1877. Vrijdag, 21 December. VAN AAN LANDBOUW, GEMEENTE- EN POLDER-BELANGEN GEWIJD. IV". 51. Achtiende Jaargang. De zuivelbereiding in Denemarken en Zweden \\XlR//> Prijs van het Abonnement: in het Jaar Prijs der Advertentien van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12Cent. Temperatuur, waarbij de room verkregen is. IIAARLERIIUERMEER Prijs van een enkel Nommer 15 Cent. AXLE TOEZENDINGEN, EEDAKTIE EN UITGAVE BETREFFENDE, te adresseren aan VAN BONGA C°.te Amsterdam. (Iliterl{Jk Woensrtag.) Groote Letters worden naar hare plaatsruimte berekend. VOLGENS Studien uber das Molhereiwesen von C. Petersen, C. Boy sen und Br. With. Fleischmann DOOR Dr. W. D. GRATA MA. (Vervolgzie de Nommers 48, 49 en 50.) Om een dergelijke reden is het ook van zooveel belang dat de melk snel afgekoeld wordt. Immers in de warme melk zullen bij een langzatne afkoeling de groote vetbolletjes reeds gedeeltelijk opgestegen zijn, voor dat de kleinere ten gevolge der lagere temperatuur medegenomen worden. Terwijl, wan- neer de melk snel afgekoeld is, de grootere vetbolletjes nog niet opgestegen kunnen zynen dus van het begin af de kleinere medenemen. In dit geval zullen er dus in het geheel meer vetbolletjes opstijgen dan wanneer men langzaam afkoelt. Hierbij sluit zich als van zelf de vraag aanin hoeverre is vervoer der melk bevorderlijk of nadeelig voor het roomen? Een vraag, die vooral van groote beteekenis is voor de inrich- ting der boter- en kaasfabrieken. By het transport zullen die vetbolletjes, die reeds begonnen zijn op te stijgen, daarin belet wordenvooral als de melk bij het vervoer veel aan schudden en stooten is blootgesteld. Koelt men dan de melk sterk af, zoodat zij lang kan staan om uit te roomen, dan zal de uitrooming wel langer durenmaar toch de boeveel- heid room niet veel verminderen. Anders is het, als men de melk niet kunstmatig afkoelt. Dan toch zal men zoo lang niet kunnen wachten, en zal moeten afroomenvoordat het opstijgen der vetbolletjes is afgeloopen, ten einde er voor te zorgen, dat de melk niet zuur wordt. Bovendien wordt de melk na transport met veel schudden, als bijv. op een wagen enz. vooral op warme zomerdagenveel eerder zuur, dan indien zij dadelijk afgekoeld wordt, en in den melkkelder gezet. Moet men de melk vrij ver vervoeren dan is derhalve een vervoer te water, waar dit mogelijk is, verkieselijk boven een trans port per as, daar zij dan minder aan schudden is blootgesteld. De room ontstaat dus door het opstijgen der vetbolletjes, omgeven met een hulseltje, dat des te taaier is, naarmate de room zich bij een lagere temperatuur heeft afgescheiden. In den room moet dus, behalve vet, aanwezig zijn water, kaas. stof en een weinig melksuiker. Dit wordt bevestigd door een scheikundig onderzoek van den room. In 100 kan room bij verschillende temperatuur afgescheiden vond Kreussler 2° 4° 6° 8° 10° Kan water 75.9 74.6 73.1 71.5 70.6 a vet 17.2 19.5 20.4 22.2 23.5 n Kaasstof 2.7 2.7 2.7 2.7 2.7 n melksuiker 4.1 3.8 3.7 3.5 3.3 Zooals men ziet, is de room, die bij een temperatuur van 10° C. verkregen wordt, het rijkst aan vet. De room wordt onmiddellijk gekarnd, nadat zij afgeschept is, of eerst, nadat zij door staan een weinig zuur geworden is. Daartoe moet men den room bij een niet te lage tempe ratuur laten staan, daar anders de diertjes, die het zuur worden der melk veroorzakenzich slechts uiterst langzaam ontwikkelen. In de praktijk is nu geblekendat men den room niet verder moet laten afkoelen dan tot 12.5° C. Ook de melk wordt soms zuur, soms zoet gekarnd. Het karnen komt nu in hoofdzaak daarop neder, dat men door stooten, in het algemeen door sterke beweging der melk, de vetbolletjes zich laat vereenigen tot samenhangende klompjes. Zeer eigenaardig wordt dit uitgedrukt door den term, de boter groot karnen (grouw wirden). Dat wil zeggenzorgen dat de boterklompjes Sink groot worden door de vereeniging van een menigte vetbolletjes. De goede uitslag van het karnen moet wel in hooge mate afhangen van de temperatuur; want, zooals reeds gezegd is, is het botervet bij een temperatuur onder 10 C. vasten bij 36 0 C. volkomen vloeibaar. Brengt men dus de vetbolletjes door het karnen er toe, dat zij elkaar aanraken dan zullen zij, als de room kouder is dan 10° C. niet aan elkaer kle- ven; is zij warmer dan 26 C. zullen zij wel aan elkaer raken maar zich bij de beweging weer van elkander scheiden. Het karnen zal dus het best geschiedenals de temperatuur zoo is, dat de bolletjes wel goed aan elkander kleven, maar toch nog niet te week zijn om vaste klompjes te vormen. Uit de praktijk is nu geblekendat men zuur geworden room het best karnt bij een temperatuur van 1417 C.en de zoete room bij 11 12.5° C. Zooals men ziet, is het wenschelijk, dat de temperatuur bij het karnen even hoog blijve. Daar men kleine teraperatuurs- verschillen op het gevoel niet nauwkeurig kan bepalen zoo is het gebruik van den thermometer niet genoeg aan te bevelen. Bij het karnen der zure room behoeft de beweging niet zoo hevig te zijn, dan bij dat der zoete; want door het zuur worden der room zijn de hulseltjes reeds minder vast geworden. Bovendien wordt de zure room bij hoogere temperatuur gekarnd dan de zoete, de vetbolletjes zullen dus gemakkelijker aan elkaer kleven. Met andere woordende pols zal zich bij het karnen van zoete room sneller moeten bewegen dan bij het karnen van zure. De groot gekarnde boter wordt uit de karn genomen en door kneden of door handenarbeid of machinaal van de aan- hangende karnemelk bevrijd. Om dit geheel te bereiken wordt de boter bovendien met water afgewasschen. A1 wascht men de boter ook zoo dikwijls uit, dat het water er ten slotte volkomen helder afloopt, dan zijn er toch nog geringe hoeveel- heden kaasstof en melksuiker in. Zoo vond Dr. A. Kreussler in 100 kilo boter bijv.: 84.38 kilo vet. 14.60 water. 0.60 kaasstof. 0.46 melksuiker. Het is nu de vraagwat is beter de room zoet of zuur te karnen? De boter uit zure room zal meer aan bederf onder- hevig zijn dan die uit zoete gewounen. Immers door den room zuur te laten worden is zij reeds eenigzins bedorven. Terwijl in de boter, verkregen door de room zoet te kar nen dit begin van bederf zelfs niet aanwezig is. Men zal dus de boter uit zure room gewonnen meer moeten zouten dan die uit zoete verkregen. Door een zorgvuldige behandeling kan men de boter uit zure room dan ook op die wijze zeer goed bewaren. Zoo zijn er voorbeelden van, dat Hollandsche boter gegaan is naar Indie, en weder zoo versch terugsreko- men is, als zij verzonden was. In het eerste hoofdstuk deelde ik echter reeds mede, dat het groote Deensche haudelshuis Busck 8s C°. voor zijne verzending slechts boter wil, uit zoete room gekarnd. Yeelal neemt men aan, dat men uit zure room meer boter kan verkrijgen, dan uit zoete. Proeven op groote schaal, genomen door .de firma Busck 8c C°.bewezendat de hoe- veelheid boter in beide gevallen ongeveer gelijk is, als men de zoete room bij lagere temperaturen en krachtiger karnt dan de zure. Hoogstens kreeg men bij het karnen van zoete room 2 pet. minder boter. Dit geringe verlies wordt ver overtroffen door de meerdere waarde der karnemelkdie dan zoet is. Uit het voorgaande blijkt dus, dat de boter- bereiding in hoofdzaak hierop nederkomt, dat men het vet uit de melk in de room, als het ware in een klein bestek bijeen brengt, en hieruit afscheidt door karnen. In de ondermelk blijft steeds nog een gedeelte van het in de melk aanwezige vet terug. Tevens vindt men daarin nog het grootste gedeelte der kaasstof en der melksuiker. Deze wordt dan meestal gebruikt voor de kaasbereiding. Men scheidt uit de melk na verwarming tot 2631 0 C. de kaasstof af door middel van leb-aftreksel. Op den juisten warmtegraad komt het veel aan, daar de leb bij een temperatuur boven 36 0 C. geen uitwerking meer heeft. Ook hierbij is dus het gebruik van een thermometer niet genoeg aan te bevelen. De geheele massa wordt dik en geleiachtig, door de stollende kaasstof, daar deze de wei insluit. Zij wordt dan wrongel (brokken) genoemd. Deze wordt nu op verschillende wijzen klein gemaakt om de afvloeiiug der wei te bevorderen. Na het zouten wordt de verkruimalde wrongel in vormen gedaan en geperst. Bij het vullen der vormen voegt men er de noodige kruiderijen bij. De kaas wordt nu gepekeld en in de kaaskamer gedroogd. Zij is dan na eenige weken gereed om verkocht te worden. Gebruikt men de uitgeroomde melk voor de kaasbereiding, dan krijgt men zoogenaamde magere kaas. Soms ook maakt men nit de melk niet tevens boter, maar verwerkt die alleen op kaas. Men laat de melk niet eerst roomen, maar voegt er dadelijk leb bij. Ook nu zal de kaasstof stollen. Daarbij sluit zij de vetbolletjes in. Bij de verdere bewerking wordt dit vet er niet uit verwijderd, en komt dus ook in de kaas. Zulke kaas, die dus al het vet der melk bevat, Doemt men zoetemelksche kaas. Het onderscheid tusschen magere en zoetemelksche kaas is dus dat, terwijl in de eerste soort slechts een klein gedeelte van het vet uit de melk komt, dit in zijn geheel een bestanddeel vormt der laatste. Het is dus duidelijk, dat de kaasstof het hoofdbestanddeel is der kaas, bovendien komen er ook nog asehbestamldeelen in voor. De wei verkregen zoowel bij de bereiding der magere kaas als bij die der zoetemelksche, bevat van de voorname bestand- deelen der melk nog maar alleen de melksuiker en de asch- bestanddeelen. Immers het vet uit de melk is voornamelijk in de boter; de kaasstof voornamelijk in de kaas overgegaan. In ons land wordt wei hoogstens als veevoeder gebezigd. In Zwitserland bereidt men uit de wei de melksuiker op groote schaal. De Kirgizen een woeste volksstam die in de steppen van Midden-Azie woont, maken uit de melksuiker der paarden- melk, die er bijzonder rijk aan is, een bedwelmenden drank, „koemis" genaamd. Misschien komt het nog zoo ver, dat men ook hier te lande bij het steeds toenemend gebruik van spiri- tualia, uit de wei een alcoholischen drank bereiden gaat. Laten wij nu eens nagaan in hoeverre de zuivelbereiding in Denemarken in overeenstemming is met de zoo even beschre- ven samenstelling der melk. Na het melken wordt de melk in melkemmers (molkamers) onmiddellijk naar de boerderij ge- bracht. Zij wordt dan om te bekoelen in zoogenaamde melk- monwen (melktesteu roomtesten vloten mollen of aaden) gedaan, en deze in den melkkelder (molkenkelder) geplaatst. In Denemarken wordt de melk echter meestal kunstmatig af gekoeld. Zooals reeds aangetoond is, is het van belang, dat de melk zoo spoedig mogelijk na het melken afgekoeld wordt. Zijdie deze niet direkt laten afkoelen in de vaten, waar de melk tevens moet staan te roomenmaken gebruik van Lawrence's melkkoeler. Hierbij loopt de melk over een stelsel van ver. tinde koperen buizen. Deze buizen worden koud gehouden door er een stroom koud water binnendoor te laten stroomen- Deze Lawrence's melkkoeler bestaat uit: 1°. een emmer met kraan voor de te verkoelen of te verwarmen melk 2°. een verkoel- of verwarm-toestelbestaande uit metalen buizen waar voor het afkoelen koud water en voor het verwarmen heet water langzaam doorstroomt; 3°. een uitloop voor de ver- koelde of verwarmde melk; 4°. een pijp met kraan, waardoor men, uit een hooger gelegen vat, koud of warm water in de buizen laat loopen5°. een afloopbuis voor dit water. Dezen toesteldie in het buitenland* uitstekend voldoet, trachten de heeren Boeke 8c Huidekooper, te Gronipgenook in ons land in le voeren. De kleinste soort, die 60 gallons, d. i. ongeveer 270 liter, melk in 1 uur kan afkoelen, kost omstreeks /40. De melk wordt na de afkoeling in de raelkmouwen naar den melkkelder gebracht. Zulke melkmouvven zijn ondiepe va ten hoogstens 1015 cM. diep. Zij hebben een groot op- pervlak waardoor de snelheid der afkoeling bevorderd wordt. Zij zijn soms uit hout, meestal echter uit metaal vervaardigd. Die uit metaal verdienen de voorkeur, daar men ze beter kan schoon maken dan die uit hout. De melkkamer of kelder is van zeer veel belang voor een goede boterbereiding. Zij moet luchtig en ruirn zijnen liefst alle ramen op het noorden hebben. Hier is de grootste netheid een vereischte. Hier te lande laat men de melk dikwijls zuur worden, en karnt ze dan. De bezwaren aan deze methode verbonden zijn reeds uiteengezet. Die handelwijze wordt in Denemarken dan ook niet meer gevolgd. Men roomt daar de melk, nadat zij 24 uren gestaan heeft door een zoogenaamden rooralepel (room- schotelreampetille) af. De room doet men in de roomton (roomstaar, roomsta of molkenfet) en brengt die in een kamer, waar de temperatuur niet lager is dan 12,5° C. Men laat ze zoolang in die kamer, totdat de room eenigszins zuur geworden is. Daarna karnt men. Een groot bezwaar tegen deze methode is, dat men het roomen dikwijls zal moeten afbreken, voor de room opgestegen is, en dat men niet zoet kan karnen. Men volgt dan ook in Denemarken en Zweden meestal de roomingsmethode van Swariz. De melk komt onmiddellijk na het melken in koelvateu, waarin men ze zoo snel mogelijk tot op 4°5° C. afkoelt. Die koelvaten zijn van goed ver- tind blik vervaardigd, en hebben een ovale doorsnedeen een hoogte van ongeveer 50 cM. Zij worden slechts tot een hoogte van ongeveer 45 cM. gevulden bevatten dan onge veer 4.5 L. melk. Zulke koelvaten kosten slechts 10.00 per stuk. Zij zijn in ons land te verkrijgen bij Boeke en Huidekoper te Groningen. Zij worden geplaatst ineenbassin, dat gevuld wordt gehouden met koud water. Zulk een bassin is een vierkante houtenmetalen of steenen bak. In het laatste geval is hij van gewone baksteenen gemetseld en van binnen met cement bekleed. Het water wordt afgekoeld door ijs. In zulke bassins staan soms 1012 melkkoelers tegelijk. Om de hoeveelheid water, die men noodig heeft zoo gering mogelijk te makenworden de ledige koelers er niet uitge- nomen maar vastgezet om te voorkomendat zij tengevolge van de opheffing door het water in het bassin zouden gaan drijven. Ook mag men in een bassinwaarin melk staat te roomengeen nicuwe koelbakken met melk plaatsen. Immers door de beweging in het koelwater, zou in de koelbakken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1877 | | pagina 1