EEN DOBBELSPEL OP LEVEN EN DOOD.
Een der merkwaardigste voorbeelden hiervan vertelt
de zeer betrouwbare Dr. Hermenius, die in 1712 stierf.
Toen Koning Willem III van Engeland, onze prins Willem
de derde, in 1695 Namen belegerde, lieten verscheidene
soldaten van zijn leger zich door den lieerschenden nood
verleiden, op roof uit te gaan, ofschoon zulk een over
treding der krijgswetten op straffe des doods verboden
was. De meesten werden door de landlieden gedood slechts
twee bereikten le vend het kamp, waar zij onverwijld door
den krijgsraad ter dood veroordeeld werden.
Den volgenden morgen maakte men reeds de noodige
aanstalten voor hunne terechtstelling, toen de opperbe
velhebber, om althans een der beide mannen te redden,
die als dappere soldaten bekend stonden, het daags te
voren door hem uitgevaardigd bevel in dien zin veran
derde, dat zij met hun beiden om hun leven zouden dob-
delen. Tot dat doel werden de veroordeelden voor een
trommel gebracht, om daarop te werpen. Meer of minder
oogen besliste over leven en dood. In dit geval zou het
hoogste aantal oogen het doodvonnis door den strop uit
spreken.
Op een afstand van slechts weinige schreden was reeds
een paal in den grond geslagen, die dit treurige tooneel
nog huiveringwekkender maakte. Eenige officieren, een
veldprediker en de scherprechter stonden in zwijgende,
ernstige afwachting op het terrein. Een der veroordeel
den greep de hem overhandigde dobbelsteenen met be
vende hand. Er vielen twee zessen. Zoodia hij ze zag,
wrong hij vertwijfelend de handen en waande zich ver
loren. Maar wie kon zijne vreugde beschrijven,toen zijn
kameraad ook twee zessen wierp. De commandeerende
officieren waren niet weinig onthutst en keken elkaar
zwijgend aan. De hier verstrekte bevelen waren even wel
beslistzij bevalen nog eenmaal te werpen. Het geschiedde.
Men stelle zich de verbazing voor, toen beiden twee
vijven wierpen. Het geleide begon luid te schreeuwen en
riep, dat men beiden het leven moest schenken. Het was
inderdaad een buitengewoon geval, en de officieren vonden
er iets onverklaarbaars in, waarover ze niet konden be
slissen. Zij besloten daarom nadere bevelen te vragen en
de terechtstelling te verdagen. Doch de krijgsraad gaf
het troostelooze antwoord, dat men den veroordeelden
andere dobbelsteenen moest geven en zij opnieuw hun
geluk beproeven moesten.
Waren de toeschouwers reeds in spanning, hoe veelte
meer was dit nu het gevalBeiden wierpen en beiden
hadden twee vieren.
„Hier heeft God de hand in het spelzeiden de om
standers. Men deelde den krijgsraad de uitkomst van dit
spel mede. Ditmaal besliste de raad, de terechtstelling te
verdagen, wijl hij in dit buitengewone geval den opper
bevelhebber wilde raadplegen. Toen deze kwam, werd
hem het geval onmiddellijk verteld. Hij liet de beide
soldaten voor zich komen, en zij vertelden hem uitvoerig
wat hun wedervaren was. Hij luisterde aandachtig en
schonk hun gratie. „Want", zeide hij, „in buitengewone
gevallen geef ik gaarne gehoor aan de stem der Voor
zienigheid."
KRAAI, MEERLE EN ZWAAN.
Een kraai en een meerle zaten eens bij elkaar op een
boom, die vlak bij den oever stond. Daar kwam met
haar schitterend blanke veeren en haar sehoonen hals
statig de zwaan aanzwemmen. Nauwelijks bemerkte haai
de kraai, of ze riep„Wat ziet die er echter leelijk uit,
als ze op het land rond waggelt!"
Waarop de meerle zei„Zóó gaat het altijd met den
nijd. Je hoonende taal verraadt al, hoe schoon de zwaan
is, als ze zich in haar eigen element beweegt".
EEN STOUTMOEDIG VERZOEK.
Een leerling van den bekenden Thomas A Kempis was
Johan Wessel, die in het jaar 1420 te Groningen geboren
werd. Hij oefende een scherpe critiek uit op de Rooinsch
Katholieke Kerk, waartoe hij behoorde. Reeds als knaap
kon hij niet begrijpen, waarom het vasten verdienstelijk
moet lieeten, en hoe door middel van een aflaat een zonde
in Gods oogen ongedaan kon worden gemaakt. Als man
trad hij tegen den Paus op wanneer hij opbouwend en
stichtend sprak, mocht men hem wel gehoorzamen, maar
deed hij dat niet, dan moest men hem tegenstaan.
Eens ging onze Johannes Wessel, te Rome vertoevende
op audiënte bij den Paus. Deze spoorde hem bij die
gelegenheid aan een gunst van hem te verzoeken. Wessel
antwoordde onverschrokken, dat hij alleen dezen wenscli
koesterde: „dat de Paus zóó mocht regeeren, dat hij een
maal met een goed geweten voor Gods rechterstoel zou
kunnen verschijnen. Dat de „heilige" man een lang
gezicht trok, laat zich denken.
HOOFD EN HART.
Te spreken uit het hoofd geen lichte taak voorwaar
Toch spreken uit het hart valt menig wel zoo zwaar.
TE HARD GEREDEN.
Wij zouden op den trein gebracht worden de reis ging
door een prachtige streek van ons vaderland. Maai onze
koetsier meende later bleek zijn horloge een heel eind
voor te zijn geweest dat wij den trein ternauwernood
zouden kunnen halen. Wij holden dus letterlijk naar het
station en zagen onderweg zoo goed als niets, terwijl wij
bovendien nog voortdurend in grooten angst zaten, dat
er misschien een ongeluk gebeuren zou.
Eindelijk en een kreet van verlichting ontsnapte
aan onze borst waren wij er, Maar toen bleek, dat wij
nog wel een halfuur tijd hadden. „Waarom dan toch zoo
hard gereden?" dacht ik daarom bij mij zelf. „Als wij
behoorlijk den tijd er voor genomen hadden zouden we
onderweg nog wat gezien hebben, en we hadden niet
voortdurend in angst gezeten; ook behoefden we dan nu
niet zoo lang te wachten
Maar zoo gaat het. Niet alleen in dergelijke gevallen,
maar ook op menig ander gebied, 't Is tegenwoordig een
jagen en draven om het een of ander doel te bereiken,
véél te sterk Doet het er dan niets toe, dat men onder
weg geen enkele merkwaardigheid ziet, en dat men niets
opmerkt van al het schoone op den levenstocht? Velen
willen maar zoo gauw mogelijk aan het doel zijn. En
heeft men dit doel bereikt, dan gaat men, precies als
wij op dat tochtje dat ik nooit vergeten zal, stilzitten,
omdat men te hard gereden heeft. Maar men zit dan
toch eigenlijk niet recht vroolijk, eerder met een ver
wijt in het hart, omdat men het beter had kunnen heb
ben. Leerde men er wijsheid uit!
DIEREN PREDIKEN OOK.
Doctor Luther zag eens een kudde vee in 't veld gaan,
en zeide: „Zie, daar loopen onze predikers, de melkdragers,
boterdragers, kaasdragers en woldragerszij prediken
ons dagelijks, dat wij ons vertrouwen op God zullen
stollen, die voor ong zorgt en ons ten allen tijde voedt."
Ook zag hij op een avond een vogeltje op een boom
zitten, waarop liet wilde overnachten. „Dit vogeltje,"
zeide hij, „heeft zijn avondeten gebruikt en wil nu veilig
slapen het maakt zich niet bezorgd en zorgt ook niet
voor den dag van morgen of voor zijn later verblijf gelijk
David zegt: „Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is
gezeten, zegt tot den HeereMijn Toevlucht en mijn
Burcht! Zoo zit het vogeltje tevreden op zijn takje en
laat God zorgen. Het is wijzer dan wij."