- 38 - Jhr. Mr. J. A. Kepelaer had gaarne gezien dat ware overgelegd een staat van het aantal eigenaars en gebruikers, met het door hen gebruikt wordend landbezitdie zich over den waterstand beklagen. Jhr. Mr. W. A. L. Mock brengt hulde aan het rapport der Commissie maar is van oordeelzonder vooralsnog over te gaan tot de toepassing der voorgestelde middelendat afgewacht ware geworden weike resultaten zouden verkregen zijn wanneer de togten alien op behoorlijke diepte zouden zijn gebragt, en de herziening der voorgestelde wijzigingen in de Verordening op de Waterberging len gevolge zou hebben gehad. De Heer Mr. J. D. Viruly had gaarne gezien dat bij het rapport ware overgelegd een juiste opgaaf van het aantal hoogmiddelbaar en laag landdaar hij van oordeel is dat de kosten voor de aan te wenden en voorgestelde middelen te hoog zijn en niet opwegen tegen te verkrijgen voordeel voor het lage landdat slechts eene kleine oppervlakte van den polder uitmaakt. De Heer Mr. J. P. Amersfoordt zegt, dat de door den Heer Mr. J. D. Viruly verlangde opgaaf moeijelijk is te geven daarten gevolge van branden van land en diep ploegen van den grondveel land, dat vroeger onder het middelbare was te rangschikken thans laag is gewordenen toont zulks aan op eene ter Vergadering aanwezige kaart. De Heer H. A. Hanedoes zegt, dat gelijke lasten gelijke regteu gevenwanneer de omstandigheden dezelfde zijnen acht den uitgedrukten wensch der laaglanders niet oubillijk; hij voor zich zou de verbetering ook voor een groot deel willen verkrijgen door eene wijziging der Verordening op de Waterberging en het dieper schieten van slooten, met bijvoe- ging der voorgestelde hulpstoomtuigen. De Heer P. Knaap Gz. wil alleen door betere waterberging en het plaatsen van steekdammen den waterstand verbeteren en de bepalingen op het inpolderen gemakkelijk maken. Jhr. Mr. J. A. Repelaer wil niet al de voorgestelde mid delen in het rapport aangegevenin uitvoering zien gebragt. Jhr. Mr. J. W. H. Kutgers van Kozenburg beantwoordt de vorige sprekers en ook den Heer P. Knaap Gz., omtrent het afsluiten van het hooge land door het plaatsen van steek dammen, ten einde het water in het hooge laud op te hou- den en acht dit onuitvoerlijk in verband met de zienswijze van Gedeputecrde Staten hieromtrent. De Heer H. van Wickevoort Crommelin is van oordeel rlat de voorgestelde middelen een goed resultant zullen heb ben. Hij zegt dat er altijd verschil van gevoelen zal blijven bestaan over hetgeen men verstaat onder „voldoende water berging"; dat de laaglanders wisteu dat zij laag land hebben gekocht; dat door meerdere slootschieting deze gronden kun- nen worden verbeterd. De Heer J. G. Schone zegt, dat de laaglanders, al wisten zij dat zij laag land kochten, toch konden verwachten dat zij hulp zouden verkrijgen, even als de hoog gelegen gronden later door middel van hevels zijn gedrenkt, en wenscht dat de laaglanders in de gelegenheid worden gesteld zonder groote kosten zich zelven te helpen door mildere bepalingen omtrent het inpolderen van laag land. De Voorzitter zegt, dat door verschillende sprekers de toe- stand van de waterberging is besproken Hij acht die water- bereiug bij een waterstand van 4.80 meter onder A.P. voldoende. Nu echter in het belang van den landbouw een waterstand van 5.20 meter onder A.P. noodig is, zijn de slooten van al het middelbaar land gelegen op 4 a 4.70 meter, die slechts vol- gens de bestaande verordening 1 meter diepte onder het maai- land moeten hebbenvoor de waterberging van geen nutom welke reden de Verordening op de Waterberging moet worden herzien. Een waterstand van 5.30 meter onder A. P.zoo als in het adres is vermeld, is vooralsnog niet te verkrijgen. De Heer Mr. J. D. Viruly bespreekt het tegenwoordige peil van den waterstand en vraagt daaromtrent inlichtingen omdat vroeger was aangenomen 4.70 a 4.80 meter onder A. P. De Voorzitter zegt, dat er geen vast peil bestaat, en de bemaling, zoo als die tegenwoordig geschiedt, plaats heeft naarmate hij het geraden acht om de stoomtuigen in werking te brengeu. Dagelijks ontvangt hij berigt van den waterstandeniu acht nemende de weersgesteldheidregelt hij de werking. Spreker gelooft dat een peil van 5.20 meter kan bereikt worden, en is van oordeel dat de goede oogsten, dit jaar verkregengrootendeels te danken zijn aan den lagen water- staud. Een regel of maatstaf van werking is niet doenlijk. Alsnu komt iu behandeling punt 1 van deel A der voor gestelde middelen. Herstel van vaarten en togten tot het oude peil", ten laste van de gewone begrootiug a 130,000. De Voorzitter zegt, dat het voornemeu is om dit werk in 5 jaren uit te voereuwaarom op de begrooting voor 1877 is uitgetrokken ongeveer 23,000. Daar niemand hierover het woord verlatigtwordt dit zon der hoofdelijke omvraag aangenomen. Punt 2 van onderdeel A. „Verdieping tot 6.35 meter on der A. P.", waarvoor de kosten geraamd zijn op 68,000, geeft aanleiding tot eene bespreking van het peil. De Heer Mr. J. D. Viruly zegt, dat hij gehoord heeft dat er geen vast peil iswaarom hij dan ook geen bepaliug daaromtrent maakt, en de bemaling verlaugt te zien zoo als die thans plaats vindtenzoo er een peil noodig isalsdan dat te houden van 4.80 meter. De Heer H. A. Hanedoes verlangt den tegenwoordigen toestand bestendigd te zien. De Voorzitter zegt, dat er geen winterpeil, maar wel een zomerpeil is van 5 meter onder A. P., zoo als de Verorde ning op het inwendig beheer voorschrijft. Hij gelooft dat dit peil voor de Ingelanden niet gewenscht is, daar des zomers het water op 4.90 a 4.80 meter wordt gehouden, in het be lang van het algemeen. De Heer J. G. Schone zegt, dat een zomerpeil van 5 meter bestaanbaar iswanneer aan de Ingelanden slechts verguud wordt door molens het water in hun land op te malen. De Voorzitter zegt, dat van dit middel, waartoe voor sommige gronden vergunning kan worden verleendgeen ge- bruik wordt gemaakt, daar er slechts sedert 1869 een eige- naar is die van zoodanige vergunning gebruik maakt. Nogmaals wijst hij er op, dat het peil slechts te regelen is naar omstandigheden. De Heer Jhr. Mr. J. W. H. Kutgers van Kozenburg zegt, dat het hem uit de discussion blijkt, dat men tevreden is met den tegenwoordigen toestanddie echter zijns inziens veel geld kost, daar de stoomtuigen, om het water op 5.20 meter te houden, langzaam en gedurig moeten werken en daar- door veel kolen verbruiken, en, zoo men hiertegen geen bezwaar heeft en dit gevoelen algemeen wordt gedeelder niets veranderd behoeft te worden. De Vergadering is van oordeel om eerst punt B„het polderpeil allengs te verlagen tot 5.20 meter onder A. P.", te behandelen. Jhr. W. A. L. Mock stelt voor het peil zoo laag mogelijk te stellen. De Heer J. G. Schone meent, dat het peil, door de Commissie voorgesteldmoet worden aangenomenhij stelt als amendement voor, te bepalen dat het peil zal zijn van 1 September tot 1 Mei. De Heer C. W. Graaf van Limburg Stirum vraagt, zoo dit peil wordt aangenomen of dan daarvan het gevolg is dat alle voorgestelde werken moeten worden aangenomen. De Heer Jhr. Mr. J. W. H. Kutgers van Kozenburg be antwoordt den vorigen spreker en zegt, dat, om den waterstand voortdurend op 5.20 meter te houdende voorgestelde werken successivelyk moeten worden uitgevoerd. De Heer H. van Wickevoort Crommelin was wel genegen om het peil op 5.20 meter te houden; maar na het gehoorde van den Heer Jhr. Mr. J. W. H. Rutgers van Rozenburg zal hij nu tegen stemmen. De Heer Mr. T. L. L. Prins vereenigt zich met het gespro- kene van den vorigen spreker. De Heer Mr. J. P. Amersfoordt geeft een overzigt van het ontstaau van het meer besproken peil van 4.80 meter onder A. P., en hoe door inklinking van den grond zoowel als door de eischen van den landbouw een lager peil ver- eischt wordten zegt datwil men een hooger peil houden of er geen vaststellenalle verdere discussien en voorstelleu overbodig zijn. De Heer Mr. J. D. Viruly zal tegen het peil van 5.20 meter stemmen omdat hij den tegenwoordigen toestand vol doende acht. De Heer P. Langerhuizen Lz. zegt, dat hij, na het gesprokeue door den Heer Mr. J. P. Amersfoordtnog meer voor het peil van 5.20 meter gestemd is. Jhr. J. B. van Merlen zal in het algemeen met de voor- stellen der Commissie medegaan'; maar behoudt zijne stem voor omtrent het plaatsen van hulpgemalen, daar hij die voor het oogenblik nog niet zoo noodig acht. De Heer H. van Wickevoort Crommelin vraagtindien Punt B afgestemd wordt, wat daarvan het gevolg zal ziju? Waarop de Voorzitter antwoordt, dat dan de wijze van wer ken en de toestand blijven zoo als zij thans zijn. Het voorstelgewijzigd door den Heer J. G. Schone, en door de Commissie overgenomen, in stemming gebragt, wordt aangenomen met 10 tegen 9 stemmen. AUnu komt punt 2 van onderdeel A in stemmingen wordt met 13 tegen 6 stemmen aangenomen. In punt A 3 worden de woorden „tegenover de middelste Ka- velsloot", veranderd in „ongeveer het midden van iedere Sectie". De heer J. G. Sciione wenscht de plaats te bepalen, waar de hoogste ligging der gronden is in vermelde Sectien. Het Artikelin stemming gebragt, wordt met 18 tegen 1 stem (die van den Heer H. A. Hanedoes) aangenomen. Punt C, handelende over de Verordening op de Waterber ging en het verdi epen van Weg- en Kavelslooten kan niet behandeld worden voor dat de verordeningen behoorlijk ter visie hebben gelegen voor de Ingelanden. De Vergadering besluit echter de Verordeningen te wijzigen. Het laatste gedeelte van punt C, namelijk de aanstelling van een Opzigter over de Waterbergingkomt in behandeling. Daarover hebben langdurige beraadslagingen plaats. De Heeren H. van Wickevoort Crommelin en P Knaap Gz. zouden dit werk aan de Opzigters willen opdragenen hen daarvoor eene verhooging van bezoldiging geven. In stemming gebragt, wordt dit onderdeel aaugeuomen met 14 tegen 5 stemmen. Punt D 1, „Verdiepeu van togten enz.", wordt met 10 tegen 9 stemmen aangenomen. Punt D 2„Verbreeden van Vaarten en Togten"wordt verworpen met 10 tegen 9 stemmen. Punt D 3, ..Stichteu van bijgemalen". De Voorzitter zegt, dat, hoezeer aan de stoomtuigen en detail verbetering moet worden gebragt, het niet te weer- spreken is, dat bij een grooten regenval, het niet onver- schillig is om 100 kub. meter meer water uit den Polder te verwijderen; dat bij een lagen waterstand deze werktuigen vermoedelijk het zakwater kunnen meester blijven, en daar- door de groote stoomtuigen niet telkens in werking gebragt behoeveu te worden. Hij gelooft dat hierdoor besparing van steenkolen kan verkregen worden. De heer Jhr. Mr. J. A. Kepelaer weuseht, alvorens daartoe over te gaan, den uitslag van een nader onderzoek af te wachten. De Voorzitter leest daarop voor het belangrijk rapport van den Hoofdopzigterbetreffeude de werking van den Pulso- meter te Breda, van den navolgenden inboud: jjo HAARLEM, 9 November 1876. Verschillende leden van het Polderbestuur en de onder- geteekendehebben te Breda aan de fabriek van de Heeren Backer en Rueb twee pulsometers in werking gezien. Hoewel er geen gelegenheid was om het nuttig effect of de verhouding tusschen wateropbrengst en kolenverbruik van deze werktuigen te metenzoo was toch de algemeene indruk, dien ik door het zien werken ontving, zeer gunstig. Deze werktuigen, die in een uiterst klein bestek het stoomtuig (Motor) en het water-opvoerwerktuig in zich ver- eenigenen dit wel zonder dat zij eenig ander bewegend mechanisme bezitten dan de zuig- en perskleppen, die ook bij gewone pompen voorkomenhebben deze groote eenvoudigheid voor, boven alle andere tot nog toe bekende water-opvoer- werktuigenbij gemis van bewegingsmechanismeworden natuurlijk de kosten van hun onderhoud en ook de kosten voor den arbeid, die hunne beweging verbruiktuitgewonnen. Bij bespreking van de Pulsometers mag verder niet uit oog worden verlorendat de kosten van aankoop en opstelling zeer veel geringer zijn dan van eenig ander waterwerktnig. Al mogt nu blijken dat het gebruik van den stoom in den Pulsometer op zich zelf beschouwd minder oeconomisch is dan in andere werktuigendan zoude eene juiste onderlinge vergelijking ook rekening moeten houden met de genoemde voordeelen der eenvoudigheid en der goedkoope aanschaffing, en zeker zouden deze voordeelen, zoo niet geheelalthans ten deele opwegen tegen het nadeel van minder oeconomisch stoomverbruik. De werking der twee Pulsometers te Breda was, nagaande hoeveel water deze kleine werktuigen opbragten zeer vol doende te noemen. Dat een dier twee werktuigen aanvankelijk weigerde water te geven, bleek toe te schrijven te zijn aan groote steenen, die tusschen de kleppen waren geraakt, het mag niet als een feil van het werktuig worden beschouwddat het met zulke beletselen niet werkt. Ik ben dus van gevoelen dat een Pulsometer uitstekende diensten zou kunnen doen, bijvoorbeeld voor het jaarlijks droogmaken van de fundering-putten onzer stoommachines. Hadden wij zulk een Pulsometer aan den Lijndendan kon de locomobile met centrifugaalpomp, die thans voor den Lijnden en den Leeghicater dienst doet, en dus jaarlijks been en weder moet worden vervoerdaan den Leeghicater blijven. Voor dit doel zou de Pulsometer, die 459 M3 per uur opvoert, N°. 11 van de prospectus der Heeren Backer en Rueb ruim vol doende zijn. Dit werktuig kost f 2540.voor kosten van transport, opstelling en verbinding met de stoomketels, zuigpijp met klep enz. nog 1500.rekenende, zoo zouden de totale kosten circa 4000.beloopen. De Hoofdopzigter van den Haarlemmermeerpolder (get.) A. ELINK STERK. De Heer Mr. J. P. Amersfoordt zegtdat de theoretische en practische kracht van die werktuigen zich zoo gemakkelijk niet laat oplossen en de wetenschappelijke gegevens daarom trent nog niet juist bekend zijn. Spreker wenscht, overeenkomstig het voorstel van den Hoofdopzigter, aan den Lijnden de proef met een Pulsometer te nemen. De Heer H. van Wickevoort Crommelin verwondert zich dat de Commissie over het minder kolenverbruik door middel van den Pulsometer spreektdaar van dit werktuig nog zoo weinig bekend is. De Voorzitter zegt, dat ook slechts wordt voorgesteld om daarmede een proef te nemen, hetgeen door Jhr. Mr. J. W. H. Rutgers van Rozenrurg wordt ondersteunddie zich zeer gunstig gestemd verklaart voor een hulpgemaal bij de machine. De Voorzitter brengt daarop punt D 3 in stemming, het geen met 13 tegen 6 stemmen wordt aangenomen. De Heer J. G. Schone stelt voor om punt D 4 te doen vervallendoor dat punt 2 is verworpen, als zijnde verdiepen zonder verbreeden ondoenlijk. Punt D 4, „Verbreeden van den IJtogt, enz.", wordt met 10 tegen 9 stemmen verworpen. Punt E,,I»trekken van Art. 9 der Verordening op de bijzondere inpoldering", kan als behoorende tot de wijziging der Verordening op de Inpoldering, evenmin worden behan deld alvorens de Verordening behoorlijk ter visie heeft gelegen. Punt E, „Decharge der Commissie", wordt zonder hoofde lijke stemming goedgekeurd. Jhr. Mr. J. A. Repelaer brengt, nameus de Vergadering dank aan de Commissie voor de iu deze gedane bemoeijingen VIII. Daarna wordt overgegaan tot de benoeming van een Reemraadin plaats van den Heer D. W. P. Wisboom van Giessendam. De Heer Mr. J. P. Amersfoordt en Jhr. Mr. J. W. H. Rut gers van Rozenburg maken, met den Voorzitter, het stem- bureau uit. Uit de stemming blijkt, dat er 14 stemmen zijn uitgebragt waarvan 1 in bianco, alzoo 13 geldige stemmen. Van dit aantal verkreeg de Heer Mr. T. L. L. Prins 7 terwijl op de Heeren: H. A. Hanedoes 1, Jhr. W. A. L. Mock 4 en Mr. J. P. A. Teding van Berkhout 1 stemmen zijn uitge bragt, en waarbij zich de leden van het Dagelijksch Bestuur van medestemmen hebben onthouden. De Heer Mr. T. L. L. Prins alzoo tot Heemraad benoemd wordt door den Voorzitter gevraagdof deze keuze door hem wordt aangenomen, waarop de Heer Mr. T. L. L. Prins, de Vergadering dank zeggende voor het in hem geschonken ver- trouwen, verzoekt de al of niet aanneming tot de volgende Vergadering in beraad te mogeu houdenwaarmede genoegen wordt genomen. IX. Jhr. Mr. J. W. H. Rutgers van Rozenburg brengt daarop ter sprake de geldenbenoodigd tot uitvoering van de straks behandelde voorstellen in zake de Verbetering van den waterstand. Spreker en de Heer Mr. J. P. Amersfoordt achten eene leening het beste, terwijl de Heer C. W. Graaf van Limburg Stirum meent, dat het niet anders kan gesehieden; waarop de Voorzitter het aangaan eener leening in stemming brengt, welk voorstel bij algemeene hoofdelijke stemming wordt aange nomen en goedgekeurd. X. Daar niemand meer het woord verlangtwordtnadat de Voorzitter aan de Heeren Jhr. W. A. L. Mock en J. G. Schone eenige inlichtingen geeft: aan den eersteover de verdieping van de Hoofdvaart en aan den Heer J. G. Schone over de ter visie legging van de verordeningende Vergadering door den Voorzitter gesloten. Drukkerij van Bonga en Comp. Amsterdam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1877 | | pagina 6