Im üeist von Johann Huss erkent,
Dass er soil sein der weisse Schwan,
Der lieblich sollt singen fortan,
Welchen der Babst und sein Rott
Nicht bringen sollten in den Todt.
(Johannes Huss heeft reeds voorzien, dat hij zou zijn de witte
zwaan, die voortaan heerlijk zingen zou en dien de Paus en zijn
bende niet zouden kunnen dooden).
Huss beteekent gans. Volgens de legende heeft hij op den brand
stapel geprofeteerd
Nach mir wird kommen ein Schwan,
Den wird man nicht erbrahn.
(Na mij zal komen een zwaandien zal men niet braden).
Het eerste bekende portret van Luther met een zwaan, is in
Nederland uitgegeven tusschen 1620 en 1630. Het eerst is de zwaan
als windwijzer geplaatst op de Nieuwe Luthersche kerk op het
Singel te Amsterdam in 1672. In Duitschland komt de zwaan op of
in de Luthersche kerken niet voor. Misschien hebben de Neder-
landsche Lutheranen Luther als de eerste zwaan-ridder willen
aanduiden.
De Roomschen verklaren 't symbool in den geest van den pater
Jezuïet Grammond, die zegt: „ik weet niet waarom ze Luther zoo
gaarne met een zwaan vergelijken, tenzij: wijl de zwaan witte veeren,
maar zwart vleesch heeft, 't welk voortreffelijk op de ketters kan
worden toegepast, als welke meest huichelaars zijn. Een zwaan leeft
zoowel op het land als in het water. Aldus was Luther eerst
Roomsch-Katholiek en onder de Katholieken een monnik, daarna een
afvallige en ketter."
't Zijn me toch wel „lieve broeders", die Jezuïeten! Hoe kan
iemand er toch iets tegen hebben, dat Protestanten arm-in-arm met
hen naar de stembus gaan
Vraag. Doen de Mormonen in ons land veel kwaad met liun
propaganda
Antwoord. Noem de Mormonen in hun bijzijn nooit bij dien
naam. Dat willen ze tot geen prijs. Ze noemen zich-zelf„de
heiligen der laatste dagen"! Volgens de Latter Day Saint's Millennial
Star van Febr. 1911, zijn er te Amsterdam: 674 leden, 909 zielen;
18 zendelingen en 58 hulppredikers. Te Arnhem206 leden, 280 zielen;
13 zendelingen en 21 hulppredikers. Te Groningen; 258 leden, 357
zielen; 11 zendelingen en 21 hulppredikers. Te Rotterdam: 851 leden,
1154 zielen; 22 zendelingen en 67 hulppredikers, lil 1910 werden te
Rotterdam verspreid 104000 tractaatjes en 16000 boeken Er
werden daar 948 bijeenkomsten gehouden en 22948 bezoeken gebracht.
Van de bijeenkomst, die hier den 24en Juli 1910 werd gehouden en
waar Joseph Smith, de president en profeet der Mormonen sprak,
zegt een Mormoonsch blad, dat het misschien de grootste betooging
buiten Utah is geweest. Er waren toen 1500 menschen bijeen en
's middags 1100.
Gij ziet: propaganda van belang. En 't resultaat? Volgens die
zelfde officieele bron, bovejigenoemd, gingen in 1910 uit ons land
naar Utah niet meer dan 15 bekeerlingen uit Amsterdam, 4 uit Arn
hem, 7 uit Groningen en 24 uit Rotterdam. Als deze cijfers juist
zijn, beantwoordt de oogst zeker niet aan het uitgestrooide zaad.
Vraag. Is het zwemmen, trammen, voetballen, op Zondag ge
oorloofd
Antwoord. Volgens een der oudste handschriften van het
Evangelie van Lukas, is het gebeurd dat Jezus tot iemand, dien Hij
op den Sabbath werken zag, zeide: „Mensch, zoo gij weet wat gij
doet, zijt gij zaligmaar zoo gij het niet weet, zijt gij vervloekt en
een overtreder der wet". Deze uitspraak of zij waarlijk van Jezus
afkomstig is, is natuurlijk niet uit te maken, ai zou ik niet weten
waarom niet geeft 't rechte beginsel aan omtrent hetgeen wij op
den wekelijkschen rustdag te doen en te laten hebben. Deze zaak
moet ons gewetens-zaak zijn. Ieders persoonlijke geloofsovertuiging
moet uitmaken wat hem persoonlijk al of niet geoorloofd is. Ieder
zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerdWat niet uit het ge
loof is, is zonde. Maar wat wèl uit het geloof is, is van zelf ook
uit de liefde en dus: in overeenstemming met den eisch der liefde,
om ook den naaste het genot der hem toekomende Zondagsrust te
gunnen en te verzekeren.
Niemand make voor den ander den Zondag tot een gewetenszaak.
(Galaten 4 vs. 10, Rom. 14 vs. 5, Kol. 2 vs. 16). Maar ieder Christen
make voor zich een gewetenszaak van zijn eigen religieuse be
hoeften en zedelijke verplichtingen, zoowel voor zijn eigen lichame
lijk en geestelijk welzijn, als voor dat van den naaste.
Zending.
„Leeringen wekken, voorbeelden trekken".
In No. 10 van de Zondagsbode beloofde ik, naar aan
leiding van Dhanjibhai's leven, nog iets over eene treffende
bijzonderheid in zijn bekeeringsgeschiedenis te verteilen.
Dat wil ik thans doen. Zij bracht mij het spreekwoord te
binnen dat ik hierboven afschreef.
- Het was in de dagen toen hij door zwaren strijd heen
en weder geslingerd werd. Aan zich zelf als zondaar ont
dekt en van de waarheid der christelijke leer tot in het
diepst zijner ziel overtuigd, bleef liet toch nog een hinken
optwee geuaciiten en waren er oogenoiikKen dat hij wenschie
nooit met de zendelingen in aanraking te zijn gekomen
dan was hem die Oange strijd oespaarü. Wat moest nij doen?
Daar kreeg Ilij op zekeren dag een, zooals hij meende,
kostelijken inval, waren die zendelingen wel zoo oprecht
in hun bedoelingen als zij zich voorueden Zou het niet
mogelijk zijn, dat zij tocli eigenlijk huichelaars waren, die
zich zeiven zochten, eigen eer en voordeel, en volstrekt
niet zoo edel als zij schenen? En indien dat zoo was, was
het dan niet het beste zien hoe eer hoe liever aan hun invloed
te onttrekken en geheel en voor goed met tien te breken
En in de heimelijke liuop dat hij wel iets zou ontdekken
dat zijn twijfel-in dezen zuu rechtvaardigen, begon hij de
zendelingen oplettend gade ie slaan en op al hun hande
lingen nauwkeurig acht te geven, üeiukkig zonder ook maar
het geringste van dien aard te kunnen vinden; hij had te
doen met echte mannen des geloofs, die niet alleen predikten
met hun woorden, maar ook met hun daden.
Ook deze list van Satan want wie herkent ook hier
niet zijn hand? mislukte dus. Een eenvoudig voorval,
waarvan Dhanjibhai onder Gods voorzienig bestuur getuige
was, sloeg hem dit wapen ten. slotte geheel uit de hand.
Het was bij gelegenheid van een zeiltochtje dat Dr. Nesbit,
een der zendelingen van wie hij onderricht had ontvangen,
met de leerlingen der eerste klasse maakte naar de holen van
Uaripur, op enkele uren afstand van Bombay, 's Morgens
werd hun bagage door de arme strandbewoners van die
plaats den berg opgedragen en evenzoo 's avonds, toen het
uur van vertrek geslagen had, weer naar beneden in de
boot gebracht. Dr. Nesbit had aan zijn bediende opgedragen
met hen af te rekenen en hun het geld te geven dat zij
voor die beide diensten bedongen hadden.
Nauwelijks waren zij echter in zee, of een luid geschreeuw
deed op hei strand zich hooren. Dr. Nesbit vroeg wat zij
riepen, en hem weid gezegd dat zij zich beklaagden te
weinig ontvangen te hebben. „Dan terug", aldus klonk kort
maar duidelijk het bevel van den zendeling. Doch daarvan
wilde de schipper niet hooren. Het zou heel wat tijd kosten
om de boot weer aan wal te brengen, omdat de stroom
in die richting hun tegen was, en het zou op die manier
wel middernacht worden eer zij Bombay konden bereiken.
Dr. Nesbit stond er echter op; die menschen moesten hebben
wat hun toekwam; of men dan vóór of na middernacht
weer thuis zou komen was van minder beteekenis. Met
grooten tegenzin gehoorzaamde de schipper ten laatste, en
toen bleek dat hun werkelijk te kort was gedaan; zij waren
slechts voor één keer betaald, terwijl de ontrouwe bediende
het overige in zijn eigen zak iiad gestoken. Dr. Nesbit was
zeer verontwaardigd en haastte zich 0111 het onrecht goed
te maken. Dat eenvoudige voorval maakte op allen die er
bij tegenwoordig waren, maar niet het minst op Dhanjibhai,
een diepen indruk. Hoe schaamde hij zich over zijn wan
trouwen! Het vertrouwen in zijn leermeesters, de zende
lingen, werd vaster dan ooit. Menschen die zóó handelden
zelfs tegenover arme, verachte koelies, moesten wel goed
zijn en edel en rein in hun bedoelingen.
Is dit niet treffend? Zoo hing de bekeering van dezen
Parsi en de zegen dien hij gedurende zijn lange leven als
zendeling onder zijn geloofsgenooten verspreiden zou, naar
den mensch gesproken, van het voorbeeld af dat zijn leer
meesters hem zouden geven. Hun woorden waren schoon
en heerlijk, maar hoe zou hun leven zijn? lil overeenstemming
met hun belijdenis of niet?
Bedenken wij christenen dit wel genoeg? De wereld let
op den geloovige en heeft recht dit te doen. En de wereld
ziet scherp. Wee, wanneer hij bemerkt dat leer en leven
met elkander strijden! Dan is de invloed ten goede van den
christen weg en, wat erger is, ook de naam van Christus
wordt gelasterd.
De Heiland zeide; „Laat uw licht alzoo schijnen voor de
menschen, dat zij uw goede werken mogen zien en uwen
Vader die in de hemelen is verheerlijken".
v. L.