Zondagsrust is geen Weelde, maar Behoefte.
FEUILLETON.
2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 5 Mei 1912.
0 Het Eseorial.
Zending.
Het is üe wensen en het voornemen van üe redactie
elke week aan net onderwerp „Zending" eene plaats in
onzen Zondagsbode te geven immers, wij zijn van deze
oetde waarheden diep overtuigd
le dat de gemeente die toen bidden moet en bidt „Uw
Koninkrijk koine", nooit genoeg van de Zending kan weten,
ot in haar kan belangstellen, en 2e dat zij daarin over het
geheel veel te weinig belangstelt en er bi] gevolg ook veel
te weinig van weet. Moge met het lezen van onze mede-
deelingen en berichten over de verschillende zendings-
velden der wereld ook de belangstelling meer en meer
ontwaken en vermeerderen. Wanneer eene gemeente
de Zending liefheeft, is dit een bewijs dat er geestelijk
leven in haar woont, en op haar beurt wordt zij dan weder,
al gevende en biddende voor de komst van Gods Konink
rijk, door God met nieuwen zegen en nieuw geestelijk
leven begiftigd.
Wij onderscheiden gewoonlijk de Zending in „uitwen
dige" en „inwendige" Zending; de eerste arbeidt onder
de niet christelijke volkeren, de tweede onder de verlorenen,
de atgedwaalden, de naam christenen in de christen-landen,
die vaak niet veel hooger, ja dikwijls" nog lager staan wat
hun godsdienstig leven betreft, dan de werkelijke heidenen.
Reeds onder Israël was de Zending niet onbekend en
gevoelden de vromen en in het bijzonder de profeten het
diep, dat zij niet door God met zijn woord en wet begenadigd
waren, opdat zij die zelfzuchtig voor zich alleen zouden
bewaren, maar dat zij een licht en een zegen voor de hen
omringende volken moesten zijn. Met het „wees gezegend"
behoort altijd „wees een zegen" samen te gaan. Jesaja
voorspelt een heerlijken tijd waarin Israël de derde .zou
wezen met de Egyptenaren en met de Assyriërs, een zegen
in het midden van het land, en vervolgt dan „Want de
Heere der heirscharen zal hen zegenen, zeggende: Gezegend
zij mijn volk de Egyptenaars en de Assyriërs het werk
mijner handen, en Israël mijn erfdeel". (|es. 20 24, 25).
Hier worden dus de beide heidensche volken en erfvijanden
van Israël in één adem met het uitverkoren volk als het
eigendom van Jehova genoemd. Helaas, het grootste deel
van Israël heeft die heerlijke gedachte Gods niet begrepen
integendeel, zij beschouwden zichzelf als het uitverkoren
volk, niet om tot zegen te zijn, maar om in hoogmoed op
de Heidenen neder te zien en hen te verachten en al te
stooten. Wei beproeide men nog teiKens proselieten, joden-
genooten te maKen, die dan onderscheiden weruen in
proselieten van de poort die sommige en proselieten van
de gerecnugiieid die alle geboden der wet moesten houden
maar dat de Earizeen ook daarbij niet altijd op de rechte
wijze ot uit een zuivere beweegreden te werk gingen, be
wijst het woord van den Heiland: „Wee u, gij schrtftge
leerden en larizeën, gij geveinsdenwant gij omreist zee
en land om een jodengenoot te maken en ais hij het ge
worden is, zoo maakt gij hem een kind der hel, tweemaal
meer dan gij zijl". (Matth. 22 lo).
Toen Jezus geboren werd, werd hij terstond dooi Simeon
met het woord uit Jesaja 42 begroet „een licht tot ver
lichting der heidenen", en hij heeft het getoond dat al was
hij allereerst gezonden tot je verlorene schapen van het
huis Israëls, in het verlossingsplan van God al de volken
begrepen waren. „Ik heb nog andere schapen", zoo getuigt
hij (Joh. 10 16) „die van dezen stal niet zijn; deze moet
ik ook toebrengen en zij zullen mijne stem hooren, en het
zal worden ééne kudde en één herder". En later, kort vóór
zijn hemelvaart, klinkt zijn laatste bevel tot zijne discipelen
niet slechts van dien, maar van alle tijden „Gaat dan henen,
onderwijst alle de volkeren, ze doopende in den naam des
Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende
hen onderhouden alles wat ik geboden heb". (Matth. 2819).
Dat „gaat henen" is de marschorder van den christen voor
alle eeuwen, zooals Wellington eenmaal terecht tot een
predikant zeide, die de noodzakelijkheid van de zending
in twijfel trok, terwijl wij in het daarbij gevoegde „onder
wijst alle de volkeren", eigenlijk „maakt alle de volkeren
tot mijne discipelen" en „leerende hen onderhouden alles
wat ik u geboden heb" tevens duidelijk zien hoe de Heer
wil dat wij zijn zendingsbevel zullen uitvoeren, namelijk
niet oppervlakkig, maar grondig, niet door honderden
tegelijk maar eenvoudig te doopen, maar door de enkele
personen met het Evangelie bekend te maken en tot Jezus
te leiden. Daarvan gaf hij ons zelf zulk een treffend voor
beeld in zijn gesprekken met Nicodemus en deSamaritaansche
vrouw. En opdat zijn discipelen door het reusachtige en
schijnbaar onmogelijke van de hun opgelegde taak niet
ontmoedigd zouden worden, voegde hij er deze heerlijke
troostwoorden bij„Mij is gegeven alle macht in hemel
en op aarde" en „zie ik ben met u al de dagen tot de
voleinding der wereld".v. L.
Onder al liet merkwaardige en sehoone dat
Spanje den reiziger aanbiedt, is er wellicht niets
te noemen, dat den Nederlander meer belang
inboezemt dan het Eseorial Wie, die een hart
heeft voor onze heerlijke geschiedenis, voor de
groote daden van onze vaderen, denkt niet ter
stond bij het hooren van dien naam aan hem, die
zoovele jaren den bittersten. krijg heeft aange
gord tegen de heiligste rechten van den mensch,
aan den stichter van dat paleis, aan Filipsll?
Mij viel het voorrecht te beurt voor eenige
jaren het Eseorial te bezoekenmisschien mag
ik thans gedurende enkele oogenblikken den le
zers van onzen-Zondagsbode" tot gids strekken
en hen rondleiden door de grootsche stichting
van den monnik-koning.
Wij begeven ons naar het Noorder-station te
Madrid en nemen plaats in den trein die naar
Valladolid en Burgos vertrekt. Weldra zijn wij
buiten de stad, op de groote vlakte die Madrid
aan alle zijden omgeeft. Doch eerst passeeren
wij den Manzanares, den stroom waaraan, ge
lijk ons de aardrijkskundige werkjes leeren.
Madrid gelegen is; in de werkelijkheid is er
gedurende een groot gedeelte des jaars van een
rivier niets te zien. Ontelbaar zijn de grappen
en spotternijen, waarvan deze ongelukkige Man
zanares het voorwerp is geweest. Voordat een
waterleiding in Madrid was aangelegd, zeide
men dat al het water uit de rivier noodig was
om gedronken te worden voor wasschen bleef
niets meer ovei Toen de Franschen Madrid
binnenrukten, zeiden zij spottend: „Wat, is de
rivier ook weggeloopen Men kent de anek
dote van den jongen vreemdeling die, toen hij
te Madrid een stierengevecht bijwoonde, flauw
viel en, nadat men hem een glas water had
aangeboden, daarvan een weinig dronk en het
overige terug gaf met de woorden geef dat
aan den Manzanaresdie heeft het meer noo
dig dan ik!"
Dan, stad en rivier liggen weldra achter ons
en wij spoeden ons voort over de groote hoog
vlakte van Castilië. Het landschap is hoogst
eentonig en kaalsteenen en rotsblokken zijn
wild door elkander geworpen terwijl het oog
nergens een struik of een grasje in deze gele
woestijn ontwaren kan. Het is waar, de tinten
die de zon op deze vlakte werpt, zijn schoon;
schoon steekt ook de achtergrond, die door de
Sierra Guadarama gevormd wordt, af tegen de
donker blauwe luchtmaar over het geheel is
de indruk dien het landschap op den reiziger
maakt, droefgeestig, en niet onaardig hoorde ik
het vergelijken met de landschappen op de maan
wanneer men die door een sterken teleskoop
beschouwt.
Daar houdt de trein aan het station „el
Eseorial stil en terstond richt zich ons oog
naar het reusachtige gebouw, dat ginds tegen
de helling van een heuvel ligt, „des werelds
achtste wonder" gelijk de Spanjaarden het met
trots betitelen.
Aan het station vinden wij een diligence, die
ons naar het doel van onzen tocht zal brengen.
De acht muildieren, daarvoor gespannen, moe
ten op Spaansche wijze met schreeuwen en
steenworpen worden aangespoord om in de
gloeiende hitte den zonnigen weg op te draven
na een kwartier rijdens bereiken wij het klooster
Terwijl wij wachten tot het uur slaat, waar
op wij mogen worden binnengelaten, zal het
niet ondienstig zijn de geschiedenis van de
stichting Ons nog eens voor den geest te roe
pen.
v. L.
(Wordt vervolgd).