- 191 -
II. Het water kanreeds onder de tegenwoordige omstan-
dighedenzonder schadelijk te zijn voor het lage landbuiten
de zomermaanden niet stijgen lot of boven 4.70 meter A. P.
Gevaarlijk voor dat land wordt, vooral bij verdere inklinking
iedere belangrijke rijzing boven 5 meter A. P.
Bijlage l.
VOORGESTELDE WIJZIGINGEN
Verordening op het daar stellen van meerdere
Waterberging in den Haarlemmermeerpolder,
Wijzigiiigen. Toelichtiiig.
Wijzigingen. Toelichtiiig.
Bijlage 2.
WIJZIGINGEN
Verordening op het herschieten en opmaken van
de Weg-, Kavel- en Veldwegslootenenz.
van 1 April 1869.
Wijzigingen. Toelichtiiig.
len werken van buitengewonen aardongerekend de schade-
loosstelling voor berging van de specie uit de te verdiepen
vaarten en togten tusschen de peilen van 6.05 en 6.35 me
ter -+- A. P. voortvloeijende, geraamd worden nog geen
191,500.te zarnen te zullen kosten, zouden die door een
buitengewonen omslag ad 1.a 2.per hectare ge-
durende 10 a 5 jaren te dekken zijn. Hieruit volgt, dat het
aangaan van eene leening niet volstrekt noodig is; of het
des niette min raadzaam is wil de Commissie niet uitmaken
mogt echter te eenigen tijde besloten worden tot de oprigting
van een of meer hulpgemalen, behandeld hiervoren (bladz.
5 tot 7), zoo zoude voor de kosten dier oprigting gewis eene
leening gesloten moeten worden.
De tweede vraag, welke de Commissie zich nog gedaan
heeft, is of door eene wijziging van de Verordening op de
bijzondere inpolderingen van land, gelegen niet hooger dan
4.30 meter A. P., of zelfs door het verleenen van sub-
sidien uit de polderkas tot die volgens haar gevoelen nuttige
inpolderingendeze niet te bevorderen waren.
Omdat evenwel subsidieering natuurlijk zou moeten gepaard
gaan met de verbindtenisom iedere gesubsidieerde inpoldering
ten alien tijde in stand te houden en dit verband bij wege
van erfdienstbaarheid op het land zou dienen gevestigd te
worden, waartegen de eigenaren zoo het al bestaanbaar
ware zeer groot bezwaar zouden hebbenmeende de Com
missie dat dit niet in aanmerking komen kon.
Daarentegen kan het maalpeil, bij Art. 9 der Verordening
bepaald, ingeval van verlaging van het polderpeilnatuurlijk
niet onveranderd blijven. Dat zou gewis in evenredigheid
moeten verlaagd worden; doch de Commissie acht het beter
dat maalpeil geheel op te heffen, 1°. omdat er geene vol-
doende reden bestaat om hen, die zooveel waterbergingals
zy anders binnen hun land moesten hebben, daar buiten
maaktenen de kosten van bekading en extra bemaling zich
getroostten, daarvan de vruchten te ontzeggen op het oogen-
blik dat zij die juist denken te plukken2°. omdat, als de
aanbevolen verbeteringen aan de waterleidingen zijn uitgevoerd
er wel geen vrees behoeft te bestaan dat het water gevallen
van volstrekt buitengewonen aard uitgezondefd tot dat
maalpeil meer stijgen zal.
Uit al het bovenstaande trekt de Commissie de volgende
stellingen of conclusion
I. De toestand des polders met betrekking tot het water
hoezeer onvolmaakt, is verre van slecht.
Daar verbetering bereikbaar isis die wenschelijk en pligt-
matig.
III. Het peil moet dus, zoo lang de waterleidingen niet
verdiept zijn, zooveel mogelijk op 5 meter A. P. gehou-
den worden; doch een norraaalpeil van 5.20 meter A. P.
moet het streven zijn.
IV. De bemaling is voldoendA De stoointuigen, die onge-
veer 2% pond kolen per uur en per paardenkracht opgevoerd
water verbruikenwerken als zij hun vol vermogen kunnen
aanwenden goed en voordeelig. Op verdere detail-verbeteringen
moet men bedacht blijven, maar voor een afdoende verbete
ring van den waterstand niet veel rekenen. Een middel om
by zeer lage waterstanden niet met de tegenwoordige groote
werktuigenmaar met geringer vermogen te blijven doorwer-
ken, zou nuttig en wenschelijk zijn.
Vermeerdering van bemalingskracht in het algemeen zou
deze brengen buiten verhouding met boezem en kanalen. Doch
de stoomtuigen werken bij de ondiepte der kanalen onvoor-
deeligals het water onder 5 meter A. P. daaltvooral
de Leeglmaterdie het hoogste staaten wegens de afwaaijing
het diepst staan moest.
Een klein werktuig, hierboven bedoeld, dat dus zijn vol
vermogen regelmatig kon aanwenden, zou in die omstandig-
heden voordeeliger werken.
Bij den Leeghwater zal misschien een ondergemaaldat aan
het groote stoomtuig het water toevoert, later noodzakelijk'
worden, als het blijken mogt dat verruiming van de togten
niet voldoende is om den polder op het gewenschte peil te
houden. De kosten hieraan verbonden mogen op niet veel
minder dan 150,000 geschat worden.
V. Onvoldoende zyn de waterleidingen en vooral de water
berging.
VI. De ontoereikendheid der waterberging, een gevolg van
den oorspronkelijken te bekrompen aanleg, van de kracht ten
onregte aan artikel 26 der veilconditien des Eijks toegekend,
en vooral van de inrigting en van het groot verschil van
bodemshoogte des polders, is een euvel, dat niet te verhel-
pen is zonder operation zoo groot en kostbaar, dat zij niet
kunnen geacht worden op den weg van het Bestuur of binnen
de finantieele krachten des polders te liggennoch in ver
houding te staan tot het kwaad, dat te bestrijden valt.
VII. De waterleidingenwelke te ondiep en te eng zijn
aangelegd, omdat men wat uit de plaatsing der stoomtuigen
blijkt tijdens de droogmaking niet, of niet genoeg op de
inklinking gerekend heeft, kunnen voor de behoefte vrij toe-
reikend gemaakt worden, door verdieping en eene kleine ver-
breeding.
VIII. Het maken van duikers door de lengtewegen, op den
halven afstand van twee dwarswegenzou eene nieuwe water-
communicatie verschaffen en dus een nuttige maatregel zijn.
IX. Byzondere inpolderingen van land.gelegen onder 4.30
meter A. P., zijn wenschelijk en zouden voor het alge
meen zeer nuttig zijn, indien zij op al het land van die
kategorie werden toegepast. Bevordering van die inpolderingen
is daarom aan te bevelen
in verband met welke stellingen eindelijk de ondergeteekenden
adviseren tot de volgende maatregelen en besluiten in de
daarbij in acht genomen orde toe te passen
1 herstel van alle vaarten en togten tot het oude profil I
ten laste van de gewone begrooting, waarvan de kosten zijn
te ramen op 130,000.
2°. verdieping tot 6.35 meter onder A. P. van de Hoofd-
vaart en van de Kruisvaart bewesten het Hoofddorp (kosten
68,500.bij welk cijfer nog moeten gevoegd worden de
kosten voor de berging van den grond uit de verdieping tus
schen 6.05 en 6.35 meter A. P. voortkomendewelken
grond de eigenaren niet verpligt zijn op hun land te ontvangen
3°. het leggen van houten duikers van 5 bij 5 decimeter
in den Hoofdweg, den Sloterweg en den IJwegtegenover
de middelste kavelsloot van iedere Sectieen het ten alien
tijde op profil doen houden van die kavelslooten (kosten p. m.
8000.—),
B. het polderpeil allengs te verlagen tot 5.20 meter A. P.
C. de Verordeningen op de waterbergingop het verdiepen
van weg- en kavelslooten en op het kroozen te herzien overeen-
komstig de afzonderlijke voordragt der Commissie, en een'
opzigter voor de waterberging aan te stellen
D. Subsidiairin geval tot peilverlaging besloten wordt,
1°. verdieping met 30 centimeters van den Kruistogt tus
schen de Hoofdvaart en den Slotertogt en van alle andere
dwarstogteu uitgezonderd de Krommetogt en de Bennebroeker-
togt, over 3000 meters aan weerskanten van de Hoofdvaart,
of alzoo van den Sloter- tot den IJtogt (kosten p. m.f 9350.
ongerekend de kosten van grondberging).
2°. verbreeding van dezelfde einden vaart en togt, uitge
zonderd de Bennebroekertogtmet 1 meter tusschen de
Kager- en Nieuwerkerkertogtenen overigens met 1 meter
(kosten 53,550.
3° het stichten van bijgemalen bij de Lijnden en Cruquius,
om het water van 5 meter tot 5.20 meter A.P. te brengen
(kosten, als centrifugaalpompen gekozen worden, p. m. 40,000,
als Pulso-meters te gebruiken zijnwaarschijnlijk veel minder),
4°. verbreeding met 1 meter en verdieping met 20 centi
meter van den IJtogt. tusschen den Vijfhuizer- en den Benne
broekertogt, en verdieging met 30 centimeter van den Benne
broekertogt tusschen den IJtogt en de Hoofdvaart (kosten
12,000.-),
E. intrekking van Artikel 9 der Verordening op de bijzondere
inpolderingen
E. decharge van de Commissie.
J. W. M. VAN DE POLL, Voorzitter.
AMERSFOORDT,
Haarlem JAN BLOKLAND Jz.
7 Sept. 1876. P. LANGERHUIZEN Lz.,
J. W. H. RUTGERS VAN ROZENBURG, Rapporteur.
IN DE
van 20 Mei 1857.
Vervalleu kan als onderwerp De Veldwegsloot toch maakt
dezer Verordening, en mitsdien ook het onderwerp uit der
uit het opschrift, het oprnaken Verordening van 1 April 1869.
van de sloot langs den Veld-
weg.
Toe te voegen daarentegen
aan daarstellen in bet op
schrift de woorden en onder-
houden.
ART. l.
Toe te voegen aan A. P.: Ofschoon er maar een waar
aangewezen op de peilscha- a. P. zijn kan, is deze bijvoe-
len des Polders. ging wenschelijk, opdat de
mand zich beroepe op het
valsche nulpunt van A. P., door
Bijnland opzettelijk onder den
naam van Rjjnlands A. P. op
zijne peilschalen geschilderd.
ART. 2.
Het woord bunders in hec-
taren te veranderen, en voorts
door de geheele Verordening
de nieuwe terminologie van
maten te bezigen.
In het slot van a de diepte De diepte van 1 meter is
van 1 te stellen op 11 en de nu reeds geheel onvoldoende,
bodemsbreedte van 1.50 op 1.25 en bij verlaging van het Polder-
meter- peil tot 5.20 meter—A. P.,
moet natuurlijk de bodem der
slooten volgen. Zullen de sloo-
ten in het middelbare land
eenige waterberging opleveren,
dan mag de bodem niet minder
dan 1.50 meter onder het
maaiveld liggen.
Op die grootere diepte is
natuurlijk dezelfde bodems
breedte niet te verkrijgen,
waarom de bodem wordt voor-
gesteld op 1.25 meter.
In b worden de laagste lan- Wegens de sedert 1857
den, waarop die zinsnede van p]aat8 „evonden hebbende in-
toepassing is, bepaald op 3.75 k!inkin°-.
meter A. P., de diepte ook
op 1.50 meter en de bodems
breedte op 1.25 meter gesteld.
ART. 3.
In regel 7 worde voor 1
gelezen 1.50 meter.
In den voorlaatsten regel
worde de laagste ligging van
zekere categorie van landen
in plaats van 3.50 meter, be
paald op 3.75 meter A. P.,
en in het slot de bodembreedte
van 80 centimeter gesteld op
1.25 meter.
Aan het slot worde toege-
voegd de zinsnede: De wa
terberging kan ook worden ge
maakt door verbreeding van
de Kavelslooten wederzijds met
160 meter tot de voorge-
schreven diepte."
ART. 5.
De woorden de daarstelling Beter Hollandsch.
worden veranderd door het
maken.
In regel 3 worde voor 1 Daar het tot stand brengen
November 1857 een derde, van de nieuwe Verordening
gelezen: 1 Mei 1878 de helft, nog wel eenigen tijd zal ver-
en in regels 4 en 5 voor eischen, schijnt het 't veiligst
1 November 1858 een derdede eerste helft der waterber-
vo'or 1 November 1859 het ?'DS niet voor Mei 1878 te
overblijvende derde, gelezen vorderen.
1 Mei 1879 de andere helft
en aan het slot worde toe- Daar het niet opleveren van
gevoegd voor iedere helft of het voorgeschreven deel in
telkens. 1878 en 1879 telkens een
afzonderlijke overtreding ople-
vert, kan voor ieder /25.
boete gesteld worden.
ART. 6.
De eerste zinsnede tot het, Het is zaak de redactie zoo
woord gedreven wordt ver- te stellen, dat, behalve door
vangen door de volgende den II. H., ook door een amb-
woorden: In de maand Mei tenaar Schouw gedreveD en
der jaren 1878 en 1879, en eene overtreding geconstateerd
voorts tweemaal 'sjaars, op worden kan.
zoodanige tijdstippen als
Lijkgraaf en Heemraden be-
palen, wordt door of van
wege dezen minstens 14 da-
gen na aankondiging Schonw
gedreven
de woorden: Ieder, wiens Omdat dit ook slaat op de
werken dan in onvoldoenden eerste Schouwen van 1878 en
staat van onderhoud worden 1879, kan niet alleen van
bevonden, te vervangen door: Staat van Onderhoud gespro-
Ieder, wiens waterberging ken worden.
dan in onvoldoenden staat
wordt bevonden.
ART. 7 en 8
vervalleu. Het eerste artikel is over-
bodig; het laatste kan ver-
vallenomdat het onderwerp
bij jongere Keur geregeld is.
ART. 9.
Uit dit Artikel, dat nu wordt Omdat dit van zelf ook
7 kunnen wegvallen de woor- onvoldoende is.
denof in 't geheel niet.
Bij te voegen een Slot-
ART. 8.
De Verordening op bet daar
stellen van meerdere Water
berging en het opmaken van
de Sloot langs den Veldweg
in den Haarlemmermeerpolder
van 20 Mei 1857, wordt in-
getrokken.
VOORGESTELD IN DE
In het opschrift vervallen De specificatie van slooten
de woorden: Weg, Kavel is overbodig; wat voor iedere
en Veldwegen worde het slootsoort is voorgeschreven
daarstellen vervangen door blijkt uit de Verordening zelve.
onderhouden. Daargesteld zijn duikers en
nummerpalen; het onderhoud
behoeft alleen verzekerd te
worden.
Overal wordt de nieuwe ter
minologie van maten voor de
oude in de plaats gesteld.
ART. 1.
Dit artikel luidde: De Bij verlaging van het Peil
Weg- en Kavelslooten moeten dient de bodem van Weg- en
voor 1 September 1878 ge- Kavelslooten ook 25 centime-
bragt en voorts gebouden wor- ter verdiept, en op 1.25 meter
den op de breedte van 3.50 onder bet Maaiveld gebragt te
meter ter hoogte van het Maai- worden.
veld, op de diepte van 1.50 De bodem behoeft op die
meter beneden het Maaiveld en grootere diepte niet meer dan
op de wydte in den bodem 1.25 meter breed te zijn.
van 1.26 meter. Deze slooten staan dan, wat
De bermsloot, waaronder bodemsbreedte en diepte aan-
de sloot aan den voet van den gaat, gelijk met de walerber-
Bingdijk verslaan wordt, en de gings-slooten, maar zijn op het