- 190 -
komt minder gewettigd voor, aangezien de kwaal, getuige
o. a. de Yerordening op het vermeerderen van de waterber-
ging van 1857 vroeger zeer wel herkend is, al heeft men
nimmer de toevlugl genomen tot het heroiek remedie eener
vergraving van 200 hectaren land tot water.
De ontoereikendheid der waterberging is gelijk teregt de
Hoofdopzigter opmerktniet alleen daaraan te wijtendat het
Rijk aanvankelijk om meer land te kunnen te gelde maken
te kleine oppervlakte land tot vaarten en togten vergraven
heeftraaar ook hieraandat een goed deel der slooten
welke het '/20 des polderswaarop veelal de boezem geschat
wordthelpen vormendoor de eigenaarsom tijdelijke
verhoogingen van het polderwater uit hun land te keeren,
worden afgedamd en alzoo aan den boezem onttrokkentot
dat deze weer lager dan het water in hun land is afgepompt.
Meestal wordt Art. 26 der voorwaardenwaarop de gronden
van den Haarlemmermeerpolder door het rijk verkocht zijn,
bij welk artikel aan de koopers het reet wordt toegekend
water in hunne slooten door steekdammen op te houden
beschuldigd van een beletsel op te leveren tegen ieder verbod
om slooten, behoorende tot de waterberging, af te dammen.
Toch komt die beschuldiging den ondergeteekenden minder
juist voor. Zij nemen niet aan dat de regering, waar zij op
privaatregtelijk gebied als verkooperesse optradzich zelve in
haren publiekregtelijken werkkring heeft kunnen of willen
beperken, veel min dat zij haren opvolger, het Polderbestuur
gebonden of in zijne eigenaardige attributen verkort heeft. De
regering moge eenmaal grondeigenares en tegeljjk facto be-
heerderes van den drooggemaakten plas geweest zynin de
eerste hoedanigheid had zij geen wijdere magt dan ieder ander
eigenaar, die grond in een polder verkoopt, en door de be-
dingen, welke hij goedvindt met den kooper te maken, op de
publieke orde geen inbreuk maken of invloed uitoefenen kan
in de tweede hoedanigheid had zij gewis de magt niet, welke
het bestuur, sedert op wettige wijze door Provinciate Staten
gevestigd, niet eens hebben zou, om eigen publiekregtelijke
magt en tevens die van een bestuur, dat later komen zou,
contractueel te vervreemden of af te staan.
Het is intusschen gebleken dat bij Gedeputeerde Saten een
en ander gevoelen bestaaten deze aan eene Verordening,
welke artikel 26 der veilconditien niet eerbiedigt, geene goed-
keuring scheuken zoudenhetgeen voldoende is om een der
gebreken van de waterberging in den Haarlemmermeerpolder
ongeneeslijk te maken.
Tweeerlei is het nadeelig gevolg van dit gebrek; vooreerst
het reeds boven vermelde afdammen en aan den boezem ont-
trekken van een deel der waterberging in het lage landten
tweede het bij't invallen van natte tijden eensklaps laten af-
loopen van het in drooge tijden in 't hooge land verzameld
en opgehouden water.
Het hoofdgebrekdat de waterberging ontoereikend maakt
is nogtans de ongelijke bodemhoogte van den polder.
Deze maakt dat een goed deel van de slooten in het hooge
land, waarvan de bodem boven het polderpeil ligt, tot de
waterberging niets bijdragenen de slooten in het middelbare
en lage land met de togten al het water, ook dat wat uit
het hooge land onraiddellijk naar de laagte afloopt, moeten
ontvangen en bergeneen kwaaddat bij iedere peilverlaging
in dubbele reden toeneemt, omdat door deze te gelijk de
kategorie van hoog land vergroot, en die van laag of wa-
terbergend land verkleind wordt.
Afsluiting van hoog land door dammen in de togtendus
op eigen bodem des polderszou, om dit kwaad eenigermate
te bestrijdeneen middel zijn, dat aan het Bestuur niet
ontzegd worden kan. De bovenkant dezer dammen zou op
eene behoorlijke maat onder het maaiveld van het laagste
bovendamsche land moeten blijven; en lager in den dam zou
een schuif moeten zijndie bij droog weder eenigen tijd open-
gezet werd, of eene sleuf, welke water doorliet in evenre-
digheid tot hetgeen de stoomtuigen uit den polder verwijderen
kunnendoch niet zooveel als een enkele zware regenbui of
een natte dag opleveren kanzoodat het meerdere iD het
bovenland geborgen werdtotdat het langzaam was afgeloopen
of de dam over zijne geheele breedte begon over te vloeijen.
De toepassing van dit middel echter wordt weder verboden
door de verspreide ligging van het lage landwelke belet in
eenigen togt een dam zoo te plaatsen, dat met het hooge
niet tevens eenig laag land wordt ingesloten en dit niet door
den verhoogden waterstand boven den dam schade zou lijden.
De Hoofdopzigter wil nu het kwaad in het hart aantasten
door de waterberging met bijna 200 hectaren te vermeerderen,
namelijk door verbreeding van de togten met 4 of 3 meters
opleverende ruim 46 hectaren, van de dwarswegslooten met
1 y2 meteropleverende ruim 6 hectarenen van de kavel-
slooten in het land van 4.04 meter of meer A. P. met
2 /2 meter, opleverende ruim 144 hectaren. Dan nog zou
echter de waterberging (zie zijn rapport biz. 20 bovenaan) op
het peil van 5.10 meter A. P. slechts '/3o van de op
pervlakte des polders uitmakenwaaruit volgt dat zij op het
wenschelijk normaalpeil van 5.20 meter A. P. nog minder
bedragen zou, en dat het geneesmiddel alzoo toch niet radr
kaal heeten mag.
Doch aan zijn plan is een veel grooter bezwaar verbonden.
Yan de kavelsloot-verbreeding zou op den voorgestelden voet
niets komen.
De ontwerperteregt gevoelende dat het niet aangaat de
Ingelanden tot het vergraven van 144 hectaren lands te dwingen
meent hen daartoe goedschiks te kunnen bewegen1°. door
ontheffing van den last, dien de tegenwoordige keur op de
waterberging hun oplegt2°. door het lokaas eener vermeer-
dering vau de waterberging door verbreeding van de togten
en dwarswegslooten voor polderrekening uitgevoerd naarmate
de Ingelanden de kavelslooten verruimen, zoodat altijd in de
reden van 53 tot 144 door den polder en door de Ingelanden
boezemvergrooting verrigt werd.
Het is nu te vreezen dat die berekening hersenschimmig
blijken zal. De last, voor de Ingelanden uit de Yerordening
op de waterberging voortgesprotenis grootendeels geleden
toen de meerdere waterberging gemaakt is; die slooten weer
te digten zou nog grooter last zijn en wel door niemand ver-
langd worden; en het voorregt om dezelve te laten vervuilen
of vervallen zal ook wel op zoo hoogen prijs niet gesteld
worden, dat men, om het deelachtig te worden, per kavel
'/t hectare land missen en bovendien de kosten van bet ver
graven zich getroosten wil.
Evenmin is het aan te nemen dat de individuele Ingelanden
zich haasten zullen dit nadeel zich op den hals te halenen
die uitgaven in het algemeen belang te doenuit overweging
dat het Polderbestuur danookiets, maar veel minder doen zal.
Zoo groote zelfopoffering is bij nietlvelen te verwachten;
veeleer is te voorzien dat sommigen het gewigt van boezem-
vergrooting volstrekt niet beselfendat anderen, in 't ver-
trouwen dat als hunne buren en in het gevolg van dezen
de polder het doende maatregel zij die dan ook niet
voor 100 pet. uitgevoerd toch genoeg doel treffen en hun
niet minder dan anderen ten bate komen zal, mede stilzitten,
en dat eindelijk die buren, dat zijn alle overigen, hoe wel-
gezind ook, maar geen van alien gesteld op de rol van zoen-
offer mede zullen afwachten tot een voorbeeld gegeven wordt,
dat niemand geeft. De polder, die naar het plan des Hoofd-
opzigters volgen, niet voorgaan moet, doet dan cokuietsjen
zoo blijft alles bij 't oude.
Langs den weg, door den Hoofdopzigter uiteengezet, is daarom
naar het gevoelen der Commissie het doel niet te bereiken.
Wilde men de waterbergiug op afdoende schaal vermeer
deren dan diende men voor polderrekening grond te ont-
eigeuen en tot heneden het polderpeil weg te graven. Dien
grond kan men kiezen waar men wil; doch vergraving van
laag land vereischt natuurlijk verplaatsing van minder kubiek
dan die van hoog land. De boezem-oppervlakle kan op die
wijze vergroot worden door togten te verbreeden of door
nieuwe togten, bijv. midden door iedere sectie te graven. Aan
het laatste is het nadeel verbondendat men dan niet alleen
bruggen zou moeten bouwen in elken daardoor gesneden pu-
blieken weg, maar ook nog voor eigenaren, wier bezitting
door de nieuwe togten gesplitst werdkapitale dammen sparen
of mede bruggen maken moest; terwijl men, om op een dezer
wijzen met 200 hectaren den boezem te vergrooten aan de
nieuwe en verbreede togten zoo aanzienlijke ruimte zou moeten
gevendat bescherming van de boorden tegen golfslag noodig
werd. In beide stelsels, zoowel het maken van nieuwe als
het verbreeden van bestaande togten, zou de onteigening van
al die strooken bovendien zeer duur zijnen met inbegrip
van de daaraan waarschijnlijk verbonden indirecte schadeloos-
stellingen wegens op te ruimen huizen enz., alligt/4000.
per hectare kosten.
Hierbij zouden bij verbreeding van bestaande togten/3425
en bij den aanleg van nieuwe togten /3150.voor graaf-en
baggerwerken komenzoodat in 't eerste geval de hectare
boezemvermeerdering op 7425.en in het tweede geval op
8150.te staan kwam.
Willen nu nog de belende eigenaars de specie niet ontvan
gen, dan mag men voor vergoeding deswege of voor onteige
ning ad 4000.per hectare, onder aftrek van de waarde
der opgehoogde nader ad/ 2000.per hectare te verkoopen
schotwallen, nog wel 4275.bij verbreeding van togten,
en 3620.bij het graven van nieuwe togten per hectare
boezemvermeerdering stellen, zoodat bij verbreediug van togten
de hectare boezem op 11700.en bij het graven van nieuwe
togten de hectare op 1 1770.komt te staan, hetgeen in bet ge-
heel voor 200 hectaren boezem/2,840,000.a/2,854,000.
uitmaakt, ongerekend nog de kosten van bruggen over nieuwe
togten.
Beterkoop zoude het dan nog zijn groote perceelen land
geheel tot boezeravergrooting aan te wenden en te vergraven
in dier voege dat de kavelslooten verbreed en in elken kavel
6 slooten, breed 16.47 meter, van voren naar achteren ge-
graven, en met de schotwallen de overblijvende reepen ver-
hoogd werden.
Men zou daartoe geheele kavels van het laagste land ver-
moedelijk voor 2000.per heetare koopende vergraving
voor hoogstens 1500.per hectare uitvoeren, en de opge
hoogde reepen tegen 700 per hectare weder verkoopen
kunnen zoodat dan 9 hectaren boezem voor =fc 48000.of
de hectare voor/5300.en 200 hectaren voor1,060,000.
te verkrijgen waren bij welk cijfer echter in het oog is te
houden dat de vergraving tot boezem voor dit geval gerekend
is slechts tot 1.25 meter onder het maaiveld te zullen ge-
schieden.
Langs beide wegen komt nogtans de vergrooting van den
boezem veel te duur te staan. Deze nu moge het beste ge
neesmiddel zjjn tegen eene kwaal, waarvan de gevolgen 't
zwaarst op het lage land drukkendie kwaal is van organie-
ken aard, d. i. verbonden aan de inrigting, welke aan den
polder bij zijne wording gegeven is, en waarin hij was toen
de Ingelanden hun land kochten.
Door eene andere inrigting voor de droogmaking te ont-
werpen had men het euvel vermijden kunnen; thans den
organieken toestand des poldershet kosle dan wat het wil
te veranderen en de nadeelendaaruit voor sommigen voort-
vloeijendevoor algemeene rekening te herstellen gaat niet
aan. Maatregelen van die strekkingals het scheiden van
den Polder in veel onderdeelenhet vervangen van de stoom
tuigen door tal van windmolenshet graven ook in het
hoogste land van slooten, welke op het polderpeil zekere
gelijke breedte haddenenz.vonden dan ook tot hiertoe
nooit bijval. Om dezelfde reden moet van vermeerdering van
waterberging op afdoende schaal afgezien, en naar middelen
minder kostbaar en meer passende in de eenmaal aan den
Polder gegeven inrigtingomgezien worden.
En te eerder komt men tot die oplossingomdat de eige
naren van het lage land zich zelven nog geene andere opof-
fering schijnen te willen getroosten dan de moeite van peti-
tionneren, en blijven opzien tegen het doelmatig geneesmiddel
dat afzonderlijke inpoldering onder inachtneming van de ver
ordening op dat stuk van 31 December 1869 hun aanbiedt.
A(1 IV. Dat door herziening van de Yerordeningen op de
Waterbergingop het herschieten van de weg- en kavelslooten
en op het kroozen verbelering van den waterstand, althans
van eenige beteekeniszou te verkrijgen zijn, durven de
ondergeteekenden beweren noch verwachtenal achten zij die
verordeningen allezins vatbaar voor verbetering. Zij hebben
in deze verordeningen dus eenige wijzigingen ontworpen
doch maakten, om den zamenhang van hun tegenwoordig
betoog niet te veel te brekendaarvan een afzonderlijke
voordragt aan Hoofdingelanden.
Ad VI. Het leggen van duikers in de hoofdwegen is gewis
nuttigen de Commissie is daarvan zoozeer doordrongen
dat zij den maatregel mede op andere lengtewegen toegepast
wenscht te zien. Bij het bestaan van verstoppingen in een'
lengtetogt zal dan het opgestuwde water halverwege de sectie
naar den naasten paralleltogt een' weg vinden kunnenen
dien niet door de met veel dammen verstopte wegsloot hebben
te zoeken.
Het water nogtans, dat door den duiker moet passeren,
kan niet meer zijn dan dat van zeker gedeelte eener sectie,
zoodat waarschijnlijk een houten duiker van 5 bij 5 decimeter
aan het oogmerk voldoen kanen eene verbreeding van de
voorgelegen kavelsloot, welke weder onteigening of schadeloos-
stelling vereischen zou, overbodig blijken zal; indien maar
goed toegezien wordt dat die sloot ten alien tijde op het
voor alle kavelslooten voor te schrijven profil van 1.25 meter
bodemsbreedte en 1.50 meter diepte beneden het maaiveld
onderhoudeu worde.
Deze maatregel zal zeker alleen geen belangrijk effect nog
teweeg brengenmaar nuttig zijn, als hij kan gepaard gaan
met hetgeen in de gegeven omstandigheden het meest aanbe-
veling verdient, nl.
Ad VII. de verdieping van bestaande togten en slooten. Het
spreekt van zelf dat de laatsten verdiept moeten worden als
het peil verlaagd wordten de behoefte aan verdieping zou
zich dan zoo spoerlig voor de bruikers van het land zelve
doen gevoelendat de meesten uit eigen beweging er toe over-
gingen.
Niettemin dienen de Verordeningen op het herschieten van
de weg- en kavelslooten en op de waterberging ook na peil
verlaging van toepassing en voor de behoefte toereikend te
zijn; en hierop is in onze voordragt tot herziening gerekend.
De togten zullen in de eerste plaats hersteld moeten
worden op de diepte en bodemsbreedte, waartoe zij zijn
aangelegd. Hetgeen daaraan ontbreekt en blijkens de opzet-
telijk op vetzoek der Commissie verrigte algemeene opmeting
niet weinig iszooals de profil-teekeningen hierachter aan-
toonen, moet in elk geval ten laste der gewoone begroo-
ting, ten bate van welke in dit opzigt jaren lang te veel
bezuinigd isworden bijgewerktook bijaldieu geene verlaging
van het peil plants vindt.
In het laatste gevalbestendigiug van het oude normaal
peil, zou verdere verdieping met 30 centimeters ook nuttig
zijn; doch deze is indien het peil op 5.20 meter A. P. zal
gebragt worden, onmisbaar, althans van de Hoofdvaart en de
Kruisvaart en voorts van de togten, waardoor het meeste
water naar de stoomtuigen passeren moet.
Deze nieuwe verdieping zou voor de Hoofdvaart en voor
de Kruisvaart, van het Hoofddorp tot de Cruquius eene uit-
gaaf van ongeveer 68,500.en voor alle overige togten
bovendien een uitgaaf van 24,000.vereischen, ongerekend
de kosten voor berging der gronden uit die verdieping voort-
spruitende.
Om dan evenwel de ruimte, waardoor het water trekken
moet, niet in een punt nagenoeg te doen ontaardenof te
veel te laten vernaauwen zou, wat de waterleidingen buiten
de Hoofdvaart en de Kruisvaart bewesten het Hoofddorp
betreftaan de verdieping eene kleine verbreediug moeten
worden toegevoegdb. v. van 1 '/2 meter over de eerste
1000 meters en van 1 meter over de volgende 2000 meters
aan weerskanten van de Hoofdvaart. Hiervan zou echter de
Bennebroekertogtdie ver van de stoomtuigen gelegen isen
waarop zich dus de werking van dezen minder direct gevoelen
doetuitgezonderd kunnen blijven.
Tot bevordering van den water-aanvoer naar den Cruquius
zou daarentegen dezelfde verdieping en verbreeding nog op
den IJtogt tusschen de Vijfhuizer- en Bennerbroekerwegen
kunnen worden toegepast, in welk geval de verdieping met
30 centimeters tot den Bennebroekertogt van de Hoofdvaart
tot den IJtogt zou zijn uit te breiden.
De kosten dezer togtverbreeding kan men voor vergraving
onteigenen en grondberging, naarmate de verbreeding tot 1
of 1 /2 meter wordt uitgevoerd, aannemen op 1725.
of 2500.per kilometer, waarbij gerekend is dat de ver
breeding dadelijk zal reiken tot 6.35 meter A. P., en
dat de onteigening 4000.per hectare zal kostenen
dat de verkoop van de schotwallen 2000.per hectare
kan opbrengen.
In plaats van den Spaarnwoudertogt van den Kagertogt
tot de Hoofdvaart te verbreeden zou menindien een speciaal
onderzoek mogt aantoonen dat dit beterkoop uitkwamook
den Kagertogt door den Spaarnwouderweg kunnen door-
trekken tot den Krommetogt, ten einde door dezen bij het
werken van den Lijnden ook een deel van het water, dat uit
het zuiden komt, naar de Hoofdvaart te laten afstroomen.
Na deze verruiming van de hoofdwaterleidingen des polders
mag men vertrouwen dat een peil van 5.20 meter A. P.
rainstens even goed te handhaven zijn zal als thans een peil
van 5 meter A. P. en dat blijven ook dan al snelle
rijzingen van omstreeks 30 centimeter per etmaal in het cen
trum des polders nog voorkomen waterlast zelfs in het
lage land niet meer te duchten is, en ten behoeve van dat
land gedaan is wat bereikbaar is, en redelijkerwijze kan verlangd
worden.
De Commissie meent hiermede de gestelde vraagpunten
beantwoord te hebben.
Nog heeft zij zich zelve twee vragen gedaan. De eerste
was, of het wenschelijk zijn zou dat de Polder ter bekosti-
ging van de door haar verlangde werken, voor zoo verre
die als buitengewone uitgaven te beschouwen zijneene
leening sloot.
Gewis zou dit zaak wezen, als de verlangde maatregelen
alien tegelijk moesten worden uitgevoerd.
Dit is echter het geval niet: zeer wel zouden zij over 5
jaren b. v. kunnen verdeeld worden; en daar al de aanbevo-