Voor eiken dag- STAAN IN HET GELOOF. „Staat in het geloof". 1 Cor. XVI 13. Staan in het geloof. Dat klinkt nogal eenvoudig; dat lijkt zoo héél moeilijk niet. Is 't niet méér dan dit, wat van ons geeischt wordt, dan dat wij moeten staan in het geloof? Bij eenig nadenken blijkt dit woord echter niet zoo onschuldig, als 't er, oppervlakkig beschouwd, wel uitziet. Staan is een kunst. En, zooals 't met iedere kunst gaat, zoo moeten wij ook deze kunst leeren. Dat hebben wij allen in onze jeugd moeten doen. Een klein kind kan niet staan, 't Kan nog eerder alléén loopen, dan het alléén kan staan. Die kunst verstaat het niet, dan ten koste van herhaaldelijk vallen en zich bezeeren. Zwakke menschen kunnen ook niet staan. Een bedwelmde ziet er geen kans toe. Een oude van dagen wankelt bij iederen tred. Om te kunnen staan, hebben wij noodig stevige voeten en sterke enkelen en vaste knieën en krachtige spieren en gezonde zenuwen. En anders blijft het een struikelen en strompelen, een vallen en neerliggen, heel het leven lang. „Staat in het geloof!" Dat wil dus niet maar zeggen dat wij geloof moeten hebben, maar dat wij daarin moeten vaststaan. Wij moeten ons door niets laten bewegen liet stand-punt des geloofs te verlaten. Wij moeten aan alle pogingen, om ons te doen wankelen in het geloof, zegevierend weerstand bieden. Wij moeten zijn mannen en vrouwen van sta-vast. Natuurlijk gaat dat niet als ons geloof geen persoonlijk geloof is. Niemand kan staan op de beenen van een ander. Alleen op eigen beenen staan wij inderdaad. Het geloof, waarin wij werkelijk staan kunnen, is alleen het eigen geloof. Zélf moeten wij gelooven, om te kunnen staan in het geloof- Daarom liggen zoovele „geloovigen" machteloos neer. Hun „geloof" is „hun" geloof niet. Zij gelooven met het geloof van anderen wat precies hetzelfde is als willen adem halen met de longen van anderen. Een overgenomen geloof is een dor geloof, een dood geloof. Een geloof zonder grondslag. Vaii „staan" in zulk een geloof is geen sprake. Dat kan iemand alleen in het geloof; en „het" geloof is geen ander geloof, dan 't geloof dat ons eigendom is. Maar ook dan, is „slaan" en staan blijven geen kleinigheid. Staan in het geloof. De otmeloovige menschen kunnen het ons soms zoo moei lijk maken met hun redeneeringen en bedenkingen door hun vijandschap en haaf; maar vooral door zulke pogingen, die ons doen vergeten dat de Satan Satan is, ook al hult hij zich in de gedaante van een Engel des lichts. Tegen stand prikkelt. Voortdurend allerlei aanvallen moeten afweren. ;s afmattend, maar houdt toch wakker. Hoe gevaarlijk wordt echter de toestand, als onze ongeloovige (omgeving ons, met ons geloof, met rust iaat; er geen notitie van neemt; 't niet bestrijdt, maar doodzwijgt. Dan worden wij zoo licht traag en, inplaats van te staan, vallen wij in slaap en liggen wij neer en lijden zoo den nederlaag. Staan in het geloof. Ook ons eigen hart is er altoos op uit ons ontrouw te maken aan deze roeping. Het gevaarlijkste gevaar komt niet van buiten, maar van binnen. Anderen zoeken ons niet alleen ten val te brengen. Wij ondergraven zélf gedurig, met eigen hand, het fundament waarop wij staan, 'i Zijn niet alleen vreemden, die telkens trachten in te breken in ons hartom ons onzen schat te ontrooven. Wij breken bij ons zélf in. Wij bestelen ons eigen hart. Het staan in het geloof zou ons zoo zwaar niet vallen, als de zondelust en de wereldzin ons niet zóó in merg en bloed zaten. Staan in het geloof is niet mogelijk zonder onafgebroken strijd tegen zichzelf. Staan in het geloof. Dok de „geloovigen" zijn niet zelden de oorzaak dat wij het niet doen. Het is levensgevaarlijk met „geloovigen" in aanraking te komen. Er gaapt zulk een klove tusschen leer en leven, theorie en praktijk, zeggen en doen. De trouwste kerkgangers zijn soms zoo gruwelijk onbe trouwbaar. „Christen" zijn en tóch een bedrieger, een vrek, een liefdeloos mensch, 'tis allerminst een zeldzame combinatie. Die ervaring heeft reeds menigeen tot de conc usie geleid dat het Christendom toch eigenlijk niet veej 'meer dan een grap is. Maar dan een misplaatste grap, w aaraan een einde moet komen, hoe eer hoe liever. De heftigste bestrijding van de zijde der wereld zou menigeen niet zoo absoluut hebben losgerukt van den bodem des geloofs, als het schijn-christendom van zoo talloos veel Christenen dat bewerkt heeft. Staan in het geloof. En dan maakt God-zelf die ons dezen e sell stelt, het volbrengen ons ook alles behalve gemakkelijk God doet soms zoo wonderlijk. Zónder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Maar mét geloof lijkt 't niet zelden al even onmogelijk. Zóó moeilijk maakt Hij 't ons gedurig om te gelooven en te blijven gelooven. Er zijn menschen die meenen dat een geloovige boven den twijfel is verheven. Maar dat is niet zoo. Niemand kent zóó de smart van den twijfel en kan zóó door die smart, tot bezwijkens toe, worden gefolterd, als juist een geloovige. De critiek der menschen is nog niets, vergeleken bij de critiek, waaraan God dag aan dag het geloof zijner geloovigen onderwerpt. Staan in het geloof. Hoe kunnen wij dezen zwaren eisch gehoorzamen? Alléén als we er diep van doordrongen zijn dat wij het inderdaad niet kunnen. Zoolang 't daartoe niet bij ons komt, loopt iedere poging om te blijven staan onverbiddelijk uit op teleurstelling en ontmoediging. Maar 't mag bij dat oiimachts-besef niet blijven. Het „ik kan niet" moet leiden tot het inzicht: ik behoef ook niet te kunnen. Het allermoeilijkste is het allereenvoudigste. De roeping om te staan in het geloof is feitelijk niet anders dan de roeping om zich door Hem. in Wien wij gelooven, te laten vasthouden. Niet maar zoo nu en danmaar elk oogenblik. Wie dat doet, eerlijk doet, ervaart dat dit de weg is. De éénige weg. Laat ons dan dien weg bewandelen Staan in het geloof, we kunnen 't alléén knielend. (Verzameld door C.B.) Het ongeluk brengt soms plotseling schitterende deugden te voorschijn, evenals de donkere nacht sterren laat glin steren. Claretie. Al begraaft men het Evangelie nog zoo diep in de aarde, door de kracht van Christus'opstanding staat het toch altijd weer op. - Luther. De menschen willen liever morgen goed worden, dan heden goed zijn. Marcus Aurelius. Zelfzucht maakt lange gebeden, maar liefde maakt korte gebeden, ten einde zooveel langer te kunnen danken. Pulsford. Wat wij liefhebben is altijd de bron van ons lijden. plerson. God ontneemt ons slechts onze idealen, om ze ons ge reinigd terug te geven. T. Kuyper. God legt geen strijd op, dan om te kunnen kronen met vrede. Haspels.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 2