1874.
Vrijdag, 4 September
I¥o. 36.
VAN
A AN LANDBOUff, GEMEENTE- EN POLDER-BEL AN GEN GEWIJD.
Vijftiende Jaar gang.
a\au;//
Prijs van het Abonnement:
in het Jaary 6.
Prof. E. HERING.
OYER ZELFSTANDIGE ONTWIKKELING
Prijs der Advertentien
Groote Letters worden naar hare plaatsraimte berekend
^^SSSSiSSSrf
IIA A I! L E M M E R M E E R.
Prijs van een enkel Nommer 15 Cent.
DEE
LONGZIEKTE bij KINDVEE.
(Zie Reperiorivt/i der Thierlieilkundeherausgegeben von Prof.
E. Bering als Vorstand der „Thierartzlichen Vereine
fur Wiirtetnberg"31er Jahrgang, 3es Heft. Stutt-
gardt. Verlag von Schickhardt Ebner,
1874, F°. 212).
(Vertaler Mr. J. P. AMERSFOORDT).
Vervolg en Slot, zie N°. 34 en 35.)
XXIV. Den 13 Nov. Bene witte vaars, staande bij den
stier, werd tamelijk hevig ziek; zij werd tot den 19 zeer
mager en gaat dun af; later komt zij weder op haarverbaal,
ofschoon op den 23 het kloppen nog dof was.
XXV. Een kalf, zes weken oud, met opzwelling der knie
en spronggewrigten (gewrigtsziekte) ademt moeijelijk, drinkt
echter zijne meik. Omtrent den 19 was eenige verbetering
merkbaar. (N°. XXIV en XXV zijn ook uit den noordelijken
staldoch vrij van longziekte.)
Omstreeks dezen tijd werd daar het melkbedrag voor de
behoefte niet toereikend was, eene graauw gevlekte, nieuw
melkendezeer melkrijke koe (bollandsch ras) van den nabu-
rigeo bezitter der Burgholzhoeve gekocht en in den zuidelijken
stal geplaatst, (zie n°. 37).
XXVI. Op 23 November kwam in den zuidelijken stal het
tweede ziektegeval voor, (24 dagen na het ziek worden van
dq.'i os).
Het was eene witte koe Sckimmelzij ademt met moeite
had echter ook eene opzwelling van den Btaart, tot bij-
na boven aan den staartwortel (19 dagen na de inenting); be-
balve deze koe hebben er nog drie stuks tot 8 December toe
gezwollen staarten bekomen.
XXVII. Op 6 December. Graauwe vaars, l/2 jarigzon-
der eetluststeunend, links doffe toon, geopend op den 7;
de linker long tot toe verdigt, het bovenste gedeelte
zwartrood met breede geele streepen, het onderste gedeelte
leemkleurig bijna zonder streepen.
XXVIII. 6 Dec. Eene bruine schotdragtig in de vijfde
maand, vreet niet, mest droog (glauberzout)den 8 begon
de beterschap.
XXIX. Eene vierjarige witte koe uit den zuidelijken stal (Julie)
werd ziek op 15 Dec.zij was reeds vroeger ten verkoop be-
sternddaar zij sedert een jaar niet meer dragtig was ge-
worden.
Zij werd geslagt op den 20sten 100.—) beide longen
waren ziekelijk in het midden het voorste en achterste ge
deelte, zoowel als de bovenste rand zijn regelmatig het mid-
delste gedeelte laagsgewijze soms zwartrood met breede
streepensoms rozenrood zonder streepen de bloedvaten ge-
heel gevuld met bloedstolselsde luebtpijptakken tezamen ge-
drukt en daarom geene lucht inhoudende.
Daar zij zeer dikwijls tochtig was geworden vreesde men dat
de koe pokkig was (tuberculose), er bevond zich echter slechts
een geele knobbel ter grootte eener noot in het (gezonde) longen-
weefselhet borstvlies zonder tuberkels.
XXX. Eene roode koe (Moortje) vertoonde ziekte zij had
reeds langen tijd aan trommelzucht geleden zoodat men dik
wijls snel de slokdarmbuis moest inbrengen; zij kalfde acht
dagen geleden, ten gevolge waarvanzooals men verwacht had,
de trommelzucht uitbleef; zij gaf 15 liter melk. Op 26 Decem
ber was de koe weder beter.
XXXI. Een zwartbruine (rigi) koe (Muisje) 8 jarig, boog-
dragtig toonde verminderden eetlust op den 16; zij "verwierp
haar knlf op den 20, vier weken voor den tijd met tweelin-
gen en werd op den 26 geslagt 7 5.—). De linkerlong was
verdigt, doch slechts tot >/3 in het midden.
XXXII. Den 20 Dec. Eene 810-jarige geel-bruine koe
Mcissel) was gisteren gereden en toonde sedert pijn in den
buik; stond niet op, enz. (kamillendrank met glauberzout
klijsteren) op den volgenden dag kwam er snel verergering,
zoo dat de koe dadelijk moest worden geslagt 60.—).
Men vond het darmkanaal sterk ontstoken; lever, milt,
enz. gezond; de pisblaas verdikt en ontstoken (het schijnt
dat zij door den stier met de penis gestoken was; de regter
long was geheel regelmatig, de linker tot /3 toe verdikt,
doch niet onlangs; (zij had zonder twijfel doorgeziekt.) Het
ribbenbortstvlies bezet met ontelbare pokken en dergelijke
in gansche hoopen tot de grootte eener erwt toe, aan de wei-
vliezen der buikholte (dus pokkig); bij haar leven had men
niets daarvan vermoed; de koe had regelmatig kalveren ge-
bragt. Het (niet ziek gewordene) longenweefsel was van pok
ken (tuberculose) geheel vrij gebleven.
ALLE TOEZENDINGEN, REDAKTIE EN UITGAVE BETREFFENBE
te adresseren aan VAN BOlSfiA C0., te Amsterdam.
I'iterlijlc Woensdag.)
XXXIII. De kameraad van den os, die op den noordelijken
stal het eerst ziek geworden was (n°. XX) had dikwijls aan
de pooten geleden (hij was beerklaauwig) en had op 6 De
cember eene kniegal, groot als een vuist, gekregen; op den
20 toonde hij zich hevig ziek', ademde kugchend met vloeijing
uit den neus, enz.hij werd op 23 December geslagt 90.
de regter long geheel regelmatig, aan de linker long de voor
ste kwabbe verdigt, leemkleurig, zelfs nog helderder, slechts
een klein stuk in het midden is donkerrood met breede streepen.
De kniegal bevatte eene etteracbtige vloeistof.
XXXIV. Den 26 Dec. Eene witte ongehoornde koe (Leda)
op den zuidelijken stal werd op 27 geslagt; zij had eene
verouderde kwaal aan den voet. Men vond in de borstholte
omstreeks 8 roaten vloeibare uitstorting, geeltroebel, en
daarbij een beduidend uitzweetsel op de vliezen van longen
en ribbenaftrekbaar als een blad; de linker long, behalve
eenige pokken groot als erwtengezond; de regter long van
voren slechts tot J/4 verdigt, leemkleurig, daartusschen zwart
rood. Aan den eijerstok een gelt? vlek (corpus luteum). (Deze
koe had tweelingen gehaden was voor 14 dagen weder
gereden.)
XXXV. Op 3 Januarij 1874, des morgens 5 ure, werd
eene 4—5-jarige gele koe Mathildeziek, en wel plotseling
en hevig; men had haar kort te voren nog herkaauwend ge-
zien. Men doodde haar snel door afsteking 75.De
opening vertoonde een gedeelte van den dunnen darm
donker-rood, lever, milt enx maag regelmatig, de regter lon°-
in het midden omstreeks '/3 verdigt, vuil leemkleurig, zonder
breede streepen, niet zeer vast, meer waterig; de uitzweeting
was duidelijk bezig te vermindWfenin de linker long eene
waterblaaster grootte eener vuist. Geen water in de borst-
en buikholte. De dood schijnt in de hersenen zijnen oorsprong
te hebben genoraendaar de long niet bovenmate met bloed
gevuld wa9. Deze koe stamde af van eene koe aangekocbt
in het naburige dorp Z.zij was hier in den stal geboren en
had een kalf gehad; zij was dragtig van bijna voldragene
tweelingen.
Nu trad een rusttijd in van meer dan 4 weken, in welke
wel twee stuks opgeteekend werden met gebrek aan eetlust,
welke zich echter na het gebruik van een paar handen vol
glauberzout, reeds in de volgende dagen, weder beterden. Er
wareu ook twee stuks (eene vaars en eene koe), welke een
stuk van den staart tengevolge der inentingin dit geval tweede
inenting, verloren hadden: eene koe nog voorhauden van 1868,
die te dier tijd de helft van den staart verloren hadis ditmaal
noch plaatselijk noch inwendig ziek geworden,
De hoop dat de ziekte nu ten einde zoude zijn werd
niet vervuld.
XXXVI. Op 9 February 1874 werd eene vier-jarige geele
koe (Jacobine), uit den zuidelijken stal aangemeldwegens ge
brek aan eetlust; zij was in de zevende maand dragti°-, en
men vermoedde, dat zij het kalf zoude verwerpen,
Op den 10en geslagt 90.vond men de linker long
grooter en zwaarder dan gewoonlijk, maar tot twee derden
toe met lucht gevuld; in het midden bevond zich een stuk
groot als eene vuist, doortrokken met een weefsel tusschen de
lobben, verdigt door vaste streepen, die niet geel of water-
houdend (lympha), maar graauw-geel en digt waren; zij had
den de longenblaasjes ineengedruktdit stuk long was niet
doordringbaar; ook niet ingebeursd. Buitendien bevonden zich
in de long eenige knobbels, ter grootte eener noot, oud half-
week en kazigomsloten met een zeer vast graauw vlies (oude
tuberkels), zij knersten onder het mes (de moeder dezer koe
was pokkig geweest).
De regterlong was niet onregelmatigde klieren der Iucht-
pyp, groot als eeu noot, graauw geel, van binnen sterk met
vocht gevuld, de klier in het borstmiddenschot ter grootte
eener vuist.
De hoofdzaak was echler een groote zak in het achterste
borstmiddenschot, bestaande uit een zeer vast vlies, ter dikte
van een halven duim vast verbonden met den wand der ribbe
en die slechts met het mes daarvan konde gescheiden wor
den; van binnen vol bloedwater en de binnenvlakte bedekt
met eene eiwitachtige stolling, waarvan men geheele handen-
vol daaruit konde nemen. De menigte serum bedroe" eenige
maten (gewigt 4 pond). Deze bevinding sluit zich aan die der
nommers VI, XXII en XXXIV.
XXXVII. De bovengenoemdeaangekochte, graauw gevlek
te koe van Burgholzhof (tegenwoordig Miicherle genaamd) niet
ingeent, en sedert 3 maanden in den aangestoken stal staan
de, werd ziek op 10 February, nadat zij acht dagen te voren
tochtig was geweest; zij at weinig en nam in de melk van
10 op 5 liters af; zij ontving glauberzout. Op 17 was zij
zeer vermagerd, at echter nu en dan iets, ademde sneldoch
met met moeite, hetgeen slechts aan de ribbenwand, niet aan
de neusvleugelsbemerkbaar was; op 20 February openbaar-
van 1 6 regels 75 Cent, elke regel meer 12'/2 Cent.
de zich diarrheewaartegen echter niets werd gegeven dan ge-
brand meel. Op 2 Maart hoestte zij dikwijls ligtelijk, at weder
als naar_ gewoonte en ontlastte slijm nit de scheede (zij heeft
waarschynlyk verworpen). Er vormde zich onder aan het kos-
sem een vast ligchaam (waterblaas) als een kegelbal, evenzoo
in den keelgang(zooals dit gebeurt bij ongansche schapen)
zonder twyfel is hier ook eene uitstorting van water in de borst,
daar het ademen stootend en eenigzins versueld is. (Men geeft
dagelyks drie handen vol jeneverbezien. In de volgende week
komt de koe op haar verhaalbij het toedienen van haver;
zy eet beter, geeft weder wat meer melk en hoest krachtiger.
net schijnt dat zij er doorkomt.
XXXVIII. In den loop van February en Maart werd nog
eene vaars ziek uit den noordelijken stal, met pijnlijke op
zwelling van het spronggewrigtwelke niet met longziekte te
zamen hangt; verder
XXXIX. Een os aan wondregtstijvigheidby welken de
ongen op eene waterblaas na geheel gezond bevonden werden.
Van 9 February tot in het midden van Mei kwam geen
nieuw geval van longziekte voor, en het scheen hiermede dat
de ziekte haar einde bereikt had, na den ongewonen langen
duur van meer dan vijf maanden. Deze lange duur komt voor-
a daar vandaan, dat de zuidelijke stal eerst twee maanden
na den noordelijken overvallen werd.
Behandehy. Met uitzondering der eerste gevallen werd geene
inwendige behandeling beproefd, omdat de grondregel vast-
stond, om in gevallen die een snel verloop hadden (acut)
zoo spoedig mogelijk de dieren te slagten om nog een aan-
zienlyk deel van hunae waarde te redden; dit is ook ge-
lukt, zoo als aangetoond wordt door de opbrengsten van/ 100
a 200, Slechts in ligte gevallen werden tegen enkele ver-
schynse|en (b. v. verstoppingverhitting) glauberzout, bij
n 3 (tegen waterzucht) jeneverbezien ingegevenook werd de
behande'l'if inSeSnte Plaats Cplaatselijk) met houtazijn
Daarentegen werd van het begin tot aan het einde in de
stallen alle twee dagen chloorkalk op den bodem gestrooid
zoodat de lucht in den stal eenen ligten reuk van chloorgas
aantoonde; buitendien werd nog houtazijn op het stroo der
zieke dieren gesprenkeld; dit moest de besmettelijkheid der
ucht, door de zieke dieren uitgeaderndverminderen of op-
heffen; in hoeverre dit gelukt is, laat zich niet afmeten; in
elk geval konde deze liandelwijze niet schaden.
Daarentegen hechtte men veel waarde aan het vroegtijdiir
inenten der dieren, die nog gezond schenenna de eerste ind
enting in den noordelijken stal werden nog acht stuks ziek
aan longziekte; eene merkbare plaatselijke uitwerkiuo- werd
met waargenomen; ten gevolge der tweede inenting "werden
nog twee stuks ziek; de laatste ziektegevallen na de eerste
inenting kwamen na 24, sommigen na 46 dagen, bij de tweede
inenting zelfs na drie maanden voor. (In het jaar 1858 was
de laatste termijn 65 dagen geweest). Dit pleit niet zeer ten
voordeele der inenting, vooral omdat de tweede inenting eene
in het oog vallende plaatselijke werkzaamheid had vertoond.
In den loop van acht maanden (September Maart) zijn
van eenen veestapel van 105 stuks (de intusschen geboren kal
veren niet medegerekend)negen-en-dertig stuks aan verschil-
lende kwalen ziek geworden, namelijk 17 koeijen 7 vaarzen,
12 kalveren en 3 ossenwelke ziektegevallen niet alle, maar
tocli de meeste daarvan met de longziekte in verband stonden.
1.) Aan de longziekte (in het snel verloopende tijdperk) (acutes
stadium), zijn ziek geworden 25 stuks (12 in den noordelijken,
13 in den zuidelijken stal), daarvan zijn geslagt 18, doorae-
ziekt 7 stuks. 6
2.) Van de overige 14 ziektegevallen betreffen drie de
gewrigtsziekte der kalverentwee vermagering en langdurive
waterzucht (ook bij kalveren), verder doorloopdepofende°r-
gelyke vier; kalf^ verleggen hij 4, gewrigt-onstekingregtstij-
vigheid van elk denhiervan staan de gewrigtsziekte der kal
verenwelke anders bijna nooit op de veehoeve Rosenstein
waargenomen wordt en het kalfverleggen, duidelijk in naauw-
verband met de longziekteja het kalf-verleggen draagt zeer
wezenlyk tot vergrooting bij der schade welke door de lon°--
ziekte veroorzaakt wordt.
Van de 14 ziek geworden dieren der 2de afdeeling zijn er
8 geslagt, waaronder 6 kalveren van 14 dagen tot 6 maan
den; er zijn dus in het geheel van 39 ziek"geworden stuks
24 geslagt.
Het kenmerkende der longziekte, de eigenaardige verdiir-
ting van het longenweefsel door eene meer of minder vormen-
de (plastische) uitstortingwelke in het begin vele roode bloed-
hgchaampjes bevat, werd ook bij dit uitbreken der ziekte
waargenomen; tot de verdere eigenaardigheden behoort ook
dat de ziekte zich bepaalde tot de aandoening van eene der
beide longen bij het openen zijn evenveel gevallen waarge
nomen waarin telkens de regter of de linkerlong alleen was