VOOR ZANDVOORT EN AERDENHOUT
No. 15
ZONDAG 11 AUGUSTUS 1912
lste Jaargang.
RIJKEN EN ARMEN.
DE ZONDAGSBODE
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG
Abonnementsprijs
Per Jaargang1.50
3 Maanden
Afzonderlijke nummers
0.50
0.05
Adres voor de Redactie
G. POSTHUMUS MEYJES - Poststraat 3
Adres voor de Administratie
P SA AF, Burgemeester Engelbertsstr. 9-13
Zandvoort - Telefoon ,Np. 27
,Njp
^l/et
neut extra korting
Zondag 11 Aug. 1912, Ned.-Herv. Gemeente v.m. 10 ure
Ds. G. POSTHUMUS MEYJES.
v.m. 1 1 V2 Uhr Deutsch-Evangelischer Gottesdienst (i. d. Prot.
Kirche) Superintendent MOLLMANN aus Pinne in Posen.
„Rijken en armen ontmoeten elkander; de Heer heeft
hen allen gemaakt". Spreuken 22 vs. 2.
De Heer heeft de rijken en de armen gemaakt. Wat be-
teekent dit Dat God hen allen geschapen heeft dat, zoo
wel de rijken als de armen, 't aanzijn aan Hem te danken
hebben
Als dit inderdaad de bedoeling van den tekst is, dan
behoort deze wijsheids-spreuk tot 't soort van waarheden
die men waarheden „als koeien" pleegt te noemen. Na
tuurlijk is God de Schepper aller menschen. De rijken zijn
evengoed als de armen de armen zijn evengoed als de
rijken kinderen van den Vader die in de hemelen is. Is er
wel iemand die dat ontkent
In theorie allicht niet, maar hoe staat het met de praktijk!
Zijn er geen rijken, die de armen niet beschouwen en be
handelen als hun broeders, maar als minderwaardige crea
turen als werk-machines, te gebruiken totdat ze versleten
zijn die laag op arme menschen neeizien en boos wor
den, als die armen 't wagen van hun rechten te spreken
Die zoo ordinair klinkende verklaring dat ook de arme
een schepsel Gods is, blijkt, bij eenig nadenken, toch nog
zoo héél ordinair niet te wezen. Vele rijken hebben die
herinnering hoog noodig.
Toch geloof ik dat de Spreukendichter iets anders be
doeld heeft. Dat hij heeft gemeend dat rijken en armen
als zoodanig schepselen Gods zijn. Dat het verschil in beider
lotsbedeeling gegrond is in Zijnen wil.
De Heer heeft dézen arm en genen rijk gemaakt.
Natuurlijk heeft deze regel tal van uitzonderingen.
Er zijn rijken, die hun vermogen allesbehalve eerlijk ver
wierven. Die zich rijk hebben gestolen, gelogen, bedrogen,
gespeculeerd die er warmpjes inzitten, omdat ze uitne
mend goed de kunst verstaan anderen uit te mergelen en
uit te kleeden. Vele rijken, als ze oprecht waren, zouden
moeten erkennen de duivel heeft ons rijk gemaakt
Er zijn armen, wier eigen schuld 't is dat ze arm zijn.
Die te lui zijn om te werken, te verkwistend en te trotsch.
Die hun loon liever brengen naar de herberg, dan 't te
geven aan hun vrouw. Vele armen, als ze oprecht waren,
zouden moeten erkennen de duivel heeft ons arm gemaakt
Dit wist de Spreukendichter ook wel. Maar zulke ge
vallen doen toch niets af aan de waarheid van het door
hem uitgesproken beginselniét door toeval en niét door
menschelijke beschikking zijn er in de wereld armen en
rijken. God, de albestierende Koning, heeft 't zoo verordend
't is in Zijn welbehagen gegrond.
Njret dat 't van den beginne zoo is geweest. Gods schep
ping was oorspronkelijk ingericht op den voet van overvloed
voor allen. Was de zonde niet in de wereld gekomen, er
zouden geen misstanden, geen wanverhoudingen zijn. De
Schepper heeft al zijn schepselen tot rijkdom geroepen.
Maar de Spreukendichter is Israëliet, d. w. z. iemand die
den val erkent, die rekent met den val. De zonde is in
de wereld gekomen. En met haar een nasleep van ellende.
Een harer gevolgen is de ongelijke verdeeling der aardsche
goederen en der lasten des levens. Het bestaande verschil
is: straf der zonde, straf Gods!
Men versta mij wel Ik beweer niet dat een arme dus
een grooter zondaar blijkt dan een rijke. Armoede en
braafheid gaan minstens even vaak samen als rijkdom en
ondmgd. Het verschil in lotsbedeeling is geen persoonlijke,
maar een algemeene straf der zonde een oordeel dat door
God, om de zonde, over deze rijke wereld is gebracht.
De Heer heeft hen allen gemaakt. Die dat erkent, wacht
zich voor 't koesteren van den waan dat met allerlei krach
tige maatregelen en forsche bepalingen 't bestaande verschil
zou kunnen worden vereffend. In de tegenwoordige be
deeling is de in menig opzicht zoo pijnlijke onderscheiding
tusschen armoede en rijkdom niet te niet te doen, even
min als het schrille contrast tusschen ziekte en gezondheid.
Er zit niets anders op dan dezen toestand te aanvaar
den in het geloof en in het geloof, zooveel mogelijk is,
te verzachten. Straks, als het volmaakte zal gekomen zijn,
zal iedere tegenstelling, ook de tegenstelling tusschen armen
en rijken, voor goed zijn verdwenen.
Als wij nu maar niet meenen dat God, die de armen en
rijken gemaakt heeft, wil dat zij tegenover elkander of ook
naast elkander zouden staan, Hij wil dat zij elkander zul
len ontmoeten.
Gebeurt dat Zeker gebeurt het. Maar het gebeurt niet,
zooals het gebeuren moést. In de samenleving vindt die
ontmoeting gedurig plaats. Maar op 'n afstand. Tusschen
rijken en armen gapen diepe kloven, 't Ontbreekt niet aan
edele pogingen om beide partijen tot elkander te brengen,
elkaar te leeren verstaan en te doen begrijpen dat ze elkan
der noodig hebben, 't Gebeurt ook dat armen en rijken
elkander ontmoeten, maar zooals twee vijandelijke legers.
De ontmoeting is een botsing En, na de ontmoeting, is
de klove nóg breeder en dieper dan daarvoor.
Wie draagt de schuld dat 't maar zoo zelden komt tot de
van God gewilde ontmoeting? De schuld ligt ongetwijfeld
aan weerskanten.
Wie weet 't middel om der armen en rijken onderlinge
verhouding zoo te regelen, dat zij als broeders samenwonen?
Ziedaar de sociale kwestie, zich in onze dagen als een
sociale crisis duidelijk kenmerkende.
Kan zij worden opgelost