooals andere diersoortenwelke haar nabijko- men, niet even zoo goed als dezedoor eene longontsteking zoude kunnen worden overvallen dat paarden varkenshon- den enz en boverial de me ascb overvailen women door long- ontstekingen van verschillenden aard (catarrhaalrheumatisch enz.) is algemeen bekend de long der herkaauwende dieren en in het bijzonder die van het rund, heeft wel hare ontleedkundige eigenaardighedenmaar niet zoodanige, als welke het ont staan der ontsteking van het lougenweefsel of van zijn om- kleedsel zouden kunnen verhinderen. Is ook daadwerkelijk eene gewone sthenische (krachtige) longontsteking bij het rund zeldzaam voorkomende(velen ont- kennen haar geheel), zoo bewijst toch aan den anderen kant de hooge graad van ontstekingachtige uitzweting, welke bij de longziekte van het rund eigenaardig isdat deze diersoort eer eene groote geschiktheid daartoe bezit, dan eene geheele onvatbaarheid. Er zijn nog vele andere ziekten welke dik- wijls over het geheel nietdikwijls slechts in enkele landen en dan nog zeer zeldzaam optreden; hun bestaan daarom nu geheel te ontkennenzoude nu toch wel niet aangaan. Hoe zeldaam komt het, zelfs bij eene drukke praktijk, den veearts voor, efen rund met vallende ziekte waar te nemen, of het scburft bij het varken enz.heeft men daarom het regt de weinige waargenomen gevallen te betwijfelen of ge heel te ontkennen? Als ik nu zulk een geval van zelfstandige longziekte beschrijf, doe ik zulks alleen wegens de zeldzaam- heiden geef uit lange ervaring toedat er onder honderd uitbarstingen der ziekte, vijf-en-negentig kunnen zijn die door besmetting zijn ontstaan. In de koninklijke veehouderij Rosenstein, gelegen drie kwar- tier van Stuttgardt, in een park geheel van muren omringd be- vinden zich omstreeks honderd stuks rundvee van de uitmun- tendste rassen voornamelijk tot het gebruik barer melk. Sedert het bestaan dezer veehouderij (meer dan veertig jaren lang) heb ik (Prof. Hering) de aldaar voorgekomene ziektegevallen behandelden ben dus met alle voorvallen van eenig gewigt die sedert plaats hebben gehadbekend geworden. In den herfst van 1858 trad onverwachts voor de eerste maal de longziekte op, welke in mijn Repertorium, B^nd. XXI, bl. 89, beschreven is, voornamelijk wegens de toen plaats gehad heb- bende inenting: er zijn toen van een getal van 130 stuks 40 merkbaar ziek geworden, 16 hebben doorgeziekt, 2 stuks zijn gestorven en 27 stuks zijn geslagt (waaronder 4 niet wegens longziekte). Van toen af bleef de veehoeve vrij van deze ziekte, tot, in December 1867, (dus na negen jaren), een evenzeer onver- wacht uitbreken plaats vondditmaal bepaalde het zich tot den eenen (den zuidelijken) der beide stallendie 42 stuks bevatte: daarvan zijn 10 merkbaar hevig ziek geworden en geslagt, 5 zijn hersteld. In het eiude van February 1868 was de ziekte geweken (zie verder Repertorium, Band XXIX, bl. 105). Een derde uitbreken vond plaats aan het einde van het jaar 1868 dus na eene pauze van 10 maanden; het betrof evenwel slechts den noordelyken stal, en whs in drie maan den afgeloopen. Het vierde, jong3te uitbreken begon in het begin van Sep tember 1873: de ziekte verbreidde zich in de beide stallen en duurde tot February 1874. Daar het ditmaal niet zoo zeer te doen is om eene be- schrijving der enkele gevallen maa-r veeleer om het bewijs van het zelfstandig ontstaan, zoo geloof ik voor diegenen onder mijne lezers, welke de boven aangehaalde deelen (21 29) van het Repert. niet bij de hand hebbende omstandigheden van de bedoelde veehoeve ook hier te moeten beschrijven. Zij bestaat uit twee evenwijdig liggende stallenmet een grooten gesloten hof, in wiens midden eene bronwel met pompdaar de hoeve geheel afgezonderd ligt in het Park Rosenstein, dat is op vele duizenden voeten verwijderd van de naaste woning, wordt het toetreden van vreerad vee in het Park geheel belet, door de portiers en schildwachten, die aan de ingangen geplaatst zijnen het bezoek van vreemde per- sonen wordt slechts toegelaten na bekomen verlof: vroeger had men aan eenige naburige veehouders verlof gegeven koeijen te laten bespringen door eenen der stieren van Rosenstein waarbij zij evenwel den hof of dei; stal niet betraden na het eerste uitbreken der longziekte werd deze gu'nst ingetrokken daar men het voor mogelijk hield, dat langs dezen weg de ziekte konde worden ingesleept. Het meest gewigtige is, dat al het vee hetwelk zich in den noordelijken stal bevindt, behoort tot het zoogenaamd Rosen- steinsch ras, en op de plaats zelve is gefokt. Het is geheel wit, en stamt uit zwart en bont gevlekt Hollandsch veede dieren die in dezen stal geboren worden blijven aan de kribbe gebonden en verlaten den stal nietbehalvewanneer eene tochtige koe gereden wordt, hetwelk op kleinen afstand buiten den stal geschiedt. In den zuidelijken staldie op dezelfde wijze is ingerigt als de noordelijke, bevinden zich stukken van verschillende rassen, verscheidene witte Rosenstei- rs.doch meest Zwitsersche koeyeu, Rigi enz., eenige koeijen van eigen fok, zijn in het jaar 1870, dus voor 3% jaren, uit eene opgeheven kouink- lijken veestal (Monrepos, 3% uren van hier, even zoo afge zonderd in een park gelegen) naar Rosenstein verplaatstbuiten deze zijn alle stukken van dezen stal evenzeer ook alhierge- boreu. (In een gedeelte van dezen stal worden ook 200 scha- pen en eenige Angora geiten en bokken gehoudenbeide dier soorten bleven geheel van den invloed der longziekte ver- schoond.) Het grootst gedeelte der runderen ismelkvee, waarbij komt het aangefokte jonge vee eenige stieren (van het witte ras) en 6 dergelijke trekossen, waarmede de noodige spandiensten worden bezorgdals voeder halen, mest vervoerenalles in het park zelf. Het voederen geschiedt met groote zorgvuidigheid en regelmaat: men voedert slechts gras, hooi en etgroen.en in den winter wortelgewassenalles in het park zelf geteeld. Het drinkwater wordt uit de wel in groote steenen kuipen in den stal zelven gepompt en uit deze in de kribben of trog- gen geleid. De vloeibare uitwerpselen der dieren vlieten door eene ondiepe geul achter hen in een onderaardsch rioolhet welk eenige honderd passen van den stal verwijderd op eene weide uitmondt: de mest wordt gebragt op de mestvaalt voor den zuidelijken stal. De geheele inrigting is niet alleen vorstelijk maar beant- woordt ook aan alle voorschriften der gezondheidsleer en het bedrijf wordt tot in bijzonderheden toenauwkeurig nagegaan. Hieruit volgtdat men de oorzaak der ziekte niet te zoe- ken heeft in fouten bij behandeling, voedering enz. of in on- gewonen invloed van hetweder, maar misschien met meer regt in te goede houding, en daardoor vermeerderde geschiktheid tot ziekten die door ontsteking ontstaan. Van het begin des jaars 1873 tot September, (het uitbre ken der ziekte) zijn de volgende ziektegevallen tot mijne ken- nis gekomeu. Een os meermalen kreupelklaauwzeerhet kalf- vergooijen bij eene koe; loslijvigheiduijerontstekingmeer malen herhaalde belette spijsvertering, de pof enz. (in Junij en Augustus.) In de omgeving van Stuttgart zijnnaar de berigten die ik ingewonnen heb, in het voorjaar en den zomer slechts op twee plaatsen gevallen van longziekte voorgekomennamelijk een stuk vee in het dorp G., meer dan een uur afstand van de veehoeve Rosenstein verwijderd, en eenige stuks in het drie uren verwijderde dorp O., in twee stallen. Beide zieke dieren zijn geslagt. Beide dorpen hebben in het geheel geen verkeer met de veehoeve Rosenstein. Het optreden der ziekte vond plaats in den noordelijken stal (Rosensteinsch of wit vee), na eenen rusttijd vau 5 jaren. I. Op 2 September 1873 werd eene kuisvaars ziek, 13 maanden oud zij stond midden in eene reiniet ver van de deuren was eene der fraaiste kuiskalveren geweest; hare moeder en twee zusters staan nog in den stal en waren steeds gezond. De kuisvaars was in den stal geboren en had dien nooit verlaten. De ziekteteekenen waren: gebrek aan eetlustheete ooren en hoornsversnelde pols en ademhaling, het optrekken der neusgaten, niet voelbare hartklopping, drooge mist. Het her- kennen na het onderzoek der ziekte luidde longontsteking, waartegen de borstwanden met Spaansche vliegenzalf en kroton- olie ingewreven en inweudig salpeter met glauberzout gegeven werd. Op 3 September gelyke toestand, het dier blijft langen- tijd liggenzonder grootere bezwaren in den adem, nu en dan een drooge hoest, het slijmvlies der neus niet in het oog loopend rood, een dof geluid bij het kloppen op den wand der ribben, zij stelt de voorvoeten wijd uit elkander. (Het inwrij- ven der zalf met het poeder wordt herhaald.) Den 4 Septem ber geheel ontbreken der eetlust, sterk opensperren der neus gaten, drooge mist (bij groenvoeder), lege buik. Den 5 Sept. verergering, zwakke pols, dof geluid bij het kloppenlos hoesten. Des middags wordt het dier geslagt. Bij de lijkopening: buikingewanden gezond, alleen op de le ver een ligt vlokkig uitzweetsel (Exsudat): de linkerlong, die de helft der borst geheel vulde, bijna donker rood, in de doorsnede vast, leverachtig (gehepatiseerd), aan de vjoorste kwabben donkerrood met breede geele streepen van het daar- in gefiltreerde tusschen lobbig bindweefselhet middelste en achterste gedeelte der linker long rood met vuilrood in- filtraat, met minder en smallere geele strepen. Een ligt uit zweetsel (Exsudat) op het borstvlies (pleura) en eene vrij aanzienlijke hoeveelheid rood bloedwater (serum) in de borst- holte. De regter-long geheel regelmatig, het hart evenzoo. De zieke gedeelten werden diep in de mestvaalt begraven de stand gereinigd en leeg gelatende gemetselde grond en de kribbe met choorkalk ontsmei. II. Op 4 Septeirimoest eene driejau'ge koe kalven, ge- genaamd Babelede geboorte "was zeer zwa'ir zes man moesr^ ten aan het kalf trekken. Op de volgende dagen bevond zich de koe beter dan men konde verwachten, toch waren de teeldeelen zeer gezwollenbijna zwart, de nageboorle bleef achterwege en de eetlust nam steeds meer af. Op 6 Septem ber werd de koe geslagt; men bevond de binnenste geslagt- deelen minder aangestokendaarentegen de linkerlong voor het grootste deel verdigt, gemarmerdhare voorste lap en de regter long waren regelmatig, een weinig bloedwater in de borstholte. De buikingewanden gezond. III. Op 19 September vond ik een jarig mannelijk rund, hetwelk naast N°. 1 had gestaanziek, treurig, met heete ooren, weinig eetlust, doch zonder vermeerderden adem; deze toestand nam afwisselend af en toe; er werd niets aangewend om het verloopen der ziekte niet te storenintusschen was het dier op 4 October gebeterdofschoon zeer mager gewor den en zelfs na een half jaar had het nog opstaande haren. IV. Op denzelfden dag trof ik eene achtjarige koe aan, Liseldie afgezonderd was, omdat zij het voeder had gewei- gerd; zij stelde de voorvoeten uit elkander, ademde niet snellerhoestte zeldzaam doch kugchendmaakte weeken mist. Daar men geloofde dat de koe treurde (omdat zij van de overige afgezonderd was), gaf men haar het rund III tot ge- zelschap, waarop zij bij afwisseling weder iets at. Daar zij eerst drie maanden daarna moest kalvendoch zeer waar- schijnlijk vroeger het kalf zoude verwerpenen bovendien slechts driespeenig was, besloot men haar te slagten (24 Sept.). Het vleesch was zeer fraai en vet, de buikingewanden regel matig, de baarmoeder bevatte eene voor 56 maanden zeer kleine vrucht, alle magen bevatten voeder. De linkerlong was gezond, behalve eenige geele pokken (tuberkels) van de grootte van eene erwt tot eene hazelnoot en eenige waterblazende regterlong was op twee plaatsen met het ribben-borstvlies vergroeid, zoodat men ze met het mes moest losmakenhet middelste derde deel der zelfstandigheid was verdigt, de bo- venste rand zwartrood gemfiltreerd met geele streepen, in de (bronchien) luchtpijpen geele taaije slijm (etterig), het overige gedeelte van het zieke derde deel meer leemkleurig, ondoor- dringbaar, meer gelijkmatig leverachtig geworden, zonder geele streependaarvan afgescheiden aan het begin van de voorste lap eene vuistgroote verdigte zwartroode plaats met streepen. Deze deelen zyn van jongeren oorsprong, de leemkleurige daarentegen ouder; in de laatsten is de uitgeloopene vezelstof (cruor) meer of minder volkomen weder opgeslorpt. In de regterlong kon van het weefsel nog in staat zijn geweest om te ademen. In het nog geheel gezonde ge deelte lagen eenige blazen van Echinococcus (blaasworm). Het hart was gezond, het bloed zwart. Van den bovensten zwartrooden rand der regterlong werd een stuk ter grootte van eene vuist genomen om er entstof uit te trekken het daaruit vlietende bloedwater (serum) was zeer sterk bloederig; men liet het staan in een gesloten glas, in 24 uren hadden zich daarin eenige vliezige stollingen (Plasma-Gerinnsel) gevormdhet donkere deel der vloeistof had zich op den bodem gezet, doch de bovenste, heldere, tot inenting bestemde vloeistof was nog sterk gekleurd. Op 25 September werden 39 stuks oudere koejjen en op

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1874 | | pagina 1