Mededeelingen.
Zending.
Vragenbus.
Daarmefe was de plechtigheid geëindigd en lieten we het
reiskleed onzer doode achter in den killen grond, verzekerd
dat de reizigster-zelve het Vaderhuis is binnengegaan,
waar haar smart in blijdschap, haar lijden in heerlijkheid
is veranderd en het „vernederd lichaam" aan het verklaard
en heerlijk lichaam van Christus zal worden gelijk gemaakt.
Mededeelingen, vragen, berichten enz. moeten, om in het eerstvolgend
nummer te worden opgenomen, aan het adres der Redactie worden
toegezonden des Dinsdags, vóór 1 uur namiddags
De H.H. J. Snijer en j. van Brummelen hebben hun
herbenoeming tot ouderling en diaken aangenomen.
Nieuwe leerlingen voor de Zondagsschool worden Zondag
12 Januari aangenomen.
De e. v. Zondagsschool-cursus heeft plaats Donderdag
9 Januari 1913. Na afloop daarvan weer Krans
Attestatie ingekomen van Marie Alberdina Johanna de
Jager uit Culemborg.
Evangelisatie-arbeid. Zaterdag, 4 Jan. 's avonds 8 uur,
in „Ons Huis" Volkssamenkomst.
De Heer Garms van Beverwijk.
Maandag, 6 Jan. 's avonds 8 uur in „Ons Huis"
Vrouwenkrans.
Woensdag, 8 Jan. 's avonds 8 uur Bidstond, Kost-
verlorenstraatweg 28.
De Martha-krans hervat hare bijeenkomsten a.s. Dinsdag,
7 Jan., 's avonds 73/4.
De Catechisaties van Difisdag, worden, zoowel 's middags
als 's avonds, den 7den Januari weer gehouden.
Aan V. Neen, aan den Zondagsbode is dat geschrijf
over het Kiescollege, elders voorkomende, niet ter plaatsing
aangeboden. Natuurlijk wordt een elders ingezonden
artikel in dit blaadje niet beantwoord.
Den Voorlezer-Voorzanger is door den Kerkeraad uit
zijn betrekking ontslag verleend.
Een brief van zendeling Hoekendijk, te Garoet
op Java.
Die Europeesche dame, waarover ik vroeger schreef, is na
haar bekeering ijverig aan het evangeliseeren gegaan. Zij wist
haar moeder en schoonmoeder mede te krijgen naar de
kerk. Haar broer leefde in concubinaat, en nu ontfermde
zij zich ook over zijn huishoudster en nam haar geregeld
mede naar den Soendanee-chen dienst. Weldra werd'deze
een van die dorstige zielen, die met wellust drinken uit
de fonteinen des heils. Laatst preekte ik over de woorden
„Zoo iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke" en
toen dronk ook deze ziel van Gods goedertierenheden, en
daar kwam blijdschap en vrede. Weldra kwam zij mij
vragen om den doop Ik wees er haar echter op, dat dit
onmogelijk was, zoolang zij in die verhouding stond tot
haar „man." Van tweeën een: zij moest hem trouwen öf
verlaten. Men voelt in Nederland volstrekt niet, wat zulk
een eisch soms beteekent. Mijnheer verlaten, beteekent
teruggeslingerd te worden in de kampoeng, om daar de
slavin van den een of anderen Inlander te worden, wel
getrouwd voor de wet, maar zonder eenige zekerheid, dat
men niet den volgenden dag als een verstootene op straat
zal staan met een verwoest lichaam en een verbitterde
ziel. Toch stelde ik dien eisch, omdat Gods Woord dien
ons oplegt, en ik voelde, dat hier de hand moest worden
afgekapt en het oog moest worden uitgelrokken en de voet
moest worden afgehouwen. Zij ging heen, bedroefd zijnde.
Maar zij ging tot haar Heiland, Dien zij pas gevonden
had, en zij bad Hem om uitkomst te geven in dezen nood
want zij wilde wel de banden verbreken, maar had er niet
de kracht toe. Daarom zocht zij haar kracht bij den Heer,
en de zuster van haar man hielp haar in deze worsteling.
En toen kwam het heerlijk antwoord. Des avonds kwam
haar „man." thuis en vertelde onder allerlei excuses, dat
hij zich had verloofd met een Europeesch meisje. Hij vreesde
natuurlijk een uitbarsting van woede; doch hij wachtte
daarop te vergeefs. In plaats daarvan kwam er over haar
een groote blijdschap, nu de beletselen waren weggenomen,
die haar nog van den Heer scheidden. Zij voelde het, de
ban was nu gebroken, de laatste donkere wolk dreef voor
bij, en daar brak het heerlijke, goddelijke licht des heils door.
Zij keerde naar haar vader terug, onder voorwaarde, dat
deze haar vrij zou laten haar Heiland te dienen. De banden
waren verbroken en de slavin was vrij geworden.
Daar ging een gejubel op uit twee dankbare harten, en
toen wij het vernamen, hebben wij medegejubeld. Het zal
mij een genot zijn, aan dat meisje den doop te mogen toedienen.
Wij hebben een wonderdoend God. O, laat ons dat toch
nooit vergeten. Als Zijn kinderen in druk zitten, dan helpt
Hij hen zoo vaderlijk zoo goddelijk uit. Ik ben nu eigenlijk
verlegen met mijn eigen moedeloosheid van vroeger.
Laat ons dan nu ook blijde roemen, evenals wij vroeger
droevig hebben gezucht. Daar worden zielen gered. Dankt
allen God daarvoor.
Al gaat het dan langzaam, het gaat toch heerlijk. Toen
ik nog jong was, zeide ik altijd .Heer, als ik maar één
ziel voor U winnen mag, dan zal ik U altijd trouw dienen
En toen ik voor het eerst een ziel tot Jezus brengen
mocht, heb ik gezegd
„Neen, Heer, nu ben ik met één ziel niet tevreden."
Daar is op aarde geen reiner genot, dan zielen voor Jezus
te winnen, en hoe meer zielen de Heer ons geeft, des te
meer verlangen wij naar meerdere. Wel dankbaar, maar
niet, nooit voldaan. In Gods kracht dan ook verder!
v. L.
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord
Vraag Hoe moet ik verstaan dat van Christus gezegd wordt
(b v Openb. 1 vs. 18 en 2 vs. 8) „die dood is geweest"? Naar
gereformeerde kerkleer zal het beteekenen de dood der menschelijke
natuur (Natuurlijk, want de Goddelijke natuur kan niet sterven.)
Maar wat is naar uwe meening de beteekenis dezer woorden, in
den zin der H. Schrift?
Antwoord. Uw vraag roert het vraagstuk aan der twee naturen
in Christus.
Het „Nestorianisme* neemt aan dat er in Christus twee naturen
zijn, een goddelijke én een menschelijke, en dat deze beide niet
alleen onderscheiden, maar gescheiden moeten worden.
Het „Monophysitisme" komt tot een precies tegenovergestelde con
clusie.
Het kent maar één natuur, de goddelijke
Correctie op het éérste leertype is de bepaling van het Concilie
van Chalcedon twee naturen, onvermengd naast elkaar bestaande,
doch in Christus vereenigd.
Correctie op het andere leertype is de Luthersche leer van de
z.g n „communicatio idiomatum" volgens welke, eigenschappen der
eene natuur, zich mededeelden aan de andere.
Beide correcties behoeven echter weer correctie.
Immershoe kan in één persoon tegelijk een goddelijke natuur
zijn. die alwetend is. én een menschelijke natuur, die zulks niet is?
En: hoé kan de eigenschap der alomtegenwoordigheid, die de
goddelijke natuur bezit, zich mededeelen aan de eigenschap der
beperktheid, aan de menschelijke natuur eigen?
In de nieuwe theologie (Schleiermacher en Ritschl) wordt maar
één natuur in Christus aangenomen, n 1 de menschelijke.
Maardeze oplossing is in strijd met Jezus' zelfbewustzijn. Hij
heeft zich méér dan een mensch geweten en verklaard.
Dan is er nog een ander standpunt, dat der z.g n. „Vermittelungs-
theologen" (Martensen, de la Saussaye Sr..) die uitgaan van de eenheid
tusschen het goddelijke en het menschelijke. Omdat er geen tegen
stelling is, de Logos wordt geen steen, plant of dier, maar mensch,
d.i. een Godverwairt wezen, kunnen ze met elkander in één
persoon voorkomen.
Mi is de benaming „Godmenschniet anders dan de. zij 't ook
gebrekkige, uitdrukking voor de erkenning dat wij in Christus het
goddelijke èn 't menschelijke vereenigd aanschouwen.
Hoe wij ons deze vereeniging hebben te denken, is m i niet nader
uit te leggen. Hier is een mysterie, voor t eindig verstand ondoor
grondelijk alleen eenigszins binnen het bereik onzer bevatting ge
bracht door het beeld van 't ijzer, dat van vuur is doorgloeid, of
van twee concentrische cirkels, d w.z twee cirkels van verschillenden
omtrek, doch met hetzelfde middelpunt.
De vraag, door U gesteld, hoe de Godmensch kon sterven, is
evenmin te beantwoorden als die andere: hoe Hij kon liggen in.de
kribbe van Bethlehem. Maar dat zijn ook geen dingen om te
beredeneeren. Hij, dien wij als het „Vlecschgeworden Woord aan
bidden, is gebleken te zijn èn waarachtig God én waarachtig mensch.