ALLERLEI. Zending. Vragen wij in de Evangeliën en de Handelingen naai den Zender, dan vinden wij, als van zelt spreekt, altijd God genoemd, terwijl dit werk beurtelings aan den Vader, den Zoon en den H. Geest wordt toegeschreven. Zoo ver maant ons Jezus dat wij den Heer des oogstes zullen bidden, dat Hij aroeiders 111 zijn oogst uitstoote (Mattli. 9 38;, terwijl Hij zelt lerstonü daarop zijne twaalf discipelen als predikers van het Evangelie uitzendt en, gelijk wij reeds zagen, kort voor zijn hemelvaart hun het groote zendings bevel geeft: „gaat dan henen, onderwijst al de volkeren". (Matth. 10 o; 28 19). Bij de eerste zendingsreis van Paulus is het echter de Heilige Ueest, die als Zender op treedt. Wij lezen in Hand. 13 2-4: „Als zij (de profeten en leeraars in de gemeente te Antiochië) den Heer dienden en vastten, zeide de H. GeestZondert mij af beide Bar nabas en Saulus tot het werk waartoe ik hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en hun de handen opge legd hebbende, beten zij hen gaan. Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af naar Seieucie". En als wij vragen hoe de gezondenen, of, gelijk wij thans zeggen, de zendelingen, naar iiet Woord van God moeten zijn, dan letten wij op het woord van Jezus tot zijne dis cipelen bij zijn heengaan gesproken: „blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte(Luk. 24 49) m.a.w. zij waren niet geschikt voor hun heerlijk en gewichtig ambt, eer zij de gave des H. Gees- tes ontvangen hadden. Na den Pinksterdag beginnen dan ook eerst recht de apostelen te getuigen van den opge- stanen Heer, en als de eerste diakenen in de gemeente van Jeruzalem gekozen worden, die in hun kring en daar buiten ook zendelingen moesten zijn en waren wij denken aan Stefanus en Filippus dan wordt als voor waarde voor die keuze door de twaalven gesteld, dat zij mannen zullen zijn vol des H. Geestes en der wijsheid. (Hand. 6 3, 5). Elders wordt van de beide, door de Jeruzalemsche gemeente naar Antiochië afgevaardigde zen delingen, Barnabas en Paulus getuigd, dat zij „hunne zielen overgegeven hadden voor den naam onzes Heeren Jezus". Een heerlijk getuigenis, voorwaar Wanneer dat van den zendeling in de heidenlanden of van den evangeliedienaar onder christenen in het moederland gezegd kan worden, dan is hij geschikt voor zijn arbeid en rust er zegen op dien. arbeid, ook al is die zegen misschien nog verborgen. Indien ergens, dan geldt het bij de zending, dat de kwan titeit er oneindig minder op aankomt dan de kwaliteit. Een man als de graaf van Zinzendorf, de stichter der Broedergemeente en een der heerlijkste zendingsmannen van de 18e eeuw, die het naar waarheid getuigen kon „ik heb,slechts ééne brandende liefde en dat is Hij, mijn Heiland", is in den arbeid van het koninkrijk Gods meer waard dan honderd lauwe discipelen. Wanneer die liefde tot den Heiland in het hart gevonden wordt, gaat zij altijd gepaard met vurige liefde tot de zielen der medemenschen en de allesoverwinnende begeerte om die zielen voorden Heer Jezus te winnen. Hoort den apostel Paulus: „Want de liefde van Christus dringt ons Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade wij bidden van Christus wege, laat u met God verzoenen". (II Cor. 5 14, 20). Dr. John Mott, de man die in dezen tijd van de zending het best op de hoogte is. zeide dezen winter bij zijn bezoek aan ons vaderland o.a. het volgende „Bij mijn eerste reis om.de wereld dacht ik bij elk heiden- land dat ik bezocht: ach. waren er maar meer zendelingen 1 Bij mijn tweede reis om de wereld dacht ik ach, waren er maar meer volkomen toegewijde zendelingen! En nu, bij mijn derde reis om de wereld gevoel ik diep dat het komen van de heidenwereld tot Jezus veel zal afhangen van den dienst der volkomen toegewijde inlandsche pre dikers". Hetzij blanken, hetzij inlanders, op dat ééne komt het dus ook volgens Mott aan, dat de zendeling volkomen toegewijd zij. een man die zijn Heiland innig liefheeft en vervuld is met den Heiligen Geest. Hoe veel heerlijker zou elk werk in het koninkrijk Gods voort gaan, indien dat van alle arbeiders gezegd kon worden. En, vergeten wij het niet, wij die tehuis blijven, moeten even goed in het werk der zending werkzaam zijn, als zij die meer bijzonder als zendelingen tot dien arbeid worden afgevaardigd. Zij zijn onze plaaisvervangers, die in onzen naam uitgaan, die het werk daar in de verte doen, dat eigenlijk mede door ons gedaan moest worden. Op ons rust de taak hen door ons gebed, onze belangstelling, onze toewijding, onze gaven in staat te stellen dat werk, ons werk, te doen. v. L. B ij een verzameld door C. B. ORGANISATIE. Al is elk rad gevijld, vernisi, Elk juiste maat en plaats gegeven, Toch blijft het uurwerk zonder leven, Zoolang de veer nog wordt gemist. Wordt van het raderwerk soms veel terecht -- verwacht, Organisatie hoor 'k hei doopen), Vergeet toch niei: nooit zal het loopen Dan door de veer, des Geestes kracht. o PAS OP VOOR DE VOLMAAKTEN! Wij raden u aan om nooit met een volmaakt man te trouwen. Als gij er een vindt zonder gebreken, die niet in staat is fouten te maken, die nooit verkeerd heeft geoor deeld, die nooit zijn geduld verloren heeft, die onberispelijk is in zijne woorden, in zijn humeur, in gewoonten en zeden trouw hem dan niet! Waarom niet? Omdat dat alles te mooi klinkt, en omdat, als gij met hem een firma opzet, de menschen er geen geloof in zullen hebben, van wege de te mooie reclame. Wat zoudt gij toch doen met een volmaakt man? Gij zijt zelf niet volmaakt en hoe durft gij uwe onvolmaaktheid arm in arm te laten gaan met zijne bovenaardsche excellentie? Wat voor eene gezellin zoudt gij wezen voor een engel! Maar op mijn woord, gij zoudt bovendien eerlang merken, dat hij geen engel is. Op den een of anderen dag zoudt gij door een domheid of zoo iets hem zijn geduld doen verliezen, en dan zou zijne onfeilbaarheid in uwe oogen verdwenen zijn. Met andere woorden: daar zijn geen volmaakte mannen. Daar was nooit een volmaakt paar dan eens; en die twee: zij gingen beschaamd de poort van het Paradijs uit. (Talmage.) o EEN AFDOENDE REDEN. Van letterzetters veronderstelt men in den regel, dat zij in staat zijn om alle mogelijke en onmogelijke soorten van schrift te lezen, zelfs dat van predikanten en redacteurs. Te dien opzichte placht de heer Robert Clarke, de bekende Edinburgsche boekdrukker, een merkwaardig staaltje te vertellen: Professor Lindsay Alexander trad op zekeren Vrijdag het kantoor onzer drukkerij binnen met een manuscript van een preek. „Gij moet mij hier uiterlijk morgen proef van zenden" zeide hij. Ik bracht hem onder 't oog. dat die tijd te kort was. Hij moest er ons een paar dagen langer tijd voor geven. „Neen, dat is onmogelijk," zeide hij. „Deze preek moet ik morgenavond voordragen. Het is een bijzondere gelegen- heidspreek. Tien jaar geleden heb ik haar op schrift ge bracht maar nu kan ik er geen woord meer van lezen! o— Weet gij wat me altijd schrikk'lijk kan vervelen? Een jong'ling die voor ouderling wil spelen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 4