Zending.
plannen in beslag genomen. Ik gevoelde mij afgemat en
koortsig, verkouden als ik nog daarbij was. Is 't wonder
dat ik de moeder van Neeltje niet mee ging begraven?
Dat ik het restje weerstandsvermogen zorgvuldig voorden
Zondag met zijn 2 beurten wenschte te bewaren? Ik
verzocht daarom mijne vrouw naar mijn oudsten ouderling
te gaan, den heer A. Groen, met het verzoek of hij 'n
woordje op het graf wilde spreken. Hij antwoordde dat
hij zulks niet doen kon; hij kón in't openbaar niet spreken.
Toen is mijne vronw naar den ouderlingjan Snijer gegaan,
die, hoe rheumatisch ook, aanstonds bereid was. Hij had
't al zoo vaak gedaan. En heeft 't Zaterdag, 7 Dec. weèr
gedaan. Ik was geholpen. De doode is op 't kerkhof
herdacht door een lid van den kerkeraad. En stellig is
't uitnemend geweest zooals Jan Snijer gesproken heeft.
Zulke dingen zijn hem in 't bijzonder toevertrouwd. Toch
liet ik eerst den heer A. Groen vragen, die al 24 jaar in
den Kerkeraad is. Ik wilde hem niet voorbijgaan.
Maar wat gebeurt? Maandag daarop, 9 Nov., was er
weèr een begrafenis. Ik gevoelde mij Zondag ziek, zóó,
dat ik 's morgens vóór den dienst, in de kerkekamer tegen
den kerkeraad zeide dat ik allicht den avonddienst zou
afwimpelen. Ik deed dat niet. Ik preekte èn 's morgens,
èn 's avonds. Hoe dat weet ik zélf niet. Maar ik
had 'n gevoel, toen ik van den preekstoel ging, of ik flauw
zou vallen. In de consistoriekamer vroeg ik den aan
wezigen Ouderling A. Groen (van den kerkeraad was er
alleen nog de Ouderling Schut en de Diaken van Brummelen)
of hij mij Maandagmiddag wilde vertegenwoordigen bij de
begrafenis, omdat ik me ziek voelde en nog zoo ontzaglijk
veel werk mij wachtte. Maar hij gaf hetzelfde antwoord
als aan mijne vrouwhij kón niet spreken, was geen
redenaar, enz. enz. Ik zei dat ik dat wel wist, maar dat
ik ook geen „rede" van hem verwachtte en dat niemand
daarop rekende. Dat hij toch wel 'n hoofdstuk uit den Bijbel
kon lezen, b.v. Psalm 90 en een gebed uitspreken, dat hij
immers ook voorlezen kon. Wilde hij 't aan 't graf niet
doen, dat hij 't dan toch in 't sterfhuis kon doen. Maar
er was geen praten tegen. Snijer moest 't maar weerdoen.
Ook de H.H. Schut en van Brummelen zeiden verhinderd
te wezen. Ik zei dat ik het weer eerst aan den oudsten
Ouderling had gevraagd, om hem niet te passeeren.
Dat Snijer bovendien niet te best was, wat zijn gezond
heidstoestand betrofdat hij, als hoogbejaarde, toch maar
niet altijd voor alles mocht opdraaiendat ik te ziek was en
misschien Snijer ook niet in staat zou wezen te gaan
dat 't toch 'n klap in 't aangezicht van den Kerkeraad was,
als die zich niet in staat verklaarde een hoofdstuk uit den
Bijbel voor te lezen, thuis of op 't Kerkhof.
Maar 't gaf allemaal geen zier. De heer A. Groen zeide
dat hij dan maar liever bedankte voor zijn Ouderlingschap,
Ik antwoordde nog dat 't toch wel bar was dat ik voor de
keuze werd gesteld tusschen zijn blijven als Ouderling, op
voorwaarde dat hij geen kapitteltje zou lezen bij die be
grafenis-gelegenheid, én zijn heengaan als zoodanig, als ik
er toch op aandrong. En zoo scheidden wij; ik meer dood
dan levend.
Maandag is Jan Snijer medegegaan en Maandag
had ik thuis het bericht van den heer Groen dat hij met
1 Januari 1913 zijn ontslag nam als ouderling!
Wat hierover nu al niet te doen is geweest in de ver
gadering van het kiescollege! Ik zou van mijn Ouderling
gevergd hebben dat hij een grafrede hield dat hij 's Zon
dagsavonds een preek zou lezenDe heer A. Groen had
dat zelf aan lid A. en B. en C. verteld.
Ik heb deze voorstelling gewraakt. Maar de groote
meerderheid van het kiescollege geloofde tóch dat het zoo
was. De heer A. Groen is martelaar en ik ben zijn beul.
En toen werd de tot martelaar verklaarde hérkozen.
Zoo heeft dan ons kiescollege, in den jare 1912 onzer
Christelijke jaartelling, openlijk uitgesproken dat 't niet
aangaat dat een Predikant zijn Ouderling vraagi een hoofd
stuk uit den Bijbel voor te lezen, als een eenvoudig
gemeentelid wordt begraven, bij welke begrafenis de
Predikant om ziekte verhinderd is zelf te spreken.
Zóó staan de zaken. Of 'n Kerkeraad op die manier iets
anders is dan een wassen neus? Ik heb mijn Ouderling
geëerd door mijn verzoek. Het kiescollege heeft 't ouder
lingschap neergetrokken tot de laagte der onbenulligheden,
want 't heeft de meening gehonoreerd dat ouderlingschap
én zelfs-geen-hoofdstuk-uit-den-Bijbel-kunnen-voorlezen bij
'n begrafenis, uitnemend te vereenigen zijn.
Nu tracht men 't aldoor zóó voor te stellen dat ik mijn
Ouderling het uitspreken vaneen grafrede heb opgedragen.
Maar ik ben nog niet krankzinnig. Ais men dat woord
grafrede wil verstaan als toespraak, ook dan zeg ik zóó hoog
heb ik niet eens gemikt. Ik vroeg maar om 't voorlezen
van een kapitteltje
En als ik dat wél had gevraagd, zou dat dan nóg
zóó verschrikkelijk zijn Als 'n Ouderling eens een
toespraakje voorlas
Maar het kiescollege zegtvan 'n Ouderling zoo iets te
verwachten, is onredelijk 1
Wij zullen dien om deze onredelijke eischen van den
Predikant aftredenden Ouderling meteen weer benoemen.
Het zij zoo. Alleen worde hier geconstateerd dat nu
officieel 't Ouderlingschap in onze Gemeente is verklaard
voor 'n baantje, dat hem, die't bekleedt, van alle Gemeente-
arbeid, hoe bescheiden ook, ontslaat.
Moest zoo'n Predikant als ik, met zulke barbaarsche
ideeën van 't Ouderlingschap, eigenlijk niet worden ge
censureerd of nog liever maar meteen worden afgezet?
De stoel van den Zendeling.
(Slot.)
De christenen moeten niet slechts rein, ernstig, oprecht
wezen, maar ook de meest beleefde, meest dienstvaardige,
meest vriendelijke menschen zoeken te zijn.
Wij moeten ons dagelijks ook in die kleine getrouwheid
oefenen, zorgende dat wij de groote dingen daarom niet
vergeten.
Ook in dat opzicht heeft de Heer ons gezegd: „Waakt,"
want de menschen, die op ons letten en door ons op den
Heer moeten leeren letten, weten niet of wij bidden in de
binnenkamerof wij ons oefenen in de godzaligheid door
te strijden tegen onze verborgene zonden of wij jagen naar
de volmaaktheid door vaster te vertrouwen op onzen God
en Zaligmaker, maar wèl zien zij of wij gehoorzamen aan
deze woorden van den Heiland
„Geef dengeen die van u bidt en keer u niet af van
dengeen, die van u leenen wil. Weest barmhartig, gelijk
uw Vader barmhartig is."
Ook in dat opzicht zijn wij „een schouwspel geworden
der wereld en den engelen en den menschen."
Zij beoordeelen den Vader naar het gedrag zijner kinderen
en den Heiland naar de kracht, die zijn geloovigen van
Hem toonen ontvangen te hebben.
Ook in het kleine is zijne verlossende en heiligende
kracht ons van noode en moet zij een gedurig voorwerp
van ons gebed zijn.
Maar de stoel van den zendeling, die door de vijanden
van Christendom en Zending nog wel eens gebruikt zal
worden, zooals wij beschreven, kon ook nog zeer nuttig
zijn. Zij kome ons in de herinnering wanneer, onverwacht
of vooruitgezien, onze dienst en onze hulp worden ingeroepen.
Zoo kan die onvoorzichtige weigering in de hand van Hem,
die uit het kwade het goede doet geboren worden, alweder
strekken om ons getrouwer te doen worden.
Het hart van den Christen moet als dat van Dorcas zijn
„vol van goede werken en aalmoezen"deze waren maar
niet een aanhangsel aan haar leven niet eenige plichten,
die zij al zuchtende verrichtte, meenende daardoor eenigen
dank in te oogsten bij God en eenige eer bij de menschen.
Zij was vol daarvanzij behoefde daartoe niet sterk gedrongen
te worden; de aalmoezen werden haar niet afgebedeld, niet
geschonken, omdat het wel moest en omdat iedereen het
deedmaar gelijk een bron vol is van water en daarom
overvloeit, zoo was Dorcas vol van goede werken en aal
moezen, en zoo moeten en kunnen wij, zendelingen, dominé's,
voorgangers der gemeente ook worden, ja, allen die tot