2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 23 Juni 1912
Zending.
de voorn, revenuén ten eijnde en invoegen als voorenden
respectieve geregte en kerkmeesteren van Santvoort in den
tijd en successievelijk in regeering zijnde, dog ingevalle
de vrugten van gemelde één duizend gulden, en van 't
geene bij deselve mogten zijn opgelopen 't eenigen tijd
tot onderhoud en reparatie als boven niet genoegzaam
bevonden mogten worden, zo zal hetgene daartoe verder
nodig is uijt de revenuén van de hierboven gemelde een
hondert duijzent gulden aan de heer en vrouwe van Sant
voort gelegateert gesuppleert moeten worden.
Ende op dat alle hetgeen nopens het voorz. graf, Tombe,
capel enz. hierboven is gedisponeert des te beter bezorgt
en tot effect worde gebracht, zoo legateert hij heer testateur
aan de kerk tot Santvoort een somma van vijftien hondert
guldens eens, ende dat wel onder deze speciale conditie
dat als kerkmeesteren van de voorz. kerk hetgeen voorz.
is geordonneert niet bezorgen en nakomen dat zij alsdan
de voorz. vijftien hondert gulden met de interessen van
dien zullen moeten uijtkeeren aan zijn heer testateur
vrienden naast in den bloede, dan in 't leven zijnde en
dat die alsdan zoodanige voorzieningen zullen gelieven te
nemen, zooals die daartoe dan worden versogt mitsdezen
ten effecte van des heer testateurs voorgeni, dispositie ten
reguarde van 't onderhouden reparatien van de meergen.
graff, tombe, capel en bank met dezelve aankleven en toe-
behooren.
Extract uit het testament van Paulus Loot Heer van Sant
voort op '2 Aug. 1753 ten overstaan van den Notaris Jan
Ardinois te Amsterdam gepasseerd, houdende wijziging van
dat van 13 januarij 1746.
Vervolgens verklaard den Heer comparant in plaatse van
de duijzend guldens capt. die hij gedestineerd had bij zijne
dispositie in dato 13 Januarij 1746 om uit derzelver reve
nuén te onderhouden het graf, de Tombe en de zitbank
in de kerk te Santvoort, nu bij dezen te destineeren en te
bespreken de dnïe Santwoorder duijnen, en twee
duijnmaaijerswoningen hem ccmparant als vrij allodiale
goed toebehoorende, om de revenuén van dien te em-
ployeeren tot onderhoud van het gemelde graf, de Tombe,
capel en cieraden mitsgaders van de sitbank en toebe-
hooren
Zullende hetgene van de revenuén na ordentelijk onder
houd als vooren overschiet, moeten dienen tot nodige
reparatien van de kerk te Santvoort, en het geene dan
nog van deselve revenuén overblijft moeten oplopen en
ot capitaal aangelegt worden, ten fine als boven.
Committeerende hij heer testateur tot administratie van
de voorz. duijnen en duijnmaijerswoningen, en het besteden
der revenuén tot onderhoud als voorz. wel de respective
geregte en kerkmeesteren van Santvoort in den tijd en
successivelijk; dog alles onder het opsigt van den ambagts-
heer ofte vrouwe van Santvoort in der tijd ten wiens
genoegen het voorz. onderhoud en de reparatien van het
graf, de Tombe en zitbank als vooren gedaan zal moeten
worden en ten alle tijde des gerequireert rekening en ver
antwoording van de revenuén zal moeten geschieden,
blijvende het verdere door hem comparant gedisponeerde,
ten aanzien van het gemelde graf, de Tombe, capel en
zitbank van volkomen waarde.
In No. 4 van den Zondagsbode gaf ik het aantal heide
nen, mohammedanen, joden en christenen aan die, volgens
de meest nauwkeurige berekening, zich thans op onzen
aardbodem bevinden heden wil ik u nog enkele statisti
sche gegevens voorleggenwant al wordt statistiek vaak
een dorre vervelende wetenschap genoemd, zij is zeer
nuttig en haar cijfers geven heel wat te denken.
De hier volgende zendingsstatistiek loopt over het jaar
1911 en is dus zeer nieuw. Zii geeft de cijfers over de
zending der geheele wereld. Het aantal geordende zen
delingen bedroeg 6791, ongeordende 3654; zendingzusters
5068. Geordende inlandsche piedikers 6159, inlandsche
helpers 91513; avondmaalgangers 2.304.318, doopcandi-
daten 4.951.235; scholen 31206 met 1.562.039 leerlingen;
het totaal der inkomsten bedroeg 60.719.968 gulden, dus
bijna 61 millioen.
Voor de Nederlandsche zending vinden wij in het Ned.
Zendingsjaarboekje de volgende cijfers; 208 zendelingen
en zendingzusters, 171 posten, 1260 bijposten, 732 inland
sche helpers, 99 inlandsche verplegers en verpleegsters,
396.235 gemeenteleden, 71542 scholieren, 1793 onderwij
zers; de ontvangsten bedroegen in 1910, 597.830 gulden.
Die cijfers vertegenwoordigen een grootesom van trouwen
arbeid tot eer van Gods naam, zoowel aan de zijde van
hen, die het werk daar ginds in onze plaats verrichten,
als van hen die dat werk door hun gaven mogelijk maak
ten, en dankbaar mag de gemeente roemen in den zegen
door den Heer op dien arbeid geschonkenmaar aan de
andere zijde stemmen zij ons toch weemoedig, als wij
denken aan het weinige, dat nog maar gedaan werd naast
het ontzaglijk vele dat, door gebrek aan geld en levende
krachten, ongedaan moest blijven. Wij denken aan de
1055 millioen niet-christenen, die nog met het Evangelie
moeten worden bekend gemaakt, en aan dat kleine getal zen
delingen, dat de gemeente voor die reuzentaak aanwijst.
Een en zestig millioen gulden voor de geheele wereid en
zes honderd duizend gulden voor geheel Nederland, het lijkt
een groote som, maar wat is zij naast de jaarlijksche legeruit-
gave van een der groote Europeesche Staten, naast den
prijs van een enkel oorlogschip, naast al het geld vooral
dat aan tabak en drank wordt uitgegeven.
De belangen van de zending worden in ons vaderland
en daarbuiten steeds door eenzelfden kleinen kring van
christenen behartigd, en de zendingzaak moest de zaak
zijn van het geheele volk. Laat mij enkele woorden mogen
aanhalen uit de rede die onze zendingsconsul, Dr. C.
Baron van Boetzelaer, onlangs op de jaarvergadering van
de Salatiga-zending sprak; zij zijn zeer behartigenswaard.
„Hoe weldadig doet het iemand aan, als men naeenige
jaren in Indië te zijn geweest, mag bemerken, dat er
grooter belangstelling in de zending is gekomen. Die
belangstelling is wel hoog noodig en het werd ook hoog
tijd. Maar daarom is zij ook des te meer verblijdend.
„Wij zijn het er toch allen over eens, dat de zending
onze belangstelling zoo waard is. Al kunnen geen groote
getallen genoemd worden, toch wordt rustig voortgegaan
en worden mohammedanen en heidenen op Java tot Christus
gebracht. Er zou zelfs vooruitgang zijn, al was er geen
enkele bekeerlingwant wij hebben niet te letten op
resultaten.
„Op Java leven wij nog in den zaai- en ploegtijd.
„Er wordt wel geoogst, maar de rechte tijd is op Java
nog niet gekomen.
„Wij mogen hopen en den tijd te gemoet zien, dat ook
daar een vragen zal zijn naar heil en de Javaan genoeg
zal hebben van zijn bijgeloof.
„Ook in andere bezittingen zien wij dat, door onver
klaarbare oorzaken, een opwekking komt, een tijd, dat de
inlander zegt: ik heb genoeg van het mohammedanisme
of van het heidendom ik wil iets anders, zend ons leeraars.
„Op Java zal dat ook zoo worden.
„En als die tijd eens aanbreekt, hoe zullen wij, Neder
landsche christenen dan daartegenover staan
„Nu is het nog slechts een werken in het klein. De
krachten ontbreken en steeds wordt er gevraagd naarmeer
menschen en naar meer geld. Hoe zal het op Java gaan,
als daar ook eens een beweging komt naar het Christendom
„Er zijn ongeveer 33 millioen inlanders op Java, behalve
nog enkele duizenden Chineezen en vreemde oosterlingen.
„Was er nu voor elke 10 000 inlanders één enkele
zendeling, dan zouden er dus 3300 zendelingen op Java
moeten zijn.
„En om eiken zendeling voldoende te voorzien van
levensonderhoud, zou op Java 4000 gulden niet te veel zijn.