1877. Vrijdag, 18 Mei No. 20 VAN AAN LANDBOUWGEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. Achtiende Jaargang. Het regt van laaggelegen Polderlandeo XVWft/,/ Prijs van het Abonnement: in het Jaar6.— Prijs der Advertentien van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12'/a Cent. om steeds droog gehouden te worden. (Slotzie Nr. 18 en 19.) Of een antwoord van het bestuur aan van Wieringen is gegeveu op ruwen of beschaafden toon, doet eigenlijk niets tot de zaakMevr. Heineken beklaagt zich over het feit dat het Polderbestuur haar land laat verdrinkendit vooral moet belet worden en komt hier alleen ter sprake. HAARLElUfUERlHEER Prijs van een enxel Nommer 15 Cent. ALLE TOEZENDINGEN, REDAKTIE EN UITGAVE BETREFFENDE, te adresseren aan VAN BONGA C0., te Amsterdam. WJiterHfH Woenadag.) Groote Letters worden naar hare plaatsruimte berekend. Er zyn by 's Raads Afdeeling ingekomen twee raemorien als eene van den gemagtigde der wed. Heineken Mr. J. P. Amersfoordt, advokaat te Haarlemmermeeren 66ue van den appellant. De gemagtigde, Mr. Amersfoordt, legt over eene kaart, waarop, met potlood, is aangewezen de plaats waarop het molentje is gezet. Hij komt wijders in zijne memorie tot deslotsom: 1°. dat het bestuur van deD Polder voormeld sedert langen tijd zyn pligt verzuimd heeftdoor den laaggelegen Polder „de Kas" niet behoorlijk droog te houdenen 2°. dat, wanneer men in een Polder wil beletten het stellen van „kilgemalen", zulks uitdrukkelijk behoort bepaald te zijn in het reglement van den betrokken polder, tot bewijs van welke stelling door hem is overgelegd het reglement op den Haarlemmermeerpolder, het- welk in art. 18 daarin voorziet, en tevens een reglement op de inpoldering en afzonderlyke bemaling van lage landen in genoemden Haarlemmermeerpolder. Ten slotte wordt bij die memorie de handhaving verzocht van der Gedep. Staten be- sluit van 25/31 Julij. Appellant in zijne memorie dd. 12 Oct. jl. wijst ten eerste op de nadeelige gevolgen welke die hier plaats gehad hebbende handelwi/e bebben moet op den boezeoa en de waterberging des Polders, en zulks te meer, wenneer, gelijk te voorzien is, meerdere molentjes van dien aard zullen opgerigt worden, indien de beslissing door Gedep. Staten in deze genomen mogt gehandhaafd worden. In de tweede plaats volhardt hij bij de door hem gegevene uitlegging aan art. 53 van het Algemeen Polderreglement en aan de wet van 1841. Hij licht wijders toe het vroeger te kennen geven des be- stuurs, dat het zich persoonlijk niet tegen h^ verzoek om plaatsing van bewust molentje gestemd gevoelde, door op te merkendat het destijds daarbij had gevoegd nog eene tweede zinsnede, luidende, „met inachtnemiug echter van eenige te stellen voorwaarden omtrent het gebruik enz." Appellant betreurt het overigensdat de gemagtigde van Wieringen in deze geheel cigendunkelyk gehandeld heeftzon- der in overleg te treden, gelijk Hoogheemraden van Rijnland hadden aan de hand gedaan, met het bestuur des Polders, aangezien, bij betrachting van zoodauig overleg, de zaak waarschijnlijk tot wederzijdsche tevredenheid zou bebben kunnen geschikt worden. Ik meen hiermede voor verslag te kunnen volstaan. De heer van Kline zegt namens het appellerend bestuur Het plaatsen van het bewuste molentje heeft nadeelige ge volgen voor boezem en waterberging. Dit zal erger worden indien er meer zulke molens worden Het plaatsen van dit molentje strijdt met art. 53 van het Polderreglement en de wet van 1841. Het bestuur ware persoonlijk niet tegen de plaatsing geweest, inits met inachtneming van voorwaarden. Yan Wieringen, de huurder van mevr Heineken, heeft eigenmagtig en willekeurig gehandeld, anders ware deze zaak wel geschikt. Reeds vroeger is hem toegegeveu dat hij zijn land van den Polder mogt afsluiten. Dit echter, het afzonrlerlijk bemalen gaat te ver. De hoofdingenieur en Ged. Staten hadden van Wieringen bevolen zich met het bestuur te verstaanniet eigenmagtig te handelen. Mr. J. P. Amersfoordt zegt voor antwoord .- Het land, geDaamd „de Kas", het laag9te van den Veener- en Lykerpolder buiten bedijking, is sedert langen tijd door het bestuur van dien Polder nalatig behandeld. Ofschoon de bqide molens van den Polder in staat zouden zijn geweest, dit land, evenals het andere land, droog te malen, men deed het niet. In dezen Polder wordt het hooger gelegene land gebruikt door groenboeren, die gaarne hunne groenten te water ver- voerenhunnen mest te water aanvoeren; die meenen, dat voor den groei der planten door hen geteeld, hoog water nuttig en noodig is; om dit te verkrijgenzetten zij de me- nigvuldige sluizen open, laten het buiten water overvloediglijk binnen en malen het niet weder uit, schoon ook het land „de Kas" blank moge staan. De huurder van Mevr. Heineken, genaamd van Wierin gen, heeft langen tijd het water zelfs uit zijnen stal en wo- ning, ook des nachts, moeten uithozen met eenen schop door zijner handenwerk. Deze Dana'idenarbeid heeft den man verdrotenals hij aan den molenaar of aan de leden van het bestuur onderdanig- lijk vroeg, om toch te willen malen, gaf men hem kwaad bescheiddikwijls in zeer ruwe bewoordingen. Een verzoek door hem aan de vergadering van hoofdinge- landen gedaanom een molen te mogen zetten werd met groote meerderheid afgewezen. In zijnen droevigen toestand, riep hij mijnen raad in en in Oct. 1875 stelde ik voor hem een verzoekschrift aan Zijne Majesteit den Koning, met de zekerheid, dat de zaaknamens Zijne Majesteit, zoude worden ter kennis gebragt van de be- voegde magt. Er is hier dus geene sprake van eenige willekeurige han- deling; de zaak werd door Zijne Majesteit verwezen naar Ged. Staten en Rijnland; in die beide collegien behandeld, en op 25 Maart 1876 meldde Rijnland, namens Ged. Sta ten aan van Wieringen „dataangezien het ongerief, waar- over hij heeft geklaagdin overleg met het bestuur van den Veender- en Lijkerpolder b. d. kan en waarschijnlijk zal wor den weggeruimd, van geene tusschenkomst der Regeering sprake behoeft te zijn. Eerst na het ontvangen van dit schrijven, werd door van Wieringen het molentje geplaatst, en niet weinig was hij, zoowel als Mevr. Heineken, verwonderduit een schrijven van 8 Mei 1876 te vernem*- dat het Polderbestuur nu weder het wegnetnen van dit molentje gelastte. Van dit bevel kwam Mevr. Heineken in hooger beroep bij Ged. Staten van Zuid-Holland. Deze beslisten in haar voordeel op 25 July 1876. Van deze beslissing appel door het Polderbestuur bij den Raad van State. Dit appel heeft iets zeer vreemdshet bestuur vraagt ge- magtigd te wordenom uitvoering te geven aan een besluit der vergadering van hoofdingelandenwelk besluit vernietigd isen in welke vernietiging het bestuur zegt te berusten bereids hebben Ged. Staten, in hun advies, op het onge- rijmde dezer handeliog van het bestuur gewezenen hierom- treut gedraagt zich pleiter dan ook aan dit advies van Ged. Staten. Wat de regtsvraag in deze betreft merkt pleiter aan, dat, bij het onbeschrevene van ons Polderregt, het moeijelijk is, in vele vragennaar bepaalde teksten te verwyzen. Er zijn echter in het Polderregt zekere bekende regtsrege- lenwelkezoo zij al niet in den mond des volks leefden ook uit algemeene regelen van natuurregt zonden zijn af te leiden. Onder die regelen is 66a zeer bekende Wie mee maalt, mee betaalt. Deze regel kan ook omgekeerd worden Wie mee betaalt, mee maalt. Deze regel is hier door het bestuur uit het oog verloren het is altijd zeer naauwkeurig geweest in het invorderen der Polderlastenmaar als het er op aankwam om het land droog te houdenwas het bestuur niet te vinden. Het is in de beide provincien Holland, althans in Rijn land regel dat al het land bunder-bunders-gelijk draagt in den omslagwaar deze regel geldtbehoort ook al het land gelijke voorregten te genieten. Nimmer is er sprake van geweest, het land in „de Kas" lagere Polderlasten te laten betalen, of het te ontslaan van lasten; als de bruiker van het land vroeg om beter bemaling, gaf men hem kwaad bescheid; als hij vroeg om eenen kil- molen te zettenvoor eigen kostenwerd hem zulks geweigerd als hij aan Rijnland vroeg om uit het Polderverband te wor den ontslagenen zelf op het buitenwater te mogen uitmalen kreeg hij ten antwoorddat het Polderbestuur onwillig was en Rijnland dien maatregel niet konde voorschrijven. Steeds moest de gebruiker ziendat de mede-eigenaars in den Polder door waterinlating, en verzuim van malen, hun voordeel betrachtten op zijnen watersnood werd nimmer acht geslagen. Van daar zijn beroep op hooger magt, en het plaatsen van den molenin overleg met die hoogere magt. Wat de willekeurige handeling betreft, die is hier niet bij den steller van het molentje, maar bij het Polderbestuur. Dat Polderbestuur heeft (volgens art. 53 van het Algemeen Reglement van het Polderbestuur van Zuid-Holland) het regt wettelijke bepalingen omtrent molentjes en afzonderlijke in- polderingen te makenmaar om dit te kunDen doenbehoort het eerst (zooals bereids door den hoofdingenieur in Zuid- Holland is aangemerkt) een maalpeil te bepalenwaaraan bet zich streng moet binden; het moet dan de ingelanden raad- plegenzijne concept-verordeningen ter visie leggendaarop de aanmerkingen der ingelanden hooren; dit alles ter kennis brengen van Rynland, van Gedeputeerde Staten, des noods van Zyne Majesteit den Koning, en van die alien, op de te maken bepalingen, goedkeuring ontvangen, en van dat alles de bevolen afkondigingen doen. Eerst wanneer dat alles geschied is, komt in den Polder wet en regelmaat, in plaats van willekeur en onregt, waaraan zich tbans het bestuur van Veener- en Lijkerpolder. b. d. schuldig maakt. Een voorbeeld hoe zulk eene zaak als afzonderlijke bema ling van Polders, behoorlijk geregeld wordt, levert Haarlem mermeerpolder, mede in Rijnland gelegen. Zijn reglement voor afzonderlijke bemalingen is dezerzyds in 't geding gebragt, en zoude aan Veender- en Lijkerpolder tot voorbeeld kunnen strekken. Namens Mevr. Heineken concludeert pleiter tot handha ving van het besluit van Ged. Staten van Zuid-Holland. De heer tan Klink zegt voor repliek: Ik protested tegen het gebruik van eene triviale uitdruk- king, die van dit bestuur zoude zyn uitgegaan om bemaling te weigeren. De molenaar moge zulk eene gebruikt hebbengeen be- stuurslid maakte zieh daaraan schuldig. Een polder is eene verzameling van ingelandendie geza- raenlijk lasten moeten dragen. Mevr. Heineken heeft eenig slecht laag land in den Pol der duur gekocht, dit land neeft altijd onder water gestaan en behoeft ook nu niet bemalen te wordendan had Me- vrouw het maar niet moeten koopen. Wij hebben vroeger uit medelijden de afdamming van dit land toegestaanmaar hierbij moet het nu ook blijven. Het is waar, het turfvaren in den Polder is vermenigvul- digd bij vroeger, en hierdoor wordt het water hooger, maar dat gaat „de Kas" niet aan, die heeft altijd onder water ge weest, en moet maar onder water blyven. Mr. Amersfoordt zegt voor dupliek: De appellant gaf eene bepaling van eenen Polderals eene verzameling van ingelanden die gezamenlijke lasten moe ten dragen Als men die bepaling aanneemt, is het duidelijk, dat tegen de lasten lusten behooren over te staan. Dit nu wordt hier aan Mevr. Heineken geweigerdmen laat haar hooge lasten betalen: waar zij als lusten aanspraak maakt op bemaling en drooghoudinglaat men haar in den steek, en helpt alleen de landen behoorende aan de leden van het be9tnur. Hierover is het beklag, hiertegen wordt bij den Raad van State regt gezocht. Dat het bestuur vroeger erkende, dat „de Kas" onregt leedtoont reeds het toestaau der afdamming. Of Mevrouw Heineken haar land duur of goedkoop heeft gekocht, doet hier niets ter zake, zij betaalt voor hare lan den even hooge Polderlasten als andere ingelanden, zij heeft regt dat de bestaande middelen van drooghouding ook ten haren nutte worden aangewend en niet steeds en bij voort- during met voordacht buiten werking worden gesteldjuist op het oogenblik dat zij zouden beginnen, voor hare lande- rijen nuttig te werken. Pleiter geeft de zaak dan ook met vertrouwen over aan het gevoel van regt, dat bij den Raad van State zeker het overwigt zal hebben. De heer Klink herhaalt in eene tripliek het verwyt van willekeur in zijne beide eerste termijnen aangevoerd, waarop Mr. Amersfoordt van het verder woord voeren afziet. AFSCHRIFT 1 January 1877. N°. 17. Kofi. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau Groothertog van Luxemburg, enz. enz. enz. Beschikkende op het aan Ons ingediend verzoekschrift van het Bestuur van den Veender- en Lykerpolder buiten de be dijking onder Alkemade, daarbij in hooger beroep komende van een besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 25/31 Julij jl.houdende vernietiging onder n°. 2 van een onder dagteekening van 8 Mei te voren door voormeld Polder bestuur gegeven bevel tot opruiming van zeker watermolentje,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1877 | | pagina 1