Alle Zondagsrust is geen Zondagsrust.
Voor eiken dag.
FEUILLETON.
CHARLES CHINIQUY.
Zoovelen verwachten hun geestelijken wasdom van 't aan
wenden van allerlei kunstmiddelen. Zij trachten hun innerlijk
leven te for^eeren, met dit inderdaad niet schitterend gevolg
dat hun geestelijke mensch alle symptomen verraadt van
in broeikas-temperatuur gekweekt te zijn, niet bestand als
hij is tegen de atmospheer van den kouden grond.
Anderen vervallen tot een absolute lijdelijkheid. Een
mensch is toch niets en kan toch niets. God moet alles
doen. En dus moeten we maar afwachten of Hij 't doet
en totdat Hij t doet.
Intusschen, dézen vergeten dat (rod den wasdom geeft.
En génen dat Hij dien alleen schenkt in den weg der
middelen.
Hoeveel is er, dat God onder ons bereik stelt, opdat wij
den vollen wasdom zouden verkrijgen!
Gij hebt den Bijbel. Dat boek heeft en geeft 't onont
beerlijk voedsel voor onze ziel. Laat hem dan niet onge
lezen. Onderzoekt de Schriften, want die zijn 't, die van
Christus getuigen.
Verzuim het gebed niet. Een boom heeft lucht en licht
noodig en vochtigheid. Anders kan hij niet groeien. Maar
uw geestelijk leven kan dat evenmin, als gij de gemeen
schap niet onderhoudt met Hem, die u schiep voor en
tot Zich.
Laat de onderlinge bijeenkomsten niet na Het geloof is
niet uit het lezen, maar uit het hooren van het Woord
Gods. En daaruit is ook de versterking en de verdieping
van het geloof.
Kom trouw ten Avondmaal. Als ge ooit van de realiteit
der genade onzes Heeren Jezus Christus verzekerd kunt
worden en tot kennis komen van den Zaligmaker, dan is
't toch zeker aan den disch des N. V., waar die genade
en kennis u zoo klaarlijk voor oogen gesteld wordt in de
teekenen van brood en wijn.
En zoo is er meer te noemen.
Dit alleen wil ik nog zeggen dat God, tot het in stand
brengen van uw geestelijken wasdom, ook menigmaal mid
delen aanwendt, die oppervlakkig beschouwd, veeleerschijnen
te moeten medewerken ten kwadedan ten goede.
God doet vaak als de landman, die zijn wijnstok snoeit.
Die den landman daarmee bezig ziet, en diens wijsheid
niet verstaat, begrijpt er niets van waartoe al dat snijden en
snoeien goed is. Het zal den wijnstok schade doen. Nu
kan hij nooit meer bloeien
Maar de hovenier lacht den ongerusten toeschouwer uit.
Hij kort de ranken in, juist omdat ze anders wel veel blad,
maar weinig vrucht zouden geven. Hij snijdt en snoeit
opdat de druif te voller bloeie.
God doet vaak als de beeldhouwer. Van het marmerblok
slaat hij de stukken af. Het wordt al kleiner en kleiner.
En de oningewijde denkt dat er van het 'gesteente straks
niets meer zal overblijven dan vormlooze brokstukken.
Maar de kunstenaar gaat rustig zijn gang. Hij hanteert
hamer en beitel niet om 't marmer te vernielen, maar om
daaruit los te maken het beeld, dat zijn oog in den ruwen
steenklomp verborgen zag.
Laat ons niet wijzer willen wezen dan de Hemelsche
Landmanden Hemelschen Bouwmeester in Zijn werk niet
verhinderen
Ook als God afbreekt, bouwt Hij op.
Laat Hem besturen, waken,
't Is wijsheid wat Hij doet.
Zoo zal Hij alles maken
Dat g' u verwondren moet.
Als Hij, die alle macht heeft,
Met wonderbaar beleid
Geheel het werk volbracht heeft,
Waarom gij thans nog schreit,
(Verzameld door C.B.)
Liefde komt ons tegemoet, trouw moeten wij zoeken.
Goethe.
Wie meer zijn wil dan een gewoon mensch moet be
ginnen met het bewijs te leveren, dat hij den naam
„mensch" waardig is. Kingsley.
De dood is de onsterfelijke Jonas in het Ninive dezer
wereld. H. H.
Gij hebt twee ooren, een teeken dat gij de zaken van
beide kanten hooren moet. Spurgeon.
Houd nooit iemand vast bij de hand of bij een knoop
van zijn jas, om hem te dringen, dat hij naar u luistert;
als de inenschen onwillig zijn om u te hooren, houd dan
liever uw tong vast dan de menschen. Chesterfield.
Schrijf nooit over een onderwerp, voordat gij er u vol
aan gelezen hebt; en lees nooit over een onderwerp,
voordat gij er u hongerig aan hebt gedacht. Richter.
Er is vriendelijkheid in echte gestrengheid en gestrengheid
in echte vriendelijkheid. Brown.
2)
lil 1818 werd Chiniquy naar eene school in
het dorp St. Thomas gezonden, waar een Protes-
tantsch onderwijzer aan het hoofd stond. Gedu
rende zijn verblijf aldaar ten huize van eene
zuster zijner moeder leerde hij veel en deed
onder meer ontzettende ervaringen op omtrent
de biecht.
In de eerste biecht die hij, nog kind, moest
afleggen, werden hem door den priester naar
aanleiding van het zevende gebod vragen gedaan
zóó onrein, dat zijn jeugdig gemoed geheel werd
ontroerd, en hij ten laatste uitriep: „Mijnheer,
ik ben heel slecht; ik heb veel gezien,
gehoord en gedaan waarover ik spijt heb. maar
nooit was ik schuldig aan hetgeen gij mij vraag-
det.
Ik heb nog nimmer zulke slechte dingen ge
hoord, alsdie welke van uwe lippen zijn gekomen.
Ik smeek u, doe mij toch niet meer zulke
vragen leer mij niet meer kwaad, dan ik reeds
weet."
Bitter bedroefd en beschaamd verliet hij den
biechtstoel en den volgenden dag hoorde hij van
zijne schoolmakkers, dat ook hun dezelfde vra
gen waren gedaan. Zij lachten om zijne schaamte
en zeiden„indien het voor den priester niet
zondig is om ons die dingen te vragen, zijn
wij ook niet slecht indien wij er over spreken."
Ja zelfs de jonge meisjes waren door den
priester niet gespaard- En die priesterging niet
verder dan waartoe hem de leer zijner kerk, ge-
lijkzij voomamelijkdoordejezuieten isbijgewerkt
recht gaf. Dezen veroorloven den biechtvader,
ja leggen hem somtijds als een plicht op ook
bij meisjes en vrouwen in allerlei onheilige bi-
zonderheden te treden God alleen weet hoeveier
hart daardoor onherstelbaar wordt verontreinigd.
Chiniquy komt in zijn boek herhaalde malen
daarop terug, en geeft ontzettende voorbeelden
van de zonden en verwoesting door de biecht
veroorzaakt, doch ik kan in dit opstel hierover
thans niet verder uitweiden.
In 1821 keerde Chiniquy tot zijn ouders
terug, en in den eersten nacht dien hij weder
vol blijdschap onder het ouderlijk dak door
bracht, stierf zijn vader. Welk een treurig ont
waken na den gelukkigen avond, met zijn vader
en moeder onder het lezen van Gods Woord
en het zingen van gezangen, doorgebracht.
Weinige dagen na de begrafenis kwam de pas
toor. dezelfde die eens het huis was uitgezet,
de weduwe met haar kind bezoeken en naar
zij hoopten troosten en helpen, daar zij thans
in behoeftige omstandigheden verkeerden. Doch
hij. die zelf rijk was, kwam slechts met een
rekening van de zielmissen die reeds gelezen
waren en nog gelezen zouden worden om den
oVerledene uit het vagevuur te redden, en toen
de weduwe onder tranen hem verzekerde dat zij
niets bezat, hem haar kommervolle omstandighe
den verklaarde, en hem smeekte haar en haar drie
kleine kinderen het laatste brood niet te ont
nemen, eindigde hij met haar eenige koe, haar
laatste bezitting, als betaling mede te nemen.
De moeder knielde toen met haar kind neder,
bad vurig tot den Heer, die een Vader is der
weezen en een man der weduwen, en sprak
eindelijk: „Mijn kind, indien gij ooit priester
wordt, o beloof mij, dan nimmer zoo hard te
zijn tegen arme weduwen als de priesters heden
ten dage!" „Dien dag, die woorden" zegt Chini
quy, „heb ik nooit vergeten
En God hoorde de gebeden der verlatene.
Voor haar en hare beide jongste kinderen werd
een plaats gevonden ten huize van een liarer
zusters in St. Thomas, en Charles werd als
zoon aangenomen door een oom te Kamoraska,
zijne geboorteplaats Daar begon hij Latijn te
leeren. onder leiding van een priester, met het
doel om zelf later priester te worden. Daar ook
woonde hij op twaalfjarigen leeftijd een feestmaal
bij, ter eere van een der pastoors gegeven, waar
verscheidene priesters dronken werden, en dat
een pijnlijken en diepen indruk bij hem achter
liet. v. L.
Wordt vervolgd).