Ingezonden.
Allerlei.
In den Zondagsbode van 24 Nov. kwam in de vragenbus o.a.deze
vraag voorof er van de verschillende kerken in Europa niet
'n krachtig protest had kunnen uitgaan tegen den gruwelijken
Balkan-oorlog?
In mijn antwoord daarop gaf ik o a. te kennen dat 't niet voor
„ons'' Christendom pleitte dat we zulke protesten overlieten aan de
sociaal-democraten
Misschien dat, in verband met een en ander, onderstaande regelen,
die ik uit de N. R. Ct. knipte, iemand intéresseeren:
Naar aanleiding van het sociaal-democratisch congres tegen den
oorlog is de klacht uitgesproken, dat de kerken met hun protest
achterwege zijn gebleven. Toch bereiken ons een paar mededeelingen,
dat ook in kerkelijke kringen de behoefte blijkt te bestaan zich
gezamenlijk tegen den oorlog uit te spreken. In den (Doopsgezinde)
Zondagsbode roept Ds. U. Veenland te Tjalleberd de Doopsgezinde
broederschap tegen den oorlog te wapen Moest deze" vraagt
hij zich af „niet de eerste zijn om te protesteeren, de broederschap,
die door haar aloud verzet tegen het wapendragen wie weet hoeveel
reeds heeft bijgedragen, dat dit protest tegen den oorlog thans zoo
luide opklinkt? Ik begrijp wel, dat vele predikers, eik in eigen
gemeente, een protest tegen den oorlog doen hooren, maar thans,
waar de tijden ernstig zijn en geruchten van oorlogen worden gehoord,
is het niet voldoende, dat dit alleen in kleine kringen geschiedt,
doch dient georganiseerd te worden opgetreden, is het noodig, dat
de gansche broederschap spreke, opdat hierdoor wellicht een grootsche
volksbeweging tegen het drijven tot oorlog verwekt worde".
In Frankrijk is men, althans onder de Protestanten, reeds met een
dergelijk georganiseerd optreden begonnen. Het bestuur van den
Protestantenbond (Féderation Protestante)heeft in godsdienstige bladen
een oproep geplaatst aan de predikanten, om den Zondag vóór Kerstmis
te bestemmen tot een afzonderlijken dienst aan den oorlog gewijd.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
De copie, al of niet geplaatst, wordt niet teruggegeven.
Met opzet schrijf ik hierboven „Ingezonden", daar ik niet als
mederedacteur het woord neem, doch als buitenstaand belangstellende,
en toch ook als man van het vak, die twintig jaar predikant en vijf
jaar ouderling geweest ben. Niet gaarne wil ik mij mengen in zaken
die mij niet aangaanmaar als kerkelijk inwoner van Zandvoort, als
een die in het kerkelijk en geestelijk leven aldaar belangstelt, als
persoonlijk bekend en bevriend met de leden van den kerkeraad,
gaat mij de zaak waarover Ds. Posthumus Meyjes verleden week
schreef en waarover kerkeraad, kiescollege en zeker ook een deel
der gemeente in beroering zijn, wel degelijk aan. Deze zaak moest
geen zaak, dit geschil geen geschil zijn. De predikant deed waarlijk
geen onredelijke vraag aan den heer Groen, toen hij hem voorstelde,
hetzij op het graf, hetzij in het sterfhuis, een kort woord te spreken
of enkele woorden uit de Schrift te lezen. Immers, een ouderling is
een mede-opziener der gemeente en moet den predikant kunnen
helpen en de gemeente, zoo noodig. mede onderwijzen Zelfs van de
diakenen wordt, blijkens ons formulier van bevestiging, verwacht,
dat zij de armen met woorden uit de Schrift zullen troosten, hoeveel
te meer van de ouderlingen.
Natuurlijk is niet ieder lid van een kerkeraad een redenaar, en dit
behoeft ook niet. Vaak moet een zekere schroom eerst overwonnen
worden, maar dan gaat het ook, als men het beproeft. En een ouderling,
die getrouw de godsdienstoefeningen bijwoont en zijn bijbel liefheeft
en leest, zal ook wel bij een ziekbed of in een sterfhuis, als de eerste
schroom overwonnen is, een woord in dien bijbel vinden dat hij kan
voorlezen en waarmede menschenzielen kunnen gesterkt en getroost
worden. Het is zoo heerlijk, dat wij dan juist niet met eigen woorden
behoeven aan te komen, maar dat de bijbel daar voor ons ligt,
waaruit wij slechts hebben te putten om levend water te vinden.
Het spreekt wel van zelf dat de eene ouderling dien heerlijken
en voor de eigene ziel ook gezegenden arbeid beter zal kunnen
verrichten dan de ander; ouderlingen als indertijd de heer Roosmale
Nepveu te 's Gravenhage of Prof. Gunning te Arnhem, zijn een heerlijke
zegen voor de gemeente waarin zij wonen en werken maar toch,
overal moet het streven van alle kerkeraadsleden, hetzij in steden
of in dorpen, merkbaar zijn om in hun ambt te doen, in alle eenvoudig
heid, wat hun hand vindt om te doen. In het Haarlemsch Predikbeurten
blad kan men immers ook eiken zomer lezen, dat onderscheidene
predikanten, wanneer zij in vacantie gaan, bekend maken, dat ge
durende hun afwezigheid, kranken en anderen die een bezoek wenschen,
zich kunnen wenden tot den ouderling van de wijk.
Ik had indertijd den heer Klein als ouderling, een rustend onderwijzer
en innig vroom manen heerlijk waren de bezoeken die hij bij
kranken aflegde, de troostwoorden uit de Schrift die hij hun bracht
en de gebeden die hij aan hun sponde tot God opzond
Hoe meer de leden van een kerkeraad zich bewust worden van het
heilige en heerlijke van het ambt, waartoe God hen riep, en dat niet
slechts bestaat in het zitten in de kerkeraadsbank of het bijwonen
van de kerkeraadsvergaderingen, maar in het besturen en leiden van
de gemeente met den predikant als voorzitter, het brengen van het
evangelie aan kranken en gezonden, aan ouden en jongen, aan rijken
en armen, des te meer zullen zij God vragen hen daartoe te be
kwamen, de gelegenheden blijmoedig aangrijpen die hun geboden
worden om hun ambt in al zijn onderdeden te vervullen, en alle
geschilleu die zouden kunnen ontstaan, vermijden, of, zijn zij ontstaan,
zoo spoedig mogelijk uit de wereld helpen. Dit zij ook meer en meer
het streven van den kerkeraad van Zandvoort, opdat Gods naam ver
heerlijkt worde en kerkeraad en gemeente beiden door den Heer gezegend
AERDENHOUT. M. F. VAN LENNEP.
Geachte Redacteur!
Met groote belangstelling las ik uw mededeelingen inzake de ont
slagname als ouderling van den heer Groen en ik bewonder uw
flinkheid, dat ge u niet met den uiterlijken vorm van het ouderling
ambt hebt willen vergenoegen, maar dat ge ook naar het wezen van
de zaak hebt gevraagd.
Gij deedt daarmede een moeilijk, maar voortreffelijk werkmoeilijk
omdat men zich in een wespennest steekt, als men ingaat tegen
schijnvertooningen, en voortreffelijkomdat de Kerk niet beter ge
diend kan worden dan door ernst te maken met hare instellingen.
Immers men kan niet verwachten dat menschen, die waarheid en
werkelijkheid zoeken, de Christelijke Gemeente serieus zullen nemen,
wanneer zij waarnemen dat een ouderling, bij de godsdienstoefeningen
vooraan zittend als een opziener der Gemeente, zijn ontslag neemt
omdat van hem iets zeer gewoons, zijn ambt rakende, wordt gevraagd.
Want men stelt zijn eischen toch waarlijk niet te hoog, als men
van een ouderling verwacht dat hij in alle eenvoudigheid bij een
begrafenis kan voorgaan. Een ouderling wordt toch als zoodanig
gekozen omdat hij onder de gemeenteleden uitblinkt door geloof en
liefde en ootmoed. En zoo iemand zal toch in ootmoed wel een
woord van geloof en liefde kunnen spreken
Gij hebt dus een goed werk gedaan door in dezen met het ouder
lingambt ernst te maken. Ofschoon gij u wel bewust zult geweest
zijn u zelf er geen plezier mede te doen. Van harte wensch ik u
kracht toe om, ondanks tegenstand, de waarheid te blijven voorstaan.
Met vriendschappelijken groet,
C. J. C. Burkens.
Verzameld door C. B.
DE KNARSENDE DEUR.
Een zeer welgestelde „Christelijke" dame had voort
durend veranderingen in haar dienstpersoneel. Onder
hare heerschzuchtige manieren kon niemand het lang uit
houden. Eens vroeg zij eene buurvrouw om raad. „Gij moet
het eens met een weinigje oiie probeeren" zeide deze.
„Hoe bedoelt ge dat?" „Ziet ge", antwoordde de buur
vrouw, „ik had eens eene knarsende deur, waardoor niemand
gaarne in- en uitging. Doch sedert ik haar geolied heb,
knarst zij niet meer. Gij moet liet heusch eens met olie
probeeren. „Hoe moet dat gebeuren?" „Wanneer
uwe dienstboden iets goed doen, onthoud ze dan uwe
goedkeuring niet. Dat is olie voor de harten. En doen ze
iets verkeerd, laat er u dan niet dadelijk door van streek
en uit uw humeur brengen. Smeer uwe stem en uwe woorden
met de olie der liefde in. Dat maakt weer veel goed."
Hoeveel knarsende deuren van deze soort zijn er toch overal,
die door de toepassing van bovengenoemd recept van hunne
wanklanken genezen kunnen worden
KERKGEBEDEN.
(Aan voorgangers).
Uw voorbeden zijn soms psalmen, dikwijls preken;
Ook vaak een biecht van eige' ervaring, eigen strijd.
Vergeet niet dat ge uit naam van allen hebt te spreken;
En God wel weet wie Hij is en Gij zijt.
Beets.
WAT DE BIJBEL NIET IS.
Geen leerboek van der volk'ren lotgevallen,
Noch der „ontwikkeling van het Jodendom,"
Geen „handboek der braaflevendheid voor allen,"
Ook niet een antwoordlijst op elk „waarom?"
't Is geen verzameling van wonderboeken,
Nog min een duister godgeleerd betoog,
Vergeefs ook zult ge er in een stelsel zoeken,
(Wie 'tooit er vond weet dat hij zich bedroog.)
Geen tuighuis is 't, opdat een vechtziek Christen,
Er waap'nen haal tot dwaze broedertwisten
Noch ook een tekstenboek, om „dood te slaan"
Al die niet juist in alles met u gaan.
Dat al is 'tGodswoord niet; hoe 'twel moet heeten?
Doorzoek het biddend, vriend, gij zult het weten.
RUIM.
„Maar dominee hoe dorst je toch zoo ruim te wezen;
Zoo hoorde ik 't nooit,
't Was of ge na te grabbel werd gegooid."
„Vriend, heb je er zelf ook wat van opgelezen?"