1880. Vrijdag14 Mei. No. 20. VAN AAN LANDBOFW, GEMEENTE- EN POLDER-BEL AN GEN GEWIJD. Een-en-Twintigste Jaargang. X\VUU^ Prijs van het Abonnement: in het Jaar6. Prijs der A_dvertentien van 16 regels 75 Cent, elke regel meer 12/2 Cent. Het Staatsblad n°. 31 bevat het besluit van den 14 Maart 1880, waarbij, met intrekking van het Koninklijk besluit van 30 October 1872 {Staatsblad n°. 105), nader wordt bepaald, welke ziekten van het vee voor besmettelijk worden gehouden en welke der in de wet van 20 Julij 1870 {Staatsblad n°. 131) genoemde maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van elke dier ziekten moeten toegepast worden. Prijs van een enkel Nommer 15 Cent. ALLE TOEZENDINGEN, EEDAKT1E EN UITGAVE BETREFI'ENDE te adresseren aan VA]V BOAGA C®.te Amsterdam. WJiterl{jk Woensdag.) Groote Letters worden naar hare plaatsroimte berekend. u AiRLENMERHEEK WlJ WILLBM III, BIJ DE GRATIE GODS, KoNING DEE Nederlanden, Prins van Oranje-Nassad, Groot Hertog van Luxemburg enz. enz. enz. Overwegende, dat herziening van Ons besluit van 30 Octo ber 1872 Staatsblad n®. 105) noodzakelijk is geworden; Gezien de artikelen 29, 81, 32 en 34 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n°. 131); De Comraissie van deskundigen, benoetnd bij Ons besluit van 30 October 1879 n®. 19, gehoord Op de voordragt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, van 4 Januarij 1880, litt. H. H.afdeeling Medische politie Den Raad van State gehoord (advies van 19 February jl., n®. 5) Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minis ter, van den 12den dezerlitt. I, afdeeling Medische politie; Hebbeu..goedg»*«»4eri en verstnan Artikel 1. Voor besmettelijke ziekten van het vee worden gehouden 1°. de veepest (veetyphus) bij herkaauwende dieren; 2°. de longziekte bij runderen; 3°. het mond- en klaauwzeer (be smettelijke blaaruitslag van den mond en de klaauwen) bij herkaauwende dieren en varkens; 4°. de kwade droes en de huidworm by eenhoevige dieren; 5®, de dierenscburft bij paar- den en bij schapen; 6®. de pokken bij schapen7®. hetmilt- vuur bij alle vee; 8®. dc hondsdolheid by alle vee. Artikel 2. Bij elke der in artikel 1 genoemde ziekten zijn de bepalingen der artikelen 13 en 14 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131) van toepassing. Afzondering van vee, hetwelk vermoed wordt door eene be smettelijke ziekte te zijn aangetastkan volgens artikel 16 der aangehaalde wetdoor den burgemeesterin overleg met den districts-veearts, zijn plaatsvervanger, of bij afwezigheid van beidenin spoedeischende gevallen met een geexamineerden veearts worden bevolen. Artikel 8. Behalve de in artt. 13 en 14 voorgeschreven aangiften en afzondering moeten de volgende maatregelen worden toegepast 1. Bij de veepest veetypliwsHet door veepest aangetaste vee en het daarvan verdachte moet worden afgemaakt en daar- na verbrand of begraven. De stal of het gebouw, waarin zich door veepest aangetast of daarvan verdacht vee heeft bevonden moet worden ontsmet. De op het erf of de hoeve aanwezige mestvaalt moet worden onschadelijk gemaakt. Het vastleggen of vasthouden van honden kan worden ge- boden, met inachtneming van het bepaalde bij art. 30 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131). 2. Bij de longziekte. Runderen, door de longziekte aan getast, moeten worden afgemaakt. De borst- en buiksinge- wanden van het afgemaakte dier moeten worden verbrand of begraven. De huiden der afgemaakte runderen worden ontsmet. De plaats in den stal of het gebouw, waar een afgemaakt of gestorven dier gestaan heeft, moet worden ontsmet. Het vastleggen of vasthouden van honden kan worden ge- boden, met inachtneming van het bepaalde bij art. 30 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131). Onze Minister van Binnenlandsche zaken kan afmaking van regeringswege voor bepaalde streken en bepaalden tijd doen staken en afmaking van verdachte runderen bevelen. Eigenaars van longziek vee zijn bevoegd dit te slagten na aangifte bij den burgemeester en onder toezigt der policie, onverminderd hunne verpligting tot naleving der overige be palingen van de aangehaalde wet en van dit besluit. 3. Bij het mond- en klaauwzeer besmettelijke blaaruitslag van den mond en de klaauwen). De door mond- en klaauwzeer aangetaste herkaauwende dieren en varkens moeten van de overige afgezonderd worden gehouden. Wanneer, naar het oordeel van den districts-veearts, van zijn plaatsvervanger of, bij afwezigheid van beiden, in spoedeischende gevallen, van een geexamineerd veearts, het afgezonderd houden van enkele dieren geen nut meer kan op- leveren ter voorkoming van de besmetting van den geheelen koppelgeeft de burgemeester, op advies van den districts- veearts of van wie hem vervangt, vergunning de aangetaste dieren in den verdachten koppel te laten verblijven. De stal of het gebouw, waarin eenig aan mond-en klaauw zeer lijdend dier heeft gestaan; moet na afloop van het laatste geval worden ontsmet. 4. Bij den Icwaden droes en huidworm. Wanneer de dis- trics-veearts het noodig oordeelt, moet het aangetaste dier worden afgemaakt en daarna verbrand of begraven. De plaats in den stal of het gebouw, waar een afgemaakt dier gestaan heeft, moet worden ontsmet. 5. Bij de scliurft. De door schurft aangetaste paarden of schapen moeten van de overigen afgezonderd worden gehouden. 6. Bij de schaapspokken. In bijzondere gevallen, waar dit door den districts-veearts noodig wordt geoordeeldkunnen door pokken aangetaste schapen worden afgemaakt. Het afgemaakte dier moet worden verbrand of begraven. Waar afmaking niet plaats vindt, moet het aangetaste schaap van de overigen worden afgezonderd gehouden. De stal of het gebouw, waarin eenig aan pokken lijdend schaap gestaan heeft, moet na afloop van het laatste geval worden ontsmet. 7. Bij het miltvuur. Het aan miltvuur lijdende dier moet van het overige vee afgezonderd worden gehouden. Na den dood of na het herstel van het aangetaste dier moet de plaats in den stal of het gebouw, waar het gestaan heeftworden ontsmet. 8. Bij de hondsdolheid. Het door hondsdolheid aangetaste vee moet worden afgemaakt en daarna verbrand of begraven. De plaats in den stal of het gebouw, waar een afgemaakt of gestorven dier gestaan heeft, moet worden ontsmet. Artikel 4. Vee, aan eene besmettelijke ziekte gestorven of aan miltvuur lijdende geslagt, moet door de zorg en op kosten van den eigenaar worden verbrand of begraven. De daarvoor benoodigde koolteer, petroleum of ongebluschte kalk worden hem door den burgemeester op rijkskosten verstrekt. Artikel 5. Vee, dat volgens artikel 22 van de wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131) als verdacht wordt beschouwd, blijft in dien toestand bij longziekte, 3 maandenbij mond- en klaauwzeer van herkaauwende dieren en varkens, 7 dagen bij kwaden droes en huidworm, 30 dagen; bij schurft van paarden en schapen, 15 dagen; bij schaapspokken, 15 dagen; bij miltvuur, 8 dagen; bij hondsdolheid van schapen, geiten en varkens, 2 maanden; bij hondsdolheid van rund- vee en eenhoevige dieren, 6 maanden; alles te rekenen van het eindigen van het laatste geval doar herstel of door dood of afmaking. Het oogenblik, waarop de bij dit artikel bedoelde termijn voor het geval van herstel begint te loopenwordt door den districts-veearts vastgesteld bij schriftelijke gedagteekende ver- klaring, die aan den belanghebbende kosteloos wordt uitgereikt. Zoo verdacht vee van een merkteeken is voorzienwordt ditj wanneer het vee opgehouden heeft verdacht te zijn, on- kenbaar gemaakt. Voor vee verdacht van longziekte kan de termftn van 3 maanden door den Commissaris des Konings in de provincie met eene maand worden verminderd, indien de districts-vee arts of zijn plaatsvervanger schriftelijk verklaartdat het binnen acht dagen, nadat het in verdachten toestand is geraaktdoor een geexamineerden veearts met goed gevolg is ingeent. Arlikel 6. De termijn bedoeld bij artikel 22 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131), wordt gesteld voor veepest (veetyphus) op 15 dagen; voor longziekte op 3 maanden voor mond- en klaauwzeer van herkaauwende dieren en varkens op 7 dagen; voor kwaden droes en huidworm op 30 dagen voor schurft by paarden en scha pen op 15 dagen; voor schaapspokken op 15 dagen. Artikel 7. Bij afsluiting van besmette hoeven of weiden, ingevolge het lste lid van artikel 2 9 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131) is verboden a. by veepest (veetyphus), invoer in en uitvoer uit den af- gesloten kring van herkaauwende dieren, honden, katten en pluimgedierte en uitvoer uit den afgesloten kring van een hoevige dieren en varkens en van versch vleesch onbereide haiden, haar, vederenhorens, beenderenklaauwen, wol, ongesmolten vet, mest en alle anderen afval en van hooi t stroo en ander veevoeder, touwkoedekken en stalgereedschap b. by longziekte, invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van runderen en uitvoer uit den afgesloten kring van schapen, van onbereide huiden, mest, hooi, stroo en ander veevoeder; c. bij mond- en klaauwzeer, invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van herkaauwende dieren en varkens en uit voer uit den afgesloten kring van onbereide huiden klaauwen wol, mest en alien anderen afval en van hooi, stroo en ander veevoeder, touw, koedekken en stalgereedschap; d. bij kwaden droes en huidworminvoer in en uitvoer uit den afgesloten kriDg van eenhoevige dieren; e. bij schurft van paarden, invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van paarden en bij schurft van schapenin voer in en uitvoer uit den afgesloten kring van schapen f. bij schaapspokkeninvoer in en uitvoer uit den afge sloten kring van schapen; g. bij miltvuur, invoer in en uitvoer uit den afgesloten kring van vee; h. bij hondsdolheid, uitvoer uit den afgesloten kring van vee, honden en katten. Artikel 8. De termijnen, bij artikel 32 der wet van 20 Julij 1870 Staatsblad n®. 131) bedoeld, worden gesteld: bij veepest (veetyphus), op 30 dagen voor alle vee; bij longziekte, op 90 dagen voor runderen, doch wanneer de stal of weide, waarin zich geen runderen bevinden, is ont smet, op 15 dagen; bij mond- en klaauwzeer, op 15 dagen voor herkaauwende dieren en varkens; bij kwaden droes en huidworm, op 15 dagen voor eenhoevige dieren; bij schurft, op 30 dagen voor paarden en schapen; bij schaapspokken, op 15 dagen voor schapen; bij miltvuur, op 10 dagen voor alle vee; bij dolheid, op 3 dagen voor alle vee; alles te rekenen van den dag, waarop het laatste geval door herstel, door dood of afmaking is geeindigd. Het oogenblikwaarop de by dit artikel bedoelde termijn voor het geval van herstel begint tn loopen, wordt door den districts-veearts vastgesteld bij schriftelijke gedagteekende ver- klaring, die aan den belanghebbende kosteloos wordt uitgereikt. Artikel 9. Ons besluit van 30 October 1872 Staatsblad n®. 105) wordt ingetrokken. Artikel 10. Ons tegenwoordig besluit treedt in werking op den vijfden dag na de afkondiging in het Staatsblad en in de Staatscourant. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Kaad van State. 's Gravenhage, den 14den Maart 1880. WILLEM. Be Minister van Binnenlandsche Zaken six. Uitgegeven den zes en twintigsten Maart 1880. De Minister van Justitie, A. E. J. MODDERMAN. De uitslag van de op 23 April 1880 door Dijkgraaf en Heemraden van den Haarlemmermeerpolder gehouden aanbe- steding tot het onderliouden der grindwegen in 1880 is geweest dat is ingeschrevendoor: A. Panis, voor perceel 7 1178H. van Voorst, voor perc. 3 en 4 te zamen f 2825; J. Wessels, voor perc. 1 en 2 te zamen /1941; J. H. Roelandvoor perc. 5 1148; W. Miermans, voor perc. 5 1095 en voor perc. 6 945 F. de Haanvoor perc. 5 1075 en voor perc. 6 f 885 C. Vermeulen, voor perc. 6/ 1200; A. Boogaard, voor perc. 3 en 4 te zamen /3300; A. van Sonvoor perc. 3 f 1075 voor perc. 4 f 97 5 en voor perc. 5 1197 G. Vullings, voor perc. 7 /1269 en voor perc. 8 1369; P. Nauta, voor perc. 7 1390 en voor pere. 8 f I860; C. Aalbersberg, voor perc. 6 1150 en voor perc. 7 1260; C. Bogaardvoor perc. 7 1264; N. W. Wamsteker, voor perc. 3/1150, voor perc. 4 924 voor perc. 6 974, voor perc. 7 1185 en voor perc. 8 f 1155; D. Mol, voor perc. 5 1149 en voor perc. 6 y 943 W. de Graaf, voor perc. 1 en 2 te zamen 2750 H. Eaaphorst, voor perc. 1 1250 en voor perc. 2 1145 voor beide perceelen f 2395. Alle welke perceelen aan de laagste inschrijvers zyn gegund, met uitzondering van perceel n®. 1 en 2welke zyn gegund aan H. Eaaphorst. Bij de op den 4 Mei 18180 door Dijkgraaf en Heemraden gehouden aanbesteding van het onderhoud van de ponten en roeibooten van den Haarlemmermeerpolder over de jar en 1880 en 1881, werd ingeschreven door H. T. Peltenburg te Haar lem, voor y 1795 en door W. van der Tooren te Houtrijk en Polanen, voor f 1440. Laatstgenoemde is aannemer van het werk geworden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Weekblad van Haarlemmermeer | 1880 | | pagina 1