2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 22 Dee. 1912,
Voor eiken dag.
Uit de Gemeente.
Verzameld door C. B.
Beter honderd maal ons vertrouwen, dan een enkele maal
ons wantrouwen misplaatst. A. S.
Het licht komt tot een mensch die gehoorzaamt, als tot
iemand die de oogen opent op den helderen middag.
Lacordaire.
De gehoorzaamheid van het hart is het hart van de
gehoorzaamheid. Adams.
De wereld is ijdel alleen voor de ijdelen.
N. N.
Het geloof brengt ons in disharmonie methettegenwoordige
en in harmonie met het toekomende. Collyer.
Gelijk een boom, die in brand raakt, een geheel bosch
in vlam kan zetten, zoo hebben de Apostelen, aangeraakt
door hemelsch vuur, de heele wereld in gloed gezet, haar
vervullende met het licht der waarheid en met de warmte
der liefde. AuGüstinus.
De heiligheid der Gemeente is het geweten der wereld.
E.
Kiescollege-Vergadering, 17 Dec., 's avonds 7'/2 uur.
Ai ziet! hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen
Van 't zelfde huis, als broeders, samen wonen.
Psalm 133 1.
Van de hierboven uitgeschreven Psalm-regels kwam in
de laatste vergadering van het Kies-college alhier opnieuw
alleen het éérste woordje, het woordje „ai!" tot zijn volle
recht. Ik bespaar mijn lezers een gedetailleerd verslag van
het gesprokene. Maar dat het optreden en de houding van
enkele leden tegenover den Voorzitter aller-ongemanierdst
is geweest, wil ik toch hier niet verzwijgen, al zou de
ingewijde 't, ook zonder opzettelijke vermelding, wel geweten
hebben. Gedurende enkele oogenblikken hebben zelfs twee
leden door hun grove interrupties de orde zóódanig ver
stoord, dat ik op 't punt stond de vergadering te sluiten.
Als een merkwaardigheid vermeld ik dat mij, nog wel
door den Secretaris, die zijn zelfbeheersching volkomen kwijt
was, werd toegebulderd dat ik 'n Paus was, nog véél
erger dan de wezenlijke Pausèn dat hij, die in onze
kerk het voorlezers-ambt bekleedt, mij beschuldigde van te
zijn 'n anarchist, welke aanklacht onmiddelijk werd gevolgd
door het verwijt: we staan hier onder priester-heerschappij!
Treffende samenkoppeling van anarchie èn hiërarchie!
En al dat lawaai kwam enkel en alleen voort uit mijn
onwrikbaar besluit de „leiding" der vergadering niet uit
handen te geven. Ik zou .van deze scène niet hebben
gesproken, als het bovengenoemd optreden dier beide
leden geschied was in een oogenblikkelijke opwelling van
drift. Of, wanneer de andere leden over zulk een wange
drag, al was 't maar met 'n enkel woord, hun strenge
afkeuring hadden uitgesproken. Maar dit laatste is niet
geschied. Niemand heeft zich geroepen geacht den Voor
zitter te steunen. En toen ik, tegen't einde der Vergadering,
de beide H. H., die zich niet ontzagen zóó anarchistisch
op te treden, in de gelegenheid stelde hun exclamaties te
herroepen, hebben zij daar geen gebruik van willen maken.
Wat nu 't ter vergadering behandelde betreft, de kwestie
of van 'n Ouderling mag verwacht worden dat hij'n woordje
op 't graf spreekt, is heusch opnieuw aan de orde gekomen
en ündermaal in öntkennenden zin beantwoord! Dankbaar
maakten twee leden gebruik van de gelegenheid om den
Voorzitter al zijn tekortkomingen in de vervulling van zijn
ambt voor te houden, vergetende dat hij zèlf zich
daarvan nog veel klaarder bewust is dan zijn bedillers
èn vergetende dat ook de droevigste verwaarloozing van
zijn verplichtingen door den Predikant, nóg altijd niets
zoude afdoen van den plicht der Ouderlingen om hun werk
te doen, de éénige zaak waarover al die herrie is ontstaan
en de éénige kwestie, die toén aan de orde was.
Van den Ouderling Schut was 'n brief ingekomen, die
door den Secretaris werd voorgelezen. Die brief luidt
woordelijk (ik heb er expres niets in gecorrigeerd) aldus
Aan den Weleerwaarde Heer Voorzitter van het. Kiescolege.
der N. H. Gemeente te Zandvoort.
Bij deze deel ik U. beleelft. mede dat. ik met ingang
van 1 Januari 1913. mijn ontslag, neem als Ouderling der
N H Gemeente alhier
de Vele verplichtinge die reeds aan het ambt. van
Ouderling verbonde zijn. en waarbij ik meermale. mijn
tekortkoominge gevoelde en de mogelijkheid deze nog te
zien uitgebrijd heeft mij doen besluitemijnambtneerteleggen.
Met de meest Hoogachtent, grw, djenaar
L. H. SCHUT.
Zonder blikken of blozen is toen zijn plaatsvervanger
benoemd. Niemand heeft gevraagd wat toch die „vele ver
plichtingen die reeds aan het ambt van Ouderling verbonden
zijn" zijn mogen Men vond 't blijkbaar aller redelijkst
dat de Hr. Schut, voorziende dat de „vele verplichtingen"
nog zouden worden „uitgebreid" door 'n mogelijk verzoek
om eens een woordje bij 'n begrafenis te spreken, zijn
ambt neerlegde, waarvan hij bij zijn bevestiging heeft
verklaard dat hij geloofde daartoe „van Gods wege" ge
roepen te zijn! Ja, niemand vond t kennelijk ook maar
eenigszins vreemd dat de H.H. Groen en Schut, die hun
ontslag namen met 1 Jan. a.s, nu maar vast in staking
gingen en niet eens zoo fatsoenlijk zijn om hun „vele
verplichtingen" te vervullen totdat hun opvolgers zullen
bevestigd, althans gekozen zijn. Bij 'n soldaat noemt men
zoo iets „désertie". Van 'n Ouderling vindt men dat
alleszins gewoon.
Het is verre van mij den Heer Schut zijn handelingen
toe te rekenen. Ik ben altoos heel bevriend met hem
geweest en betreur het van harte dat hij zich zoo heeft
laten gebruiken als stroo-pop, door dezelfde personen die
hem indertijd tot de vooraanzitting brachtenDoch hier
over straks nog iets naders.
Nu is de Hr. O. Schrikkema tot Ouderling gekozen.
In de vacature-A. Groen zal na Nieuwjaar worden voorzien.
En nu volgt hier mijn totaal-indruk van de losgebroken
relletjes. Ook de bedekt- èn de openlijk-uitgesproken
bedreigingen, aan mijn adres geuit, zullen mij niet weer
houden te dezer plaatse de aanstichters van de oneenig-
heden, die aan den gang zijn, te ontmaskeren.
't Gaat niet om den heer A. Groen. Dat heeft Ouderling
Jan Snijer met zoovele woorden ter vergadering uitgesproken,
toen hij zei niet te begrijpen dat al die strijd was ontbrand
om een Ouderling die zijn ambt zóó met voeten trad, dat
hij in 't seizoen, dadelijk na de kerk, het Sabbats-gebod
ten spijt, in zijn schuur aan de Groote Krocht stond om
fietsen in ontvangst te nemen en ze te stallen tegen zekeren
prijs.
Inderdaad, de motieven der Heeren, die zóó den Heer
A. Groen toonden te beschermen tegen den Predikant
zijn van zeer gering gehalte.
De aap kwam uit de mouw, toen de Hr. Zwaan mijn
ongesteldheid van 1.1. Zaterdag toeschreef aan de inspanning
voor een zaak, waarmede ik niets te maken hadDe
afloop van het Onderling Hulpbetoon geding zit genoemden
Heer zóó dwars, dat hij, in plaats van eerlijk te erkennen
dat hij zich in de heele geschiedenis vergist heeft, geen
middel onbeproefd laat om mij daarvoor te doen boeten.
Reeds zijn inleidend woord ter vergadering van O. H. dat
mijn optreden zich aan mij-zelf zou wreken, gelet op het
spreekwoord „Wie wind zaait, zal storm oogsten" klonk
als een dreigement. Een goed-verstaander wist dat hij,
in goed-hollandsch uitgedrukt, bedoelde: dat zal ik je
inpeperen.