Vragenbus.
Allerlei.
honderd ellen elkander genaderd waren, kreeg Maskepetoem
zijn vijand in het oog. Hij trok driftig zijn strijdbijl uit den
gordel, reed in nog woester vaart voort en stond weldra
vlak tegenover den moordenaar. Terwijl allen den adem
inhielden, verwachtende dat hij terstond de bijl zou op
heffen en den doodelijken slag toebrengen, sprak hij met
eene, van diepe ontroering trillende stem, het volgende:
„Gij hebt mijn zoon vermoord en verdient te sterven.
Ik had u uitgekozen om hem te vergezellen en te bescher
men, een post van eer; schandelijk hebt gij uw trouw
verbroken en op wreede, verraderlijke wijze mijn eenigen
zoon vermoord. Geen erger misdaad liadt gij tegen mij of
tegen mijn stam kunnen bedrijven. Niet slechts hebt gij
mijn hart gebroken, maar gedood hem die mijn opvolger
moest zijn. Volgens de wetten van alle Indiaansche stam
men moest gij sterven; maar gisterenavond heb ik van den
zendeling gehoord dat, indien wij begeeren dat de Groote
Geest (aldus wordt God door de Indianen genoemd) ons
vergeeft, wij ook onzen vijanden vergeven moeten, zelfs
hun, die ons het vreeseiijkste onrecht en het grievendst
leed hebben aangedaan; gij zijt mijn ergste vijand en, had
ik u gisteren ontmoet, ik had u met mijn bijl oogenblik-
kelijk den schedel gespleten. Gij zijt mijn ergste vijand en
verdient den dood, maar," en hier beefde zijn stem nog
meer, „gelijk ik hoop dat de Groote Geest mij vergeven
zal, zoo vergeef ik u ook volkomen. Allenlijk, ga weg van
mij en van mijn volk en laat mij nimmer uw gelaat weder
aanschouwen."
Toen trok Maskepetoem zich de muts over het hoofd
en, zich niet langer kunnende inhouden, boog hij de fiere
gestalte over den nek van zijn paard en barstte in bittere
tranen uit.
Te treffender was deze edele daad van vergeving omdat,
gelijk reeds met een enkel woord werd aangemerkt, wraak
een deugd bij den Indiaan is en vergeving schenken allicht
met den naam van lafheid bestempeld wordt, terwijl een
Indiaan voor niets zoo bang is als voor de beschuldiging
van lafheid. Waarlijk, machtig is de invloed van Gods
Woord en Geest, die zoo iets bij een Indiaan kan bewerken
Maskepetoem werd een geloovig christen en leidde tot
aan zijn dood een voorbeeldig leven. Hij leerde lezen en
de Bijbel werd zijn dagelijksche blijdschap en troost. Tot
zijn volk richtte hij telkens ernstige toespraken, om hen
te bewegen hun zonden te laten varen en dien Heiland
lief te hebben, die hem zoo heerlijk verlost had. Velen
luisterden naar hem en werden ernstige, geloovige
christenen.
Zoozeer verlangde hij zelfs zijn vijanden wel te doen,
dat hij, geheel ongewapend, met den Bijbel in de hand,
zich naar den stam der Zwartvoeten, zijn vroegere vijan
den begaf, om hun het Evangelie te verkondigen. Zijn
einde was dat van een martelaar, want een opperhoofd
van dien stam, die vroeger misschien wel eens door Mas
kepetoem verslagen was- schoot den ongewapenden christen-
indiaan verraderlijk, in koelen bloede neder. v. L.
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord
Vraag: Waarom worden Jakobus en Johannes door Jezus „Boan
erges" d.i. zonen des donders genoemd? (Markus 3 vs. 17.)
Antwoord: Gewoonlijk beroept men zich op het bericht in
Lukas 9 vs. 54. Maar hier wordt van donder niet gesproken.
Misschien verdient de gissing daarom aanbeveling, volgens welke
wij, in plaats van „Boanerges" moeten lezen„Baneroges", d i.
toornige lieden.
Vraag: Wat is de bedoeling van Paulus als hij zegt dat wijden
toorn moeten plaatsgeven? (Rotn. 12 vs. 19.)
Antwoord: De genoemde vermaning Is deze: geeft den toorn
plaats, zooals gij dat een krankzinnige doen zoudt, die meteendoo-
delijk wapen in de hand op u afkomt; dus: de plaats moet niet
binnen ons worden gegeven, maar buiten ons We moeten den toorn
niet tot ons toelaten, maar hem ontwijkenuit den weg gaan.
Vraag: Wat zijn motto-preeken
Antwoord: Zulke preeken, waarbij niet de grondgedachte van
den tekst ook de grondgedachte van de preek is, maar waarbij de
tekst den prediker alleen dienst doet als kapstok om er zijn gedachten
aan op te hangen.
Mij is gebleken dat de in No. 13 gegeven verklaring van de uit
drukking „hij weet wel waar Abraham den mostaard haalt", verouderd
is. Ik leidde mostaard van mutsaard brandstapel af. Maar een be
langstellend lezer van den Zondagsbode verwees mij naar „Neder-
landsche Spreekwoorden" van Dr. F. A. Stoett, waarin de Bijbelsche
oorsprong van genoemd spreekwoord wordt ontkend, o.a. op grond
hiervan dat het spreekwoord ook in Duit.sche dialecten voorkomt
en ook daar van mosterd sprake is.
De verklaring van Dr. S. is deze: in de 17de eeuw is „om mosterd
gaan" een gewone uitdrukking voor: een boodschap gaan doen. (Vgl.
„om zeep gaan" Bij deze uitdrukking ontwikkelde zich uit de be-
teekenis: een boodschap gaan doenen dus: weg zijn, die van: dood
gaan)
De uitdrukking„weten waar Abraham de mosterd haalt, zal dus
oorspronkelijk willen zeggenweten waar iemand iets (in dit geval
mosterd) kan koopen. Dus: hij is op de hoogte van een zaak, hij weet
er alles van
Abraham is een algemeen- voorkomende naam. In Duitsche dialec
ten wordt ook wel Bartel gebruikt.
Ook in de uitdrukking „Dat riekt naar den mosterd", is niet aan
mutsaard te denken.
Er bestaan 2 uitdrukkingen
a dat riekt naar den mutsaard dat zweemt naar ketterij.
b. dat riekt naar de mosterd dat is duur.
Vgl. de oude uitdrukking: iemand iets peperen (letterlijk met peper
inwrijven) zeer duur verkoopen. En ons „peperduur" en „iemand
iets inpeperen" berispen.
Verzameld door C. B.
DE KRUIWAGEN VAN DEN GRAAF.
In den Harz zag ik eens een klein huisje, dat mij een
poppenhuis scheen, en toch voor poppen te groot en voor
menschen te klein was. Ik vroeg naar zijn bestemming en
vernam, dat een graaf Stolberg daar aanzienlijke bergwer
ken had. De directeur daarvan zeide eens tegen hem, dat
hij berekend had, dat de winst belangrijk vermeerderen
zou, als die vele werklieden een geringer dagloon kregen,
waarvan ze toch nog zeer goed konden bestaan. Daarop
antwoordde de graaf: „Hebt ge den arbeid dier menschen
wel eens verricht?' Toen hij dit ontkende, zeide de graaf
„lk ook niet, we zullen het dus beiden maar eens probeeren."
Daarop nam hij een kruiwagen, de directeur moest hetzelfde
doen, en beiden sjouwden nu een uur lang, dat hun't zweet
in stroomen van t aangezicht liep. Toen zette de graaf den
kruiwagen neer, en vroeg den directeur, of men de men
schen bij zulk een arbeid wel het loon verkorten mocht?
De directeur zeide, dat hij nooit zich het werk zoo zwaar
had gedacht. En de mijnwerkers behielden hun vollen loon.
Dien kruiwagen namen ze echter van dien dag af niet meer
in gebruik; ze bouwden een huisje er om heen, en bewaren
hem tot een aandenken aan den goeden graaf voor kinde
en en kindskinderen. De graven Stolberg zijn tot nu toe
altijd goede werkmansvrienden gebleven, en hebben het
voortreffelijke sociale recept: „Verplaats u in den toestand
der anderen" niet vergeten.
INDISCHE FABEL.
Een boer zag op een morgen de voetstappen van het
een of ander viervoetig dier in zijn veld staan, en zeide
tot een vos„Reintje, er is gisteren een beest met vier
pooten op mijn akker geweestkunt gij mij ook zeggen,
welk dier dat is geweest?" ,,'t Spijt mij zeer, maar ik kan
het u niet zeggen," antwoordde de vos; „doch ik weet wel
iemand, die het u zeggen kan!" Wie dan?" vroeg de
boer. „Er is een visch in de zee, die twee vinnen heeft
als gij het dier vraagt, dan zal hij-het u wel kunnen zeg
gen" „Wat een dwaas antwoord!" hernam de boer.
„Waarom," was het wederwoord, „is het dwazer dan uwe
vraag?"
En hij ging het bosch in.
MoraalBedenk u tweemalen voordat gij een slimmen
vos ondervraagt.