2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 1 Sept. 1912
Uit de Gemeente.
Zending.
Gij zult haten met met geheel uw ziel, met geheel uw
verstand, met al uw kracht. Gij zult haten de huichelarij,
de gemaaktheid, de onverdraagzaamheid, de ongerechtigheid,
het farizeïsme. Al deze dingen zult gij haten met een
diepen, volkomen, goddelijken haat. Haten zult gij ze, zoo
als Christus ze gehaat heeft.
Robertson.
Uit de oude Doos van het Kerkelijk Zandvoort.
DE HARTROERENDE BRIEFWISSELING VOORTGEZET.
ij'-
Aan
de Eerw. Kerkenraad der Hervormde Gemeente
te Zandvoort.
Bennebroek, den 22 Aug. 1803.
Zeer Geliefde Broeders in C.
Uwe aangenaame missive van den 5 Augustus 1803 is
ons ter hand gekomen, wij hebben gezien en met veel
blijdschap, dat de U bezorgde liefdegave, van onze voor
Uwe Gemeente, zoo aangenaam ware. Uwe dankerkentenis
voor dezelve, en wel zoo gevoelig en Christelijk, heeft
onze dankbaarheid aan God opgewekt, die ons bevoorrecht
met Zijne liefde om te kunnen en te willen aan ongeluk-
kigen weldoen volgens onzen plicht. Mocht toch meer
algemeen zoo blijken, dat er in de Christelijke Kerk daa-
delijke liefde plaats heeft.
Wij wenschen dat onze Hemelsche Vader uw Dorp en.
Gemeente redde uit den nood, waarin het oorlog dezelve
gebracht heeft, op dat weeder een iegelijk zijn bescheiden
deel rnooge winnen.
Het heeft ons reeds met u hartelijk verblijd, dat de nood
vermindert is, door dien er weder gevischt kan worden.
Uw vriendelijk verzoek om ons antwoord op het een en
ander in uwen brief, zullen wij nu voldoen.
Het scheen dat er goede hoop was, wanneer de door
ons gezonden 60 gulden daadlijk door u verdeeld waaren
onder de behoeftigen, dat ook andere plaatsen ons voor
beeld gevolgd zouden hebben. Wij hadden dus het eerste
ook om het laaste wel gewenscht.
Evenwel uwlieder spaarsaamheid om de f 60.— te be-
waaren tot er weder groote nood komen mogt, zal nie
mand die weldenkt kunnen kwalijk nemen.
Een kleine misslag moeten wij hier verbeeteren.
Ons oogmerk was dat die somme zoude uitgedeeld
worden aan gealimenteerden, zoowel als aan andere nood
lijdende of behoeftige Hervormden te Zandvoort.
Wij meenen wel te weeten, dat er braave menschen zijn,
die reeds in den nood meer of min van hunne klederen
hebben moeten verkoopen, om in hunne behoefte te voor
zien, waarschijnlijk zijn zulke menschen te eerlijk om hun
nood u bekent te maken.
Wij verzoeken daarom ulieden zoo veel mogelijk daarna
onderzoek te doen en, een of meer zulke huisgezinnen
vindende, aan hun behulpzaam te zijn om die geiedene
schaaden, zoo zij het verkochte of verpande goed in de
daad nodig hebben, zoo veel doenlijk te vergoeden. Ver
der is ulieder gedrag en openhartige broederlijke onder
richting omtrent'den toestand van uwe Gemeente, zoowel
als ulieder character ons eene genoegzaame verzekering
omtrent het besteden der genoemde collecte, dat wij u
volkoomene vrijheid geeven om met de f 60.— te handelen
zoo als u dat het beste zal voorkomen.
Wij bidden God ulieder persoonen en werk, zoo wel
als uwe Gemeente en Dorp, in onzen Heere J. C. naar het
tijdelijke en geestelijke overvloedig te zegenen; ons in
uwe Chr. liefde bevelende, zijn wij met toegenegene hoog
achting,
Uwe medebroederen N. S.
was get. S. P. VAN DER MEULEN.
Woensdagavond 1.1. hebben de H.H. Dr. Curt Elwen-
spoek uit Berlijn en Frans Hasselaar uit Amsterdam in
ons Kerkgebouw voor een talrijk en aandachtig luisterend
gehoor hun declamatorische en musicale gaven in dienst
gesteld van de Zandvoortsche Diaconie-Armen.
't Was een avond rijk aan kunstgenot. Dr. E's decla
matorisch talent ontplooide zich in al zijn kracht. En de
Hr. H. bespeelde ons orgel zóó, dat 't bijna niet te ge-
looven was dat het ons orgel was. De beide kunstenaars
beheerschten hun stem en instrument volkomen en wisten
hun hoorders te boeien en te ontroeren.
De opbrengst van dezen liefdadigheids-avond is niet
onaanzienlijk. Na aftrek der gemaakte onkosten, blijft er
voor de Diaconie een bedrag van plm. f60.over, de
collecte aan de deur a f 18.is daarin begrepen.
Uit naam van het Diaconie-Bestuur zij Dr. E. en den
Heer H. nogmaals een woord van grooten dank gebracht
Palestina.
Belangrijk is hetgeen de heer David Baron, engelsch
zendeling onder Israël, in zijn tijdschrift „The scattered
Nation" verhaalt aangaande zijn vijfde reis naar het Heilige
Land. Onder de gunstige indrukken, door hem ontvangen,
noemt hij
1° De groote toeneming der joodsche bevolking. Te Jaffa,
waar hij 21 jaar geleden met zijn echtgenoote omstreeks
zes maanden gearbeid heeft en waar toen sléchts drie- a
vierduizend Joden woonden, vindt men er thans vijftien
duizend het nieuwe Jaffa is veel grooter dan de oude,
welbekende stad. Te Jeruzalem vond men voor twintig
aren ongeveer vijf en twintig duizend Joden thans is hun
aantal tot zestigduizend geklommen, meer dan twee derde
van de bevolking der stad. Ook hier wonen zij meer in
het nieuwe gedeelte dan in de oude stad.
2° De groote verandering welke over het geheele land
gekomen is; de grond, die eeuwen woest geweest is, wordt
bebouwd. De vlakte van Saron, welke de heer Baron ge
kend heeft als een woestijn van geel zand, op sommige
plaatsen voeten diep, is nu grootendeels voor landbouw
of veeteelt geschikt, en talrijke kudden weiden er reeds.
De nog grootere vlakte van Esdraelon (Jizreël), eens een
der graanschuren van de romeinsche wereld, is eveneens
in bewerking en kan weer in staat worden een groote be
volking te onderhouden.
Voorts vindt men thans zeven en dertig joodsche koloniën
in Palestina, in plaats van de drie, die er voor twintig jaar
waren. Het is moeilijk te beschrijven, zegt de heer Baron,
met hoeveel belangstelling en ontroering men deze land
bouwondernemingen van Joden in het land hunner vaderen
bezoekt en wat men gevoelt, als men Joden bezig ziet met
zaaien en oogsten in hun eigen land. Er zijn kleine steden
en dorpen die alleen door Joden bewoond worden en in
werkelijkheid onder hun eigen bestuur staan, terwijl de
gewone, dagelijksche taal het hebreeuwsch is.
Ook is de reiziger getroffen door het feit, dat zich in
die koloniën een nieuw type van Jood begint te vormen.
In plaats van den ziekelijken europeeschen bewoner der
joodsche wijken, met valen tint, schuwen blik en onvaste,
wantrouwende, somtijds zelfs kruipende manieren, ontstaat
een nieuw Israël met flinken lichaamsbouw, dat onafhanke
lijk optreedt en meer den indruk geeft van zich te verheffen
dan te kruipen.
Met blijdschap gewaagt de heer Baron ook van de ver
schillende industrieën, die tegenwoordig in Palestina worden
beoefend en onderwezen.
Een donkere keerzijde is de beklagenswaardige toestand
van het meerendeel der Joden in Jeruzalem. Aanvankelijk