- 138 -
Gescliiedenis van den Aardappel.
schreef ons tevens, op ons verzoek twee brieven metverlofdie
publiek te maken, welke wy hieronder latea volgen.
Deze brieven luidden aldus:
N.-Beerta 7 Augustus.
Volgaarne zou ik dadelijk aan nw verzoek voldoen, iudien
lk had kunneu verwachten, dat het zou gedaan worden.
Nu ik de ploeg alleen nog op stoppelland heb laten werken
en daarbij weinig proeven heb genomen en we druk in den
oogst zitten, moet ik om eeuig uitstel verzoeken. In 't laatst
der volgende week hoop ik reeds in de gelegeuheid te zyn, u
een kort epistel te zenden. Nu reeds kan ik u mededeelen,
dat de ploeg uitstekend werkt, een vddr maakt van 40 c.M.,
die waterpas wordt afgesneden, ieder oogenblik onder het
ploegen diepar of ondieper kan worden gesteld, oogenschijnlyk
niet meer trekkracht vordert dan een gewone arendploeg en
de voor flink weg werkt, zoodat de egge minder werk vindt.
Nieuw-Beerta 16 Augustus 1884.
Weled. heeren!
Eerst nu ben ik in de gelegenheid u met volkomen zeker-
heid mede te deelen, dat de Sulky, zoowel op stoppe!- als op
reeds geploegd land, uilstekend werkt.
In 8 uur tijds kon met het groote ploeglichaam een hectare
goed worden geploegd.
Bij gelijken stand van den krachtmeter, die ik nu van u
ontving, en gelijke diepte (8 c.M.) keerde de Sulky op mullen
stoppelgrond, 37 c.M. de gewone ploeg 30 c.M. breedte.
Vooral echter op harden kleigrond, waa^ gewone en arendploeg
den volkomen dienst weigerden, werkte hij geregeld en ver-
eischte wellicht daardoor hetrekkelijk weinig trekkracht.
lot 15 c.M. diepte bij 40 c.M. breedte, heb ik met twee
gewone Oldenburger paarden gewerkt. Twee dergelyke paarden
zullen het echter met het kleine ploeglichaam tot 2 5 c.M.
diepte voor kunnen brengen.
De bulky dekt het land even als de arendploeg, zeer ge-
schikt voor de eg, en is, naar mijn inzicht, gschikt voor bijna
alle gronden; in elk geval, blijkens mijne ervaring, op zeer lossen
en zeer vasten kleibodem.
Het volk werkt er echter ongaarne mede, gedeeltelijk schrijf
ik dit toe, aan mijn verbod om op de ploeg te zitten, en
voor een ander deel, daaraan, dat de oude lange staart onl-
breekt en door gebrek aan routine nog niet dadelijk een vol
komen rechte voor kan worden gemaakt.
Ook dient hier in aanmerking te worden genomen, dat alle
nieuwe werktuigen in den beginne worden veroordeeld.
Hoogachtend uw dw. dr.
(was geteekend) B. L Tijdens.
Wij zyn zoo vrij ter verduidelyking nog hierby te voegen,
dat de fabrieksprijs voor den van ons ontvangen Sulky, die
een voor van 40 c.M. breed mankt, 65 dollars is. Men kan
ze ook krijgen die nog 5 c.M. breeder werken voor 70 dollars.
Ean 30 c.M. breede kost 64 en een 35 c.M. breede, even
als die van den heer Tijdens, 65 dollars. Deze ontving bij
zyn Sulky twee ploeglichamen, waarvan het eene voor ligteD
grond geschikt is, en het andere, dat 35 c.M. breed werkt,
voor stijven kleigrond geschikt. Dit kost extra 17 dollars.
Met deze Sulky's wordt gewoonlyk in Amerika niet dieper
geploegd dan 1018 c.M., maar ouze ploeg is sterk genoeg
om de meeste grondsoorten tot 25 c.M. diep om te werken.
Nog dient hierbij vermeld, dat door een vernuftige inrichting,
zoowel twee als drie paarden naast elkander er voor gespannen
worden.
Ons bij onze vrienden aanbevelende voor een bezoek te
Amsterdam aan onze tent op de tentoonstelling gemerkt
A A A A.
Groningen, Aug. 1884.
BOEKE HUIDEKOPER.
Van alle aangegeven middelen is dit echter het beste, de
ontwikkeling der maden te voorkomen. Men zal het kunnen
door in Mei reeds zijne scbapen te wasschen en deze kuur
om de maand te herhalen. De ondervinding van velen heeft
de deugdelijkheid van dit middel bewezen.
1) De Franschen geven deze ploegen den naam van vCharrue
Tilbury.
2) Waarom de heer T. aan zijn werkvolk verbiedt op den zit-
bank, die in Amerika aan den ploeg meer en meer onontbeerlijk
wordt, te gaan zitten, is ons nog niet dnidelijk.
In een ingezonden stuk in de Nieuwe Gron. Crt. behandelt
de heer J. H. Bruins van den Audel de madenziekte onder
de schapen en schrijft o. m.:
In de maand Juni en later legt een vliegja by voorkeur
op eene vochtige plaats van het schaap vele eitjes, waaruit
zich na korteu tijd maden ontwikkelen. Deze boren zich
weldra door den huid heen en bewerken na eenige dagen den
oodergang van hun slagtoffer.
Het is daarom een zaak van belang in den aanvang reeds
te ontdekken, welk schaap door de maden is aangetast.
Een landbouwer die zich veel met het fokken van schapen
bezig houdt, heeft de vriendelykheid het volgende mede te
deelen
Op warme dagen vooral onderzoekt hij minstens tweem8al
zijne kudde. Elk schaap moet opstaan en loopen; elk schaap
of lam is voor eenige oogenblikken het voorwerp zijner bij-
zondere opmerkzaamheid.
Als een schaap met zijn staart kwispelt, staan blyft en dan
snel eenige passen voorwaarts jjaat, op den buik gaat liggen,
terwyl het den kop vooruit steekt, dan is het builen twijfel
dat zieh in de nabijheid van den staart maden hebben ont-
wikkeld.
Wanneer het echter snel voorloopt en gedurig omkijkt,
dan zullen de maden de schoft als punt van aanval hebben
gekozen.
Hy vangt het schaap, overtuigt zich van de plaats der
maden en werpt een scheutje azijn er op. De maden kruipen
er nu uit, laten zich vallen of worden er afgezocht.
Duukt het hem, dat dit eene geval uitzondering is, dan
stelt hij zich vooreerst met de toepassing dezer eenvoudige
kuur tevreden.
Is dat niet het geval, dan drijft hij de geheele kudde naar
het hok en wascht haar met het waschmiddel van Thomas
Bigg, bekend onder den naam van Bigg's water.
Elk schaap is voor 10 cent gereinigd en gedurende 4 a 5
weken vrij van maden.
Van alle door hem aansjewende middelen bevalt bovenstaand
waschmiddel hem het best, vooral daar de wol er helder wit
en zacht van wordt en hoogstwaarschijnlijk in groeikracht wint.
't Is regel dat die schapen, die de meeste wol hebben,
het meest door maden worden aangetast. Daarom worden
de schapen hier zeer vroeg geschoren.
Door de Tuinbouwvereeniging ..Beemster en omstreken"
zal van 0 tot 9 September a. s. in de Beerasler eene tentoon
stelling van tuinbouwvoorthrengselen en gereedschappen wor
den gehouden, die, naar het aantal inschrijvingen te oordeelen,
veel van zich doet verwachten.
olgens een beriszt uit Philadelphia, heeft men in New-
York en de noordoostelyke der Vereen'gde Staten vriezend
weler en zijn de golf van St. Laurens en de straat van Belle
Isle, bij Newfoundland, vol ijsbergen een ongehoord feit
om dezen lijd van het jaar.
Sedert de laatste jaren worden er velerlei pogingen in het
werk gesteld tot het verbeteren van dat voornaamste onzer
volksvoedingsmiddelen, den aardappel. Niet alleen legt men
zich toe op het verkrijgen van voedzame productieve knollen,
men is er ook steeds op bedacht eene varieteit te winnen,
die onvatbaar is voor de zoo gcvreesde aardappelziekte, en
men meent zelfs hiertoe te kunnen geraken door uit Chili
aardappeleu te laten komen om die in Europa te verbouwen.
De geschiedenis eener plant, die zulk eene gewigtige plaats
inneemt en zoo algemeen de belangstelling opwekt, verdient
wel meer in byzonderheden bekend gemaakt te worden. De
volgende regelen strekken om hiertoe eene kleine bijdrage te
leveren, terwijl er bovendien eenige besehouwingen over de
aardappelziekte aan toegevoegd zullen worden.
Het is nu omstreeks drie eeuwen geleden. dat de aardap
pel voor de tweede maal in Europa werd ingevoerd dit—
maal door Sir Walter Haleigh, of juister door den kapitein
van een zijner schepen, Thomas Herriott. Voor de tweede
maal, want reeds vroeger was dit gewas door de Spanjaar-
den naar hun vaderland overgebragt, en is vvaarschijnlijk van
daar uit bekend geworden in Italie. Sedert riien tijd heeft
de aardappel zich, zooals verder zal blyken, in den loop
der jaren over de gansche wereld verspreid, en bekleedt nu,
en als voedingsmiddel, en om zijn verschillende andere nut-
tige eigenschappen, eene aanzienlijke plaats.
Hoewel de Engelsche schepen aardoppelen medebragten van
Virginia, was deze plant daar echter niet inheemsch, en hare
kultuur toen ter tijde niet eens bekend in het noorden van
Mexikohoe zij nu van daar kon worden aangevoerd, schijnt
eenigzins duister, doch l)e Caudolle geeft in zijn bekend werk
over den oorsprong der kultuurgewassen eene aannemelijke
verklaring van dit feit. Volgen9 hem zoude Virginia aardap
pel uit Zuid-Amerika ontvangen hebben door Spaansche sche
pen, en daar de Engelschen te dier tijde op vyandigen voet
stonden met de Spanjaarden, is het zeer wel mugelijk dat Ka-
leigh zich van een schip had meester gemaakt, dat zulk eene
lading bevatte, en aldus den aardappel kon medebrengen uit
een land, waar hij niet Vhuis behoorde.
Uit de getuigenissen der eerste reizigefs, al9 Acosta, din
Peru en Pierre Cieca, die Quito doorreisde, is op voldoendc
wijze gebleken, dat tijdens de ontdekking van Amerika de aard-'
appel gekweekt werd, oogenschijnlijk volgens ond gebruik, in(
de gematigde streken van Chili tot aan Nieuw-Grenada. Deze
plant was echter niet bekend bij de mboorlingen der gema
tigde streken van oostelijk Zuid-Amerika, of het moet Sola-,
nuin Commersonii geweest zijn, een gewas dat ook knollen
voorthrecgt en in het v. ild groeijend gevonden wordt bij Monte
Video aan de Rio de la Plata en in Zuid-Brazilie. De ware
aardappel, Sola num tuberosum, wordt heden wel in Brazilie
verbouwd, maar is er nog van jeugdigen datum en wordt er
„Engelsche bataat" genoemd. Ofschoon men met volkomen ze-
kerheid weet dat Solanum tuberosum afkomstig is uit Zuid-
Amerika, doen zich toch eenige moeyelijkbeden voor bij het.
bepalen van de juiste streek van dit nilgestrekte deel der'
aarde, waar dit gewas oorspronkelyk wild groeit. De moeije-
lykheden, die vaak aanleiding tot dwalingen hebben gegeven,
bestaan hierint n eerste, dat men den waren aardappel,
Solanum tuberosum, vaak verward heeft met drie verwante
soortenS. commersonii, boven reeds genoemd. S. maglia, en
S. vrrrucosum. Deze drie vormen van Solanum hebben klei-
nere knollen dan S. tuberosum, en bieden bovendien zulke
in het oog vallende verschillen aan, dat men ze kan beschon-
wen als op zich zelf staande soorten. Een andere reden tot
dwaling is, dat reizigers eu natuuronderzoekers vaak gemeend
hebben Sol. tub. in het wild groeijend te vinden op plaat-
sen, waar de tegenwoordigheid er van moet worden toegeschre-
veil aan het langvergeten verblijf van inboorlingen.
Niettegenstaande dit, zijn er tal van bewijzen geleverd door
zeer betrcuwbare natuuronderzoekers, waardoor duidelyk aan-
getoond wordt dat men het vaderland van den waren aardap
pel moet zoeken in Coili, waar hij in het wild groeit, onder
den vorrn zooals men hem nog heden in de kultuur vindt.
Zoo werdeu door den Engelschen consul, Alexander Cadclengh-
aardappelknollen verzameld in de bergkloven rondom Valparaiso;
deze werden te Londen geplant eu leverden den waren aard
appel op. Aan Sir William Hooker, aangehanld door De Can-
dolle, werd door een reiziger verklaard„Ik heb den aardap
pel opgemerkt langs de kust (Chili) tot 15 mijlen noordelijk
van de stad (Valparaiso), ook ten zuiden er van, maar ik
weet niet hoever. Deze plant bewoont de rotsachtige hoogten
en heuveis in de nabijheid der zee, maar ik berinner mij niet
haar verder dan op drie mijlen afstands van de zee gevonden
te hebben. Hoewel men haar vindt op bergachtige plaatsen,
verre van bebouwde streken, treft men haar niet aan in de
nabijheid der reldeu eu tuinen, waar men haar verbouwt, lie-
halve wanneer eene beek door die gronden stroomt en de
knollen medevoert naar niet bebouwde gedeelten." Die aard-
appelen hadden witte bloemen, zooals men nog aantreft bij
sommige gekweekte soorten, en men kan wel aannemen, dat
dit de oorspronkelijke kleur is, of ten minste de meest voor-
komende der soort. Darwin vond op zijn reis aan boord van
het schip „the Beagle", eene menigte aardappelen in den ar-
chipel van Chonos (zuidelijk van Chili), waar zij bijzonder
welig groeiden op het Zand der zeekustziehier wat hy er
van zegt: „I)e wilde aardappel groejt op dne eilanden in
grooten overvloed op den zandigen, schelpachtigen bodem bij
het zeestrand. De hoogs.e plant was vier voet hoog. De knol-
en waren over het algemeen klein, maar ik vond er een die
langwerpig van gedaante was en twee duim in door-nede
Thh °Pz,?fen op den Engelschen aardappel
en hadden denzelfden reuk maar bij het koken krompcn zij
in en werden waterig en flauw, doch hadden volstrekt ^een
bittereu smaak. Zij zijn buiten twijfel inheemsch hier; zij gr0eijen
volgens Mr. Row, ,ot op 50* Z, B. en worden door TIE
nd.anen uit die streken Aquinas genoemd. Het is opmerkelijk
dat dezellde plant gevonden wordt op de woeste, onvrucht-
bare gebergten van centraal Chili, waar meer dan zes maan-
den achtereen geen droppel regen valt, en in de vochtige
wourieu van deze zuidelijke eilanden."
Een ander natuuronderzoeker, Gay, bevestigt in een werk
over de Flora van Chili: „dat de aardappel zeer menigvuldig
voorkomt in Chili tot bij de Araucaniers, in het gebergtevau
Malvari. De getuigenissen van vele andere reizigers en plant-
kundigen staven deze beweringen, doch het komt ous voor
dat het bovenrermelde voldoende is om te bewijzen, dat in
Chili Solanum tuberosum oorspronkelijk thuis hoort. Wij wil-
len daarom van dit onderwerp overgaan tot de verspreidino-
van den aardappel na zijn aankomst in de Oude wereld.
(Wordt vervolgd.)
Gelijk men weet, werd in Indie reeds meermalen de
verwachting uitgesproken, dat de Gouverneur van Atjeh, de
Heer P. F. Laging Tobias, zijn ontslag uit die betrekking
zou vragen en vervangen worden door Kolonel Demmeni.
Blijkens een by het Departement van Kolonien ontvangen
telegram van den Gouverneur-Generaal, is dit i u inderdaad
geschied. De heer Lading Tobias is den 19 dezer eervol
ontslagen als gouverneur van Atjeh. Er staat in het telegram
niet hij. dat dit ontslag „op verzoek" werd verleend, doch in
verband met de vroegere geruchten, zal dit toch wel aldus
geschied zijn.
De Kolonel H. Demmeni is thans henoemd tot »Civiel en
Militair" Gouverneur van Atjeh.
Zaturdag avond kwamen op den Theems bij Gravesend
twee booten, de „Doine" en de „Camden" met elkaar in
botsing, waardoor eerstgenoemde onmiddellijk zonk. De kapi
tein had, toen hij het ongeluk zag aankomen, alle passagiers
op het dek laten komen en stond op het punt zijn bevelen
te geven, doch werd, toen de boot kantelde, aan het hoofd
getr iffen en gedood. Een der passagiers hielp zijn vrouw en
kind iu een korf om aan wal te komen, doch de inoeder zag
dat deze hen beiden niet dragen kon, liet toen de zuigeltng
alleen in de korf en zonk in de diepte weg; het kind dreef
naar Gravesend en werd gered. De „Camden" ankerde en
liet door zijn booten de drenkelinzen opzoeken, van de 20
man der equipage vonden er echter 10, en vau de 17 passa-
piers 7 hun dood in de golven.
Met de sprinkhnnenplaag in Spanje wordt het hoe langer
hoe erger. In de middenprovincien, vooral in Ciudad Real,
zijn alle velden orerdekt met deze lastige insecten geen enkel
district is er vrij van. Alleen in de genoemde provincie moet
de schade ongeveer 25 millioen gulden bedragen.
Te New-York is een hotel gebonwd, dat den vorm heeft
van een olifant. Het is 122 voet hoog, 180 voet lang en
staat op een plat van 350 vierk. voet. "iJzer en bout, "met
tin overdekt, zyn de materialen. In elken poot van den olifant
is een trap, ook in deu snuit is een trap. Men zegt, dat er
in het hotel plaats is voor 6000 gasten.
Volgens telegrafisch berigt van New-York, bij de Neder-
landsch-Amerikaansche Stoomvaart-Mantschappij ingekomen, was
kapitein Lucas, met de bemanning van bet stoomschip Amster
dam, te Halifax aangekomen. Het schip was totaal verloren
een groot deel van de lading en van de bagage der passagiers'
was gered.
„De ree-koning van Wyoming" is de bijnaam van een der
aanzienlykste veehonders in het westen van de Vereenigde
Staten van Noord-Amerika. Het is de heer A. H. Swan, nit
Cheyenne-City, en zijne bezitting bedraagt omstreeks 200,000
stuks vee. Een zyner weiden is honderd mijlen lang en
vijftig a honderd mylen breed, alzoo grooter dan het Konink-
rijk Saksen, en zijne landerijen aan de Laramie, Medicine,
Bow, North-Platte, enz. zijn te zamen nog grooter dan het
Koninkrijk Wurtemberg.
Swan is 51 jaar ond. In het jaar 1853 kwam hij met
1000 dollars in den zak, uit Pennsylvania nnar Jowa, waar
hij zich met veehandel en veeteelt bezig hield. In 1872 begon
hij met zija broeder een zaak van grooteren omvang in
Wyoming, en slaagde er in de kudden van 3000 stuks
allengs tot het tegenwoordige getal uit te breiden. Om de
zaak goed te kunnen beheeran, verdeelde hy haar in vyf
maatschappijen, aan welker hoofd hijzelf als president werk-
zaam was. Een van deze maatschappijen, de „Ogalalla-
company, bezit 85000 stuks vee. De Black-Hill-company,
van Dakota, heeft ook 85000 stuks vee, ter waarde van
2.250,000 dollars, en Swan is voornemens zyn eigen aandeel
daarvan voor 750,000 dollars te verkoopen.
Zijne nieuwste onderneuiing is de Stock-yard-company in
Omaha. Op een terrein van 2000 acres laud heeft hy daar
eene soort van voorstad doen bouwen, met een menigte
veestallen en slagthuizen, welke die van Chicago in grootte
bijna overtreffen en voor dezen de groote concurrent aan
gene zijde van de Missouri beloven te worden. Hy wenscht
van daar versch rundvleesch naar de oostelijke marklen te
verzenden. Behalve zijne aandeelen in verscheidene vee-
coropagnien, bez't Swan nog in Wyoming ongeveer 150,000
acres land, alsmede uitgestrekte velden in Jowa, veertig
mijlen van Des Moines, welke op 350,000 dollars geschat
worden.
Het gebouw waarin Vanderbilt, de Atneiikaansche Croe
sus, zijn millioenen, of lies er zyn milliarden, bewaart, is een
soort van fort.