ALLERLEI.
ZENDING.
vraag. Is de leer der zielsverhuizing dezelfde als die der
reïncarnatie
Antwoord. Neen. Volgens de leer der zielsverhuizing kan de
menschelijke ziel óók in een dier inwonen, tot straf voor begane
overtreding. Volgens de leer der reïncarnatie heeft die ziels-inwonmg
echter altijd plaats in een menschelijke of nog hoogere persoonlijk
heid, maar nimmer in een dier.
Vraag. Wie is de samensteller van ons Uoops-formulier
Antwoord, 't Is uit verschillende bronnen samengesteld.
Het eerste gedeelte, dat de beteekenis van den doop uiteenzet, was
oorspronkelijk een woordelijke vertaling van het Faltzische formulier
dat op zijn beurt was samengesteld uit het formulier vau Uenéve
en Micron. Op de Provinciale Synode van Dordrecht 1574, is het
aanmerkelijk verkort en veranderd.
Wat het gebed betreft, de opwekking of inleiding daartoe is van
Micron, het gebed zelf bijna woordelijk uit de Zurichsche liturgie
overgenomen. In de Doop-vragen hebDen wij het eigen werk van
Petrus Dathenus. De dankzegging, waarmede het formulier besluit,
is geheel aan het Paltzische ontleend.
Het Zendingsfeest.
Wij zijn natuurlijk hier in onze buurt nog onder den
indruk van het schoone zendingsfeest, dat wij den dden
Juli op het Huis te Vogelenzang' mochten vieren, en het
zal niemand verwonderen, dat ik 111 den Zondagsbode nog
eens op dat feest terugkom en enkele gedachten weergeet
die daar bij mij opkwamen.
I. Wat was het daar mooi! Welke heerlijke boomen die,
o wonder, van den zeewind al heel weinig last schenen
gehad te hebben; zoowel de toppen der sparren, als die
der eiken en beuken waren gaat. En daarbij kwamen zij
mij voor hooger te zijn dan de meeste boomen van dezen
omtrek. En welk een heerlijke waterpartij! En dan echt
zomerweder, niet te warm en toch droog, terwijl de bodem
droog genoeg was voor de vermoeiden om zich daarop
te kunnen nedervieien. Alles werkte mede 0111 het feest
goed te doen slagen.
Het is heerlijk, als eigenaar van zulk een schoon land
goed, in de gelegenheid te zijn zooveel duizenden een
gelukkigen dag te bezorgen. Dat is een ontzaglijk groot
voorrecht. Qoed, waarvan zelfzuchtig genoten wordt, brengt
geen zegen. Maar wanneer men anderen mede laat genieten
van datgene wat men bezit, geniet men zelf heerlijk mede.
Dat genot hebben Jhr. en Mevrouw Boreel zeker in ruime
mate gesmaakt.
II. Wat was het er ordelijk! De feeststemming is door
geen enkelen wanklank gestoord. Het is zoo goed dat ons
hollandsche christenvolk toont dat het weet wat het echte
feestvieren is; dat het weet feest te vieren in echte vroolijk-
heid, zonder jenever en joelen. Overal zag men vroolijke
gezichten van menschen die echt genoten van Qods heerlijke
natuur, van de liederen die gezongen en de toespraken die
gehoord werden. En men dacht onwillekeurig: waarom is
het op al onze volksfeesten niet zoo? Waarom zijn er nog
kermissen met hunne gemaakte, zondige vroolijklieid?
Ach waren alle menschen wijs,
En wilden daarbij wel,
Deez' aarde waar' een paradijs;
Nu is ze meest een hel!
UI. Wat was het heerlijk spreken en luisteren in de vrije
natuur, onder Qods hemel en het schoone bladerdak door
Zijn hand vervaardigd, terwijl de frissche lucht ons overal
tegenwoei. Kerkgebouwen zijn noodig, vooral in ons klimaat,
om de koude en het slechte weder; maar in den zomer,
wanneer het weder mooi is, is een spreekgestoelte in de
open lucht oneindig heerlijker! Ik geef er alle kerken voor
cadeau, waarvan de meeste de groote kerk te Haarlem
uitgezonderd benauwd zijn, terwijl de meeste kosters
dan nog doodsbang zijn om een raampje open te zetten
en vele hoorders even bang zijn voor tocht, wanneer zij
ergens een raampje open zien, zoodat én spreker én
hoorders stikken!
IV. Wat is het heerlijk dat wij als christenen in een
land wonen, waat wij zunce feesten kunnen vieren. Terwijl
ik over de ipanje-z,ending sprak, dacht ik bij mij zelt,
wat zou net neernjk zijn voor de spaansche protestanten:
indien zij zich ook eens tot zulk een feest vereenigen
mociiten en genieten konden van de gemeenschap der
heiligen en net als broeders en zusters samenzijn. Ach,
zij zijn daar zoo verspreid over dat groote land en zoo
eenzaam en zij zien elkanders aangezicht zoo weinig. En
toch, het is met goed dat de mensch alleen zij, ook de
christen niet. Laat 011s denken aan die eenzame strijders
en voor hen bidden.
V. Wat toont zulk een zendingsfeest ons op heerlijke
wijze de gemeenschap der heiligen. Ik dacht aan de velen
die ik op vroegere zendingsfeesten had begroet en die nu
reeds tot de tnomfeerende Kerk hierboven behooren; neen,
zij zijn niet voor goed uit ons oog verdwenen; zij zijn
ons slechts voorgegaan, en wij zijn met hen één.
Door heel Uw Kerk wordt steeds, daar boven, hierbeneden,
In strijd en zegepraal Uw groote naam beleden!
Maar mij trof toch dat op zendingsfeesten twintig, dertig
en meer jaren geleden, ik meer bezoekers uit de hoogere
standen aantrof dan tegenwoordig. Dat is te betreuren.
Dezulken behooren er evengoed bij als zij die uit den
zoogenaamden burgerstand komen. De oude, uit het Réveil
voortgekomen garue, waartoe de hoogere standen ook een
groot contingent hadden geleverd, verdwijnt allengs, en
de jongeren nemen niet altijd de plaats der ouderen in.
VI. „Uw Koninkrijk koine". Daarvan sprak de openings
rede, daarvan spreekt elk zendingsfeest. Welnu, die bede
wordt vervuld. Zij is bezig in vervuiling te gaan. Jezus is
Koning. Zijn Koninkrijk komt. Heerlijk, dat te weten.
Hallelujah! v. L.
Verzameld door C. B.
WAAROM
De bekende Vinet (f 1847) zag zich zijn éenige dochter
van bijna achttien jaren door den dood ontnomen. Hij
dichtte toen een' roerend schoonen zang. Voor wie het
Fransch niet machtig is, geef ik de vertaling van enkele
coupletten er uit.
Waarom mij weder,
O Heer, zoo teeder!
Het goed ontnomen van uw hand
Ach't weer te geven
Wondt mij het leven:
Waarom 't dan eerst aan mij verpand?
O spreek toch, Heer! uw daden doen mij beven,
En zoo beperkt is mijn verstand.
Waar neev'len hingen,
Kwam zonlicht dringen
Toen 't min'lijk kind het oog ontsloot;
'tKwam smart verzachten:
Heur blikken brachten
Heur morgen- in mijn avondrood.
Van U alleen, die 't naamt, kan 'k antwoord wachten,
Wat van mijn kind werd in den dood.
Uw stem verheffend,
Als 't zwaard mij treffend,
Dringt Gij in 't diepste van mijn hart
Nu spreekt mijn ziele
En Heer! ik kniele
Voor U, al was uw slag ook hard,
Mij roept uw liefde, wat zij ook verniele:
Dit is mijn troost in bittre smart.