Zending. er, door de schuifelende voeten, benauwende stofwolken op, die 't rouwgoed bevuilen. Én als het flink l.eeft ge regend, liggen er in den weg groote plassen, waar men genoodzaakt is doorheen te waden, ten ten hemel schreiende toestand! Er is in onze gemeente geld genoeg voor nieuwe bestrating en trottoirs en allerlei luxe. Is er dan geen hoopje oude steenen meer over om daarmede te plaveien den toegangsweg naar den „akker van üods dooden"? Ik heb mij laten vertellen, dat die zandhoop geen gemeente eigendom is, maar aan een bekenden particulier toebehoort. Maar is er dan niets aan te doen, dat die schatrijke mijn heer genoodzaakt wordt dien weg te verharden V Had de gemeente dan geen anderen toegangs weg kunnen maken? Was die grond niet te onteigenen Ik vraag maar. Maar geen enkel antwoord kan het feit rechtvaardigen dat ons kerkhof feitelijk ontoegankelijk is. En dan 3o. erger ik mij aan ons kerkhof-zelfHet is een onherbergzaam oord. Het ligt vlak naast de roomsche begraafplaats. Maar terwijl daar alles dicht begroeid is, is óns kerkhof dor en kaal. Nergens beschutting tegen wind en zon. Langs de paden de restantjes van iepenboompjes, die tot droogstokken verworden zijn. Natuurlijk kan men voor een kerkhof in Zandvoort geen beplanting verlangen, als deze, verder ons land in, is aan te brengen. Maar met een klein beetje goeden wil was er toch waarlijk wel iets anders dan een woestijn van te maken, 't Zal toch wel niet aan de gewijde aarde liggen, dat de struiken en heesters daar wèl groeien? En dan: nergens een bankje voor hen, die eens even op de rustplaats hunner dooden willen vertoeven om er stil te mijmeren en te schreien. Evenmin is er een gebouwtje waar de familie, vóór de kist wordt neergelaten in het graf, zich een oogenblik kan verzamelen rondom de baar en gelegenheid bestaat een woord te spreken, zonder dat men bloot staat aan de ongenade der elementen en de ongewensche belangstelling van het kijkgrage publiek. Neen, onze begraafplaats getuigt niet van piëteit jegens de gestorvenen. Hen daarheen te brengen, is allerminsthen de laatste eer bewijzen Of ik niet weet dat Zandvoort een nieuwe algemeene begraafplaats krijgt? Zeker weet ik dat. Doch, lach niet, Lezer! de vroede vaderen onzer gemeente kochten een terrein, waaraan zij niets hebben omdat de H. IJ. S. M. den overgang van de spoorlijn aliéén toestaat op onaan nemelijke voorwaarden. Gesteld, er wordt eene oplossing gevonden, krijgt Zandvoort dan een behoorlijk kerkhof? Zal t door een deskundige worden ingericht? Ik heb hooren verluiden, dat 't terrein, voor de nieuwe begraafplaats aangewezen, allerongunstigst is. Dat de wind er vrij spel heeft, zoodat er van aanplanting wel weinig of niets zal terecht komen. Zullen de autoriteiten er voor zorgen, dat er een eenvoudig gebouwtje komt, desnoods een ruime houten loods, voor een korten lijkdienst geschikt? Ik ben er zeker van, dat ik niet de eenige ben, die mij aan de ge noemde ergernissen erger. Ik weet dat ik de tolk ben van velen, als ik er op aandring dat men ons, ook hier in Zandvoort, een begraafplaats geve, die getuigt van eer biedige zorg èn voor de dooden èn voor de levenden. Zingende kinderen. Vervolg.) Rust er zegen op den arbeid der „Karrende"? Zijn er resultaten aan te wijzen? Gelijk bij eiken geestelijken arbeid in het Koninkrijk Gods, blijven de vruchten vaak voor het inenschelijk oog verborgenmaar nu en dan wordt de evangelist die het koor leidt, versterkt en be moedigd, waar God hem toont, dat zijn arbeid niet te ver geefs was. Een der koren zong eens het lied „Waarheen, vermoeide pelgrim Daar trad een man uit de menigte naar voren. De evangelist dacht dat de man het gezang wilde ver storen, maar heel ernstig luisterde hij, totdat het lied ten einde was, en gaf toen eene gave. I'oen het koor heen ging, vroeg de man, die zoo aandachtig had geluisterd, met tranen in de oogen aan den evangelist: „Vergeet niet voor mij te bidden Aan een ander koor vroeg een vrouw: „Wilt ge dat lied „Hef uw oogen op" nog eens zingen? Dat is onze trouw- tekst". Welke herinneringen zullen door haar ziel ge gaan zijn bij het hooren van dit woord Gods Op een Zondagavond zongen de knapen „Keer weder!" Zij wisten niet hoe daar een vrouw in een kelder naar dat lied geluisterd had. Enkele maanden daarna bezocht deze vrouw den evangelist, den leider van dit koor. „God zij dank, dat ik u eindelijk heb gevondenik heb lang naar u gezocht. Ik wilde u hartelijk danken dat gij mijn man en mij het leven hebt gered!" Met deze woorden begroette zij hem. De stadszendeling begreep er natuurlijk geen woord van. Toen verhaalde zij hem hoe treurig haar leven was geweest. Haar man dronk en mishandelde haar. Op den avond dat de „Kurrende" het lied „Keer weder" had gezongen, was haar man thuis geweest, had geluisterd en was daarna gaan slapen, 's Morgens, nuchter zijnde, be loofde hij zijn vrouw voortaan in Gods kracht het drinken te laten en den Heer, dien hij zoolang verloochend had, te dienen. Hij had zijn belofte gehouden en zij waren nu zoo gelukkig en blijde. Niet slechts van zegen, maar ook van tegenstand kan de „Kurrende" getuigen. Vaak worden hun de woorden „zwarte muizen! kleine Stöckertjesnageroepen, en niet zelden gebeurt het dat de toegang tot een binnenplaats hun wordt geweigerd. Eens zeide een der eigenaren„Wat wilt ge toch met dat gejammer?" De leider van het koor vroeg: „Mogen wij eerst eens zingen? waarschijnlijk verandert gij dan wel van meening". Zij mochten zin gen en de eigenaar vroeg daarna: „Wilt gij dikwijls terug komen Het kan ook zijn dat wat eerst voor tegenstand wordt aangezien, juist een bewijs van vriendelijkheid is. Zoo kwamen zij eens op een binnenplaats, waar meubelmakers op een der verdiepingen aan het werk waren. Eensklaps valt er een blok hout 111 hun midden. De evangelist denkt, dat zij dit uit vijandschap doen, maar als hij het stuk hout opneemt, ziet hij hoe de werklieden allerlei gaten, door hen in het hout geboord, gevuld hebben met kleinere en grootere geldstukken. Wanneer de Berlijner sympathie voor een zaak heeft, is hij zeer vrijgevig, Menigmaal worden de knapen hier en daar getrakteerd op koffie en koek. Wanneer het kerstfeest nadert, verbergt iedere zanger van het koor een zak onder zijn mantel, en komt hij thuis, dan rolt er niet zelden menig geschenk uit, waai onder ook verschillende kleeding- stukken. De „Kurrende" zingt niet alleen op straat, maar ook op feesten. Zoo werd een der koren bij een minister op zijn landgoed genoodigd, om daar te zingen ter gelegenheid van het huwelijk zijner dochter. Eens zongen zij op het graf van een hofdame, op verlangen van de overledene. Op den negentigsten verjaardag van veldmaarschalk Von Moltke waren het weder de „Kurrende-knaben" die op dezen feestdag het eerst een lied voor het paleis zongen. Wat heeft dit alles ons te zeggen? Dit: de liefde is vindingrijk, waar het geldt Christus tot de zielen te bren gen. Bidden wij dat die liefde tot Christus en tot de zielen onze harten vervulle. En dan nog dit: het christelijk lied is een heerlijke gave Gods en eene groote kracht ten goede. Zingt met de uwen, zingt in de eenzaamheid als God u een lied in het hart en op de lippen legt, zingt tot zijn eer, zingt tot zegen van uw medemenschen, hetzij in huis of daarbuiten. De engelen en verlosten zingen mede. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 4