2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag ÏO Nov. 1912,
een gevolg van het alles zingen op hééle noten. Waarom,
terwijl er buiten de kerk zooveel zorg aan den zang wordt
besteed, deze zorg in de kerk zoo schandelijk te verwaar-
loozen Prof. Kruyff vraagt in zijn „Liturgiek": „waarom
zou een gemeente, wanneer zij op het gebied der vocaal-
muziek krachten in zich heeft, deze niet mogen gebruiken
om den lof des Heeren te verkondigen, om als de keurbende
harer zangers het diepe en moeilijke in het Kerkgezang,
't welk zij niet tot uitdrukking kan brengen, uit te voeren?
Op het gebied van kerk-regeering, armenzorg enz. laat de
gemeente zich toch ook vertegenwoordigen door hare beste
leden, waarom ook niet op hare hoogtijden door hen, die de
gave des lieds bezitten De gemeente kan er door opgebouwd
worden en menig lied dat zonder zangkoor voor haar dood
bleef, ging er door leven, werd eigendom der gemeente
De oprichting van ons kerkkoor heeft getoond dat ik er
ook zoo over denk. Maarzoo'n koor moet dan ook
voortreffelijk wezen. Beter geen koor, dan een slecht koor.
Natuurlijk beantwoordde ons koor niet aanstonds aan het
ideaal. Doch steeds bleef ik de hoop koesteren dat wij
het althans steeds dichterbij zouden komen. Helaas! wel
deed de Directeur zijn uiterste best en het Bestuur was
volijverig en vele trouw-opkomende leden zongen met hart
en ziel. Maar: de uitvoeringen in de kerk bleven verre
beneden hetgeen mocht en moest geëischt worden. Soms
was het koor veel te zwak; dan weer ontbrak de zoo
onontbeerlijke zuiverheid van uitspraak. In één woord
het zingen klonk niet beschaafd; 't was geen „keur-bende"
die zich hooreri liet. Het oordeel van bevoegden was dan
ook niet heel gunstig; voor de rest deed de gemeente er
't zwijgen toe. Van sympathie voor ons kerkkoor was in
ieder geval geen sprake. De schuld van 't mislukken
dezer poging tot verbetering van het kerkgezang en tot
opluistering van den Eere dienst is te zoeken bij al die
goede zangers en zangeressen in onze gemeente, die echter
aan ons koor, als onverbeterlijke geheel onthouders, hun
steun hebben onthouden. Er zijn wel goede krachten, maar
ze traden niet toe als leden. Zoo moest de Vereeniging wel
aan bloed armoede bezwijken. De hoeveelheid bloed zou nog
niet doodelijk zijn geweest. Maar 'tzit hem in de hoedanigheid,
Vele leden betoonden zich dien avond, waarop het besluit
tot ontbinding viel, teleurgesteld en bedroefd. Eén zeide,
met een diepe zucht: ,,'t is hard". En ik gevoel alles voor
zoo'n stemming. Maar: een zangkoor in de kerk is geen
zaak van philantropie. Beantwoordt 't niet aan het doel,
dan moét het weg, al is 't nóg zoo hard. Geeft een ge
mengde zangvereeniging in de kerk een uitvoering, dan is
het publiek uiterst tegemoetkomend in zijn eischen. Het
treedt niet op met de pretensie van een „keur-bende" te
zijn; de ouders die zijn komen luisteren, vinden 't per se
prachtig, alleen al omdat hun jongen of hun meisje zingt.
Dat is alles volkomen natuurlijk. En ook de deskundige
is mild in zijn oordeel. Hij zegt: „kranig toch van zoo'n
directeur er dat van terecht te brengen met zooveel onge
schoolde stemmen; en wat hebben de leden zich flink
geweerd"! Maar, aan een zangkoor worden andere eischen
gesteld. Treedt het op, dan is 't niet genoeg dat het
„aardig" heeft gezongen; mooie toiletjes en lieve gezichtjes
worden niet aangemerkt. Verwacht wordt: zuiverheid van
klank, volheid van toon, harmonische schoonheid. Het
vierstemmig koraalgezang moet ontroeren, verheffen, mee-
sleepen. 't Beste is nauwelijks goed genoeg.
Welnu, aan die rechtmatige eischen kon ons zangkoor
niet voldoen, 't Is beter dat 't zich daarom eervol terug
trekt, dan dat men 't langzamerhand al duidelijker laat
gevoelen dat men er niet van gediend is.
Ik hoop dat de koude zangers en zangeressen in onze
gemeente nog eens warm zullen worden voor de oprichting
van een nieuw koor. Hoe verwijtend blijft de orgelgalerij
ons anders 's Zondags aanstaren 1 Wat zou het héérlijk
wezen als nog sluimerende muzikale krachten ontwaakten,
zich vereenigden en de gemeente verblijdden met hun
„Het Koor is dood; leve het Koor!"
De Generale kas.
Weldra zullen in onze Gemeente de kwitanties van „De
Generale Kas" weder worden aangeboden. In de laatste
jaren is het daarmede wonderlijk gegaan. Tal van kwitanties
werden eenvoudig teruggegeven met de boodschap dat men
niet geliefde te betalen. Nu geloof ik niet dat er voor deze
weigering een andere verklaring is, dan dat men eigenlijk
heelemaal niet weet wat die „Generale Kas" is en doet.
Daarom is het niet overbodig dit hier eens te vertellen.
Dan kan deze toelichting dienen als wegbereidster voor
den weldra met kwitanties rondgaanden koster.
Waarvoor wordt het geld dezer Kas, die beheerd wordt
door de Synode, gebruikt? Artikel 4 zegt het; om toelagen
te verstrekken
a. tot het stichten in nieuwe of zich uitbreidende ge
meenten van Kerken, pastorieën en andere Kerkelijke ge
bouwen, alsmede tot het onderhouden van reeds bestaande.
b. tot het predikantstraktement of tot het pensioen van
emeriti-predikanten.
c. voor nagelaten betrekkingen van predikanten, n.l.
weduwen en ongehuwde kinderen.
d. Voor andere kerkelijke doeleinden, ter beoordeeling
van de Synode
Over ieder der aangegeven punten een enkel woord.
a. Er is hier en daar behoefte aan meer predikanten,
inzonderheid in zulke gemeenten die in getalsterkte zeer
zijn toegenomen en nog toenemende zijn.
Soms is 't beter dat er een afzonderlijke gemeente wordt
gesticht. Daarvoor is natuurlijk geld noodig, terwijl menige
gemeente te arm is om kerk en pastorie te onderhouden,
laat staan dan een nieuwe te bouwen.
b. Wat de predikants-traktementen betreft, daarmede is 't
waarlijk al bitter droevig gesteld. Er zijn nog tientallen ge
meenten, waar de Predikant nog geen duizend gulden per
jaar krijgt. En dan moet de man een groot gezin hebben
en ergens wonen waar zijn kinderen geen behoorlijk onder
wijs kunnen ontvangen Wat komen er dan nog een extra-
kosten bij
De opleiding der predikanten kost niet weinig. Zij hebben
een stand op te houden. Hoe kunnen zij hun werk goeds
moeds doen, als zij door geldzorgen worden gekweld En
van winstgevende bijverdiensten is bij hen geen sprake.
In sommige gemeenten ontvangt de predikant een extra
toelage. Maar er zijn gemeenten die zelf te arm zijn om
het schrale traktement te verhoogen. Daarom poogt de kerk
dit te doen door de „Generale Kas."
Dan is er nog de kwestie van het pensioen van emeriti-
predikanten.
De pensioenregeling van den werkman is aan de orde
van den dag. Maar als voor een Predikant, na vele jaren
van trouwen dienst de ouderdom komt met de gebreken,
dan geeft het Rijk hem een schraal pensioentje en van de
Kerk krijgt hij niemendal. Hij staat dus voor de keus om
maar te blijven voortwerken of honger te lijden. Vele
predikanten, die ter wille van hunne gemeente wel zouden
heengaan, ziek en oud als zij zijn, moéten om hun huisge
zin wel blijven. De Generale Kas tracht nu ook hierin te
voorzien. Bij het karige traktement is 't onmogelijk dat de
predikanten een belangrijk bedrag aan pensioen-verzekering
zelf betalen.
c. ook aan de nagelaten betrekkingen van predikanten,
n.l. weduwen en ongehuwde kinderen keert de „Generale
Kas" een zeker bedrag uit. Komt een predikant te sterven,
dan heeft de weduwe recht op een „jaar van gratie." Ook
al geen woord van liefelijken klank voor haar. Bij gratie
mag zij, doorgaans de trouwe hulp van haar man in
zijn gemeentewerk, nog een jaar in de pastorie blijven
wonen en de Ring kan nog een jaar voor haar preeken. Maar
dan begint voor haar een leven vol ontbering en op haar
ouden dag mag zij nog met handen-arbeid de kost verdienen,
terend op een Rijks-pensioentje van 'n honderd gulden en
een synodaal-dito van 'n f150.En dan de ongehuwde