2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 22 Sept. 1912
Uit de Gemeente.
Zending.
Wij beminnen veelal in den mensch niet den mensch
zeiven, wij beminnen hem niet om des Heeren wil, maar
wij beminnen in hem deze of die hoedanigheden, welke
ons aangenaam zijn, en wij doen het om onzes zelfs wil.
Dat is dan de eigenliefde in de vertooning van de liefde
tot menschen.
van der Koest.
Gij kunt u niet beroemen op trouw aan het goede,
wanneer uw wil nog niet tot het uiterste heeft weerstand
geboden aan de verzoeking.
Farbairn.
Doe het kleinste met ernst, met liefde, met waardig
heid, evenzeer als het grootste.
Hamann.
Als gij een vijand noodig heht, die u wezenlijk de
diensten van een vijand bewijst, kies dan een vriend, hij
weet 't best, waar hij u treffen moet.
N. N.
De zegèn van een smartelijke teleurstelling verheft zich
niet zelden een eeuwigheid hoog boven den zegen
van een schitterend succes.
Mac Donald.
Zelfzuchtige vrienden zijn als de honden op de markt,
die van de beentjes houden, maar niets voelen voor wie
ze hun geeft.
Indisch spreekwoord.
Uit de oude Doos van het Kerkelijk Zandvoort.
Overeenkomst getroffen tusschen Kerkmeesteren der
Gereformeerde en Roomsche Kerken van Zandvoort en
na deze verbintenis van Kerkmeesteren van laatstgenoemde
Kerk, in de tegenwoordigheid van den E: Kerkenraad
in de Consistorie Kamer op heden den le Januarij 1810.
Art. 1
Kerkmeesteren van beide Kerken zijn onderling
overeengekomen om 's jaarlijks, op den van ouds gewonen
tijd, met elkander, die gelden op te halen, die uit de
visscherij, tot onderhoud der publique gebouwen, proveni-
eeren en daarvan (wat inzonderheid Kerkmeesteren der
Hervormde Kerk betreft) rekening en bewijs te doen, voor
den EKerkenraad, op den gewonen tijd, waar op dit
plagt te geschieden.
Art. II
Kerkmeesteren der Roomsche Kerk verbinden zich op
nieuws bij dezen, om uit zijn aandeel, 't welk zij uit
bovengenoemde gelden trekken ('tgeen een zevendegedeelte
zal bedragen) datgeene mede te betalen en te onderhouden,
dat tot nut van 't algemeen is.
Te weten voor een zevende gedeelte in het tractement
van den schoolmeester en het geen hem voor het luijen
der Klok en stellen van het uurwerk is toegelegd ver
volgeus hun aandeel in de reparatien van het schoolhuis
toren en kerkmuur en het geen bij en tot het begraven
der doden benodigt is. Doch zo, door een of ander toeval,
de reparatie aan toren schoolhuis of kerkmuur zo groot
mocht zijn, dat dezelve een buitengewone uitgave ver-
eischtedan verbinden zich Kerkmeesteren van beide
Kerken, daar over met elkander te confereeren en in die
buitengewone uitgaven naar evenredigheid van hunne
inkomsten te deelen.
Tot nakoming van het bovenstaande hebben wij dit
met onze handen onderteekend en ieder een gelijkluidend
copie hier van ingetrokken.
Mattijs Moolenaar.
Arie Kraay Jacobszoon.
Volkert van Duivenvoorden Teuniszoon.
Dit is het merk van Joh. Bueger.
Klaas van Velzen.
Bijbelverspreiding.
Vervolg.
Te Duinkerken moest de colporteur spreken met een
der hoofden van het douane-kantoor. Onder het spreken
haalde hij onderscheidene woorden uit den Bijbel aan. „Waar
hebt ge toch al dat moois vandaan vraagde de heer.
„Uit den Bijbel." „Ik geloof, dat ik ook nog zoo'n
Bijbel op de vliering lieb. Ik zal hem eens gaan zoeken."
Na vijf minuten kwam hij terug met een goed gebonden
Bijbel. „Ziet gij wel?" zeide hij. „Ja", antwoordde de
colporteur. „Maar zeg mij eens, waarom ligt die revolver
daar op uw tafel? Waarom hebt ge die ook niet op uw
vliering geborgen Om me te verdedigen natuurlijk
dien ik mijn revolver bij de hand te hebben". ,,'t Is
toch zonderling, dat uw Bijbel op de vliering moest blij ven.
Het is van nog meer belang den Bijbel bij de hand te
hebben, dan de revolver. Als gij de waarde van den
Bijbel kendet, zou hij niet naar de vliering verbannen
zijn." „Ge hebt gelijk, ik zal mijn Bijbel bij me op den
lessenaar leggen en een Nieuw Testament voor mijn vrouw
koopen, dan hebben wij ieder ons eigen boek. Ik dank u
zeer voor uw goeden raad."
Een der Belgische colporteurs kwam in het huis van
een steenbakker en werd dcor de vrouw aldus aange
sproken„Is dat een echte Bijbel, dien ge daar hebt?"
„Ja Mevrouw." „Dan moet ik hem hebben, hoeveel
hij ook kost. Mijn man heeft onlangs op den weg bladen'
gevonden van een verscheurden Bijbel, een deel van het
boek Ainos. Kijk, hier zijn ze." Uit den zak van haar
mans jas, die tegen den muur hing, haalde zij ze voor
dan dag.
Zij waren erg beduimeld van het telkens en telkens
weer lezen. Groot was haar blijdschap dat zij het boek
gevonden had, waarvan een gedeelte haar en haar man
zooveel belaug had ingeboezemd. Drie maanden later is
de colporteur te Hoboken, waar hij in de evangelisatie
zaal helpt. Een onderbaas en vijf werklui komen binnen
en vragen om afdrukken van den Bijbel, waarvan zij
gehoord hadden. De colporteur vraagt, hoe zij er van
gehoord hadden. „Wij komen uit N., waar ge een paar
maanden geleden een Bijbel verkocht hebt, en wij hebben
daar bij dien steenbakker, die de bladen uit het boek
Amos op den weg gevonden had, den Bijbel gezien." De
colporteur was hartelijk verblijd deze mannen te zien,
die vier uren geloopen hadden om „zich de waarheid aan
te schaffen," zooals zij het uitdrukten.
De colporteur in de omstreken van Aken en Keulen
komt vooral onder Roomschen. Hij klaagt er over dat de
Roomschen Gods Woord uit onkunde wantrouwen.
„Wij gaan naar de kerk, om Gods Woord te hooren."
En als zij op het titelblad zien staan Het Nieuwe Testament,
zeggen zij: „Nieuw, ja dat is het, wij houden ons liever
bij het oude."
De colporteur in Karinthië (Oostenrijk) schrijft; „Wij
hebben hier niet enkel te worstelen met den toorn van
Rome, maar ook met een anderen verbitterden vijand, de
sociaal-democratie. Te Terlach is een groote fabriek waar
duizenden arbeiders werk hebben. Een dier arbeiders
vroeg mij om een Nieuw-Testament, betaalde het en ging