Vragenbus. Allerlei. er in lezen. Een poos later bracht hij het terug. Hij wilde geen klerikaal boek hebben. Ik antwoordde: „het is geen klerikaal boek, maar het boek van Jezus Christus" en raadde hem aan het boek te lezen. Toen hij zag, dat ik het niet weer terug wilde nemen, scheurde hij het in stukken en wierp het voor mij op den grond. De wind nam nu de bladen op en sommige arbeiders raapten ze op en staken ze bij zich. Toen ik den volgenden dag weder daar langs kwam, liep een der arbeiders mij ach terop en zeide, dat hij een der bladen had opgeraapt. Wat hij gelezen had, was zoo mooi, dat hij gaarne het geheele boek wilde hebben. Ik ging met hem terug en was in de gelegenheid heel wat exemplaren te verkoopcn. Gods woord is zijn eigen beste aanbeveling. In den avond van 26 Maart, ongeveer 23 kilometers van Turijn, schrijft de colporteur Trabbia, ontmoette ik een man op de brug over de Po en bood hem een Testa ment aan. Hij antwoordde, dat hij wel wat anders had om over te denken. Het was zoo, hij was op het punt zelfmoord te plegen. Ik stond een oogenblik verslagen, maar dacht aan Gods genadige leiding en zeide tot den man „Kom met mij van de brug af en laat ons eerst samen bidden." Hij stemde daarin toe en wij knielden samen neer. Ik riep tot den Heer, die zich niet doof houdt voor het geroep dergenen die tot Hem vluchten. Ik hoorde den man fluisteren: „O God, wees mij en mijn huisgezin genadigIk trachtte hem met woorden uit de Heilige Schrift op te beuren. Het was een kritiek oogenblik. Een stoomtram kwam voorbij en ik moest geweld gebruiken om den man te weerhouden, dat hij zich niet op de rails wierp. Daarna vroeg hij mij om een stuk papier om er zijn naam en woonplaats op te zetten, dan zou men weten met wien men te doen had. Ik haalde een kaartje uit mijn tasch waarop gedrukt stondWant alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Ik liet hem zijn naam schrijven boven d.e woorden wereld" en „een iegelijk". Men bevende hand schreef hij zijn naam. „Is dat werke lijk waar?" stamelde hij, toen ik hem het geheel liet lezen met zijn naam er in. „Zeer zeker", antwoordde ik.,God liegt niet". De man werd kalmer. „God heeft u gezonden om mij te redden", zeide hij. Ik ging met hem mede naar zijn vrouw en kinderen, die overgelukkig waren. De man, die zich had willen dooden, is nu een getrouw lezer van het Nieuwe Testament. Ook zijn broer en schoonzuster hebben Bijbels gekocht. v. L. (Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord.) Vraag: Wat moet iemand doen, die zijn attestatie wenscht in te dienen en haar verloren heeft, of in elk geval niet weet, waar zij zich bevindt? Aijtwoord: Wanneer iemand tot lidmaat is aangenomen en bevestigd, dan wordt zijn naam in het lidmatenboek der gemeente opgeteekend, en staat hij onder het toezicht van den kerkeraad. Begeeft hij zich ter woon naar een andere gemeente, dan moet hij zoo spoedig mogelijk bij den predikant of, is het een stad, bij den koster der hoofdkerk, zijn attestatie opvragen, en die in de nieuwe woonplaats op dezelfde wijze inleveren. Een volledige attestatie moet de verklaring van den kerkeraad bevatten, dat N. N. lidmaat is der Ned. Herv. Kerk, en dat tegen zijn of haar belijdenis en wandel geen gegronde bezwaren zijn ingekomen. Indien iemand echter reeds te lang uit de gemeente verwijderd is om van hem, ten aanzien van belijdenis en wandel, genoegzaam te kunnen getuigen, wordt hem, op zijn aanvraag naar een attestatie, geen volledige attestatie afge geven, maar slechis een bewijs van lidmaatschap, gelijk dat uit het lidmatenboek blijkt, met vermelding van de reden, waarom geen volledige attestatie kon afgegeven worden. Dit bewijs van lidmaatschap wordt dan door den kerkeraad der nieuwe woonplaats, in plaats van een volledige attestatie aangenomen, en de naam wordt in het lid matenboek opgeschreven. Uit dit alles blijkt reeds, dat een attestatie niet verloren kan gaan; wel zou iemand, die zijn attestatie had opgevraagd en verzuimd of vergeten had die in de nieuwe woonplaats af te leveren, haar kunnen verliezen; maar dan kan hij altijd een nieuwe attestatie of een bewijs van lidmaatschap aanvragen bij de gemeente, die hij verliet Is hij dikwijls verhuisd en heeft hij nog nooit zijn attestatie opgevraagd, dan kan hij, zoodra hij de wenschelijkheid daarvan gevoelt, een be wijs van lidmaatschap vragen bij de gemeente, waar hij zijn belijdenis heeft afgelegd; al is dit ook nog zooveel jaar geleden, dat bewijs zal hij altijd nog kunnen krijgen, daar zijn naam natuurlijk nog in het lidmatenboek staat. Verzameld door C. B. RIDDERLIJK. Ergens in Schotland waren eens zes mannen werkzaam aan een spoorbrug, die herstelling noodig had. Hiertoe stonden zij op een plank, welke, ter zijde van de ijzeren pijlers, in twee door haken gedragen touwen hing, toen opeens een hiervan losschoot en de plank dook. Drie van de arbeiders, met zeldzame tegenwoordigheid vau geest, sprongen vooruit en grepen het stalen tralie werk, waarlangs zij zich wisten te redden. De overige drie echter, in liet dreigendst gevaar, hingen aan de armen, houderdveertig voet boven het water. Maar gelukkig! spoedig daagde hulp. Doch hoe groot was de verbazing der redders, toen de eerste, naar wien zij de bevrijdende hand uitstaken, hun toelispelde„Help eerst Willem. Die is duizelig. Ik kan het nog wel even uithouden." En aldus geschiedde het. Daarna werden de beide anderen gered. „Groater liefde bezit niemand, dan wie voor zijn vrienden het leven over heeft!" BESTE VRIENDEN. Een hond en een oude poes hadden jaren lang met elkander in hetzelfde huis gewoond, en zóó waren ze ook aan elkaar gewend, dat ze niet alleen zeer vertrou welijk leefden, maar zelfs dagelijks uit denzelfden schotel aten, zonder ooit te kijven. Maar geen wonder! want beiden werden steeds verzadigd. Zij konden er dus altijd den mond van vol hebben, dat ze goede vrienden waren. Maar op zekeren dag had de keukenmeid hun niet veel op het bord gelegd. Op een enkele broodkorst na was alles, wat er lag, spoedig in de maag der twee „ware" vrienden verdwenen. Maar nu wilden beiden ook nog dat overgebleven brokje hebben. De een gunde het den ander niet. In een ommezien was 't met hun vriend schap gedaan. Eigenbelang en hebzucht, als ze maar aan 't licht kun nen treden, blijken altoos voor veler vriendschap den dood te brengen. DE VRIENDELIJKHEID DER CHRISTENEN. Een reiziger op een stoomboot vroeg aan den kapitein, waarom toch eigenlijk de reddingsgordels, die zicli op ieder schip bevinden, altijd met een heldere, witte, ver glinsterende kleur beschilderd waren. De kapitein ant woordde: „Wanneer de lucht in den storm donker, of ook wanneer het nacht is, en een ongelukkige wordt door de golven over boord geworpen, zou hij in de donkere baren der zee een reddingsgordel, die hem werd toege worpen, in 't geheel niet zien, en hem dus ook niet kunnen grijpen, wanneer de helder witte kleur hem niet zichtbaar maakt. Ziet hij echter dien lichtenden glans, dan kan hij er bij trachten te komen en gered worden Zie, Christen, ook gij zijt een reddingsgordel, door uwen Heer in de onstuimige zee der wereld uitgeworpen, opdat de zinkenden zich aan u vasthouden en zich redden kunnen. En de witte, glinsterende kleur is uwe hartelijke vriendelijkheid. Een norsch, onvriendelijk Christen redt niemand, en is schuldig aan den ondergang van velen zijner ongelukkige broederen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 4