Wie helpt leden winnen voor de vereeniging tot bevordering van Zondagsrust? FEUILLETON. DRIE KERSTDAGEN UIT DE SPAANSCHE HERVORMING. uwer zonden te boodschappen en u voor oogen te schilderen de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods gij weet dat ik ook gedurig in uw midden het „troost, troost mijn volk" doe hooren. Maar gij weet ook dat ik u niet spaar dat ik niet alleen aan de lieflijke beloften, maar ook aan de onverbiddelijk- strenge eischen van het Evangelie recht doe wedervaren. Ik verzeker u dat ik er daarom soms zoo vreeselijk tegen opzie om te prediken dat ik zoo lijden kan onder de verzoeking om maar wat te gaan schipperen en plooien en de scherpte van het zwaard, dat ik moet hanteeren, óm te leggen. En tóch wee mij, als ik het deed Help mij, Gemeente om op de komende Zondagen van dit nieuwe jaar trouw te zijn. Help mij door uw gebed om vrijmoedigheid. Wat ik in de twééde plaats noemen wil als een beletsel voor de vrijmoedigheid van den Prediker, is zijn ervaring van onvruchtbaren Evangeliearbeid. Doet de boodschap, die hij te brengen heeft, hem vaak mismoedig zijn, zij, aan wie hij die boodschap te brengen heeft, doen gewoonlijk niet veel om hem te bemoedigen. En nu denk ik niet aan de ergernis die het woord des kruises nog altijd verwekt ook niet aan 't feit dat de Evangelie-dienaar des Zondags voor deze eigenlijk-ónmoge lijke taak staat te spreken tot een zoo gemengde schare, waaronder er zijn ontwikkelden èn eenvoudigen beschaafden èn onbehouwen, ruwe hoorders fijne en grove zielen geestelijk-gevoelige èn onverschillige, geestelijk-doode naturen blijden èn droeven jongen en ouden boozen èn goeden. Als ik spreek van de den prediker ontzinkende vrij moedigheid, als hij let op zijn hoorders, dan denk ik nu vooral aan het niet te loochenen feit dat er van 't uitge strooide zaad in den regel maar zoo bitter weinig terecht komtals er al iets van terechtkomt. Wat de hoorders den Evangelie-dienaar doen, d.i. druk bespreken wegen in hun weegschalen becritiseeren de onmogelijkste eischen stellen. Maar daders des woords zijn zij slechts zeer zelden. Natuurlijk weten ze daarvoor allerlei verontschuldigingen aan te voeren. Maar tot zélf-beschuldiging brengen zij het meestal niet. Wat mijzelven betreft, ik ben héél blij dat er tal van menschen die vroeger naar mijn prediking kwamen hooren, er nu niet meer zijn. De leège plaatsen verontrusten mij niet. Wat mij verontrust en doet vragen geeft al dat gepreek wat, dat is het verontrustende verschijnsel dat er nog altijd zooveel bezètte plaatsen zijn als ik preek. Als iemand, om mij te bemoedigen, zegt „wat een vólle kerk was het", dan knik ik meestal maar „ja" of zeg niets, omdat die iemand 't stellig goed meende met zijn lof. Maar in mij is toch altijd een droevig gevoel, 'n gevoel dat me veeleer zou doen schreien dan doen lachen. Want juist zoo n vólle kerk is zoo n ernstige openbaring van de volheid der ongerechtigheid, die bezig is zich in haar vóllen omgang hier te vertoonen. Is het niet verschrikkelijk dat de groote meerderheid der kerkgangers trouw onder de Evangelie prediking xblijft komen en tóch dezelfde onbekeerde menschen blijven Is het niet verschrikkelijk dat er ook hier in Zandvoort zoo velen zijn die zich geregeld Zondag aan Zondag onder den mangel laten leggen, om daarna weer op te zetten en zich op te blazen tot hun vorigen winderigen omvang Is het niet verschrikkelijk dat er onder de ijverigste tempelgangers zooveel geld-wolven, zooveel drinkebroers, zooveel goddeloozen zijn Is het niet verschrikkelijk dat het slag op slag blijkt hoe 't onder die biddende en zingende en luisterende schare allerminst een zeldzaamheid is, dat men in 't geheim tegen den Evangeliedienaar intrigeert? hem openlijk belastert en verguist? Dat de wereld dit doet, is natuurlijk. Als zij dat met 't groene hout heeft gedaan, wat kan dan niet 't dorre verwachten Maar dat de Judassen niet wegblijven, doch blijven komen, ondanks hun ontmaskering blijven komen, dat is een fataal verschijnsel. Toen Jezus den man van Karioth aanwees met den vinger, ging hij althans heen. Maar onder ons blijven zij zitten, en staan dan bovendien nog bij velen in een roep van bijzondere vroomheid Gemeente ik heb uw gebed om vrijmoedigheid voor mij dringend noodig. Soms ben ik in staat om te gaan gelooven dat niets zoo volslagen-nutteloos is als de Evangelie-ver kondiging. Niet de Evangelie-verkondiging aan de heidenen. Maar de Evangelie-verkondiging aan de Christenen, die prat gaan op hun christelijkheid en slag op slag de meest doorslaande bewijzen geven dat zij nog niet eens zoover HET EERSTE KERSTFEEST. 3. „Toen ik genoeg Bijbels, Testamenten en traktaten verzameld had, meende ik niet beter te kunnen doen dan ze zelf in mijn vaderland te gaan verspreiden, en tegenwoordig zijn er weinig streken, vooral in Castilië en Andalusië, waar men Julianillo el chico 1). gelijk zij mij noemen, niet kent. Thans hoop ik hier eenigen tijd te blijven, om in deze stad en de omlig gende dorpen te evangeliseeren„En waar gingt gij thans heen?" „Naar het huis van Dona Isabella de Baena, alwaar ik vermoed dat de vrienden nog wel, evenals vroeger, zul len te vinden zijn". „Gij hebt gelijk; ikzelf begaf mij ook derwaarts; ja, het huis van deze moedige en edele Christin is nog altijd het vereenigingspunt van alle onze geloofsgenoo- tenzij gaaf onbevreesd voort, en haar hooge rang beschermt haar misschien tot nu toe tegen 1) de kleine. veel gevaar, doch er kan een tijd komen, waarin ook zelfs de hoogste rang geen bescherming meer aanbiedt, en ik moet bekennen dat de troonsbeklimming van Filips mij met angstige voorgevoelens vervult, van hem, die gezegd heeft dat hij zijn eigen zoon zelfs zou ver branden, indien hij hem met ketterij besmet vond Aldus voortwandelende en pratende zijn de beide vrienden bij de kathedraal gekomen, al waar zij op het voorstel van Lozada binnen treden, om er even uit te rusten, daar het nog iets te vroeg is voor de bijeenkomst bij Dona Isabella de Baena. „Het is toch een prachtig gebouw", zegt Hernandez, „en jammerlijk is het, dat deze heerlijke kerk nog altijd in dienst der afgoderij is". Dat is waar, maar wij hooren toch nu en dan hét zuivere Evangelie ook van dezen kansel". „Is dat werkelijk zoo?" „Men kan wel bemerken dat gij in langen tijd Sevilla niet bezocht hebt; maar gij kent Egidius en Ponce de la Fuente toch nog wel?' „Het is waar, ik had aan hen niet gedachtmaar Egidius preekt immers niet meer?" „Helaas neenverscheidene jaren hebben wij, foen hij kanunnik aan deze kathedraal was, zijne zeld zame gaven mogen genieten en het Evangelie van hem hooren, doch in '52 is hij door de inkwisitie tot drie jaren gevangenisstraf ver oordeeld. en na zijne vrijlating in liet vorige jaar heeft hij onze stad verlaten, en is naar het Noorden van Spanje gereisd. Ik heb echter vernomen dat hij voor een paar dagen hier is wedergekeerd. Gelukkig hebben wij thans in Ponce de la Fuente, den voormaligen hofpre diker van Karei V, een welsprekend en geloovig evangelieprediker terug ontvangen. Doch de inkwisiteurs hebben scherpe ooren en het zou mij niet verwonderen zoo hem eerstdaags het zwijgen werd opgelegd, of nog iets ergers be jegende, niettegenstaande de gunst, waarin hij zich aan het hof mag verheugen". „Gij zijt heden bizonder moedeloos gestemd". „Nu, wij zullen zien, of ik niet gelijk hadmaar stil, daar beklimt een kanunnik den kanselde preek gaat beginnen". Het is, gelijk Lozada zegtde kerk heeft zich langzamerhand gevuld, en ook onze beide vrienden hebben, een weinig achter een pilaar verscholen, op een der achterste rijen plaats genomen. Het inwendige van de kathedraal maakt een overweldigenden indruk; een ge heimzinnig halfduister vervult het reusachtig gebouw, terwijl een enkele zonnestraal door de ruiten speelt, en zijn lichtbundels van pijler tot pijler zendt. Niet ten onrechte zijn de inwoners van Sevilla trotsch op hunne kathe draal en noemen haar een wonder van Europa. Niet minder dan tachtig altaren zijn binnen hare wanden te vinden, waarop dagelijks vijf honderd missen worden bediend. Hare kanun niken zijn machtige heeren, die zich, wanneer zij de mis bedienen, door reusachtige, met paarlen versierde waaiers laten bekoelen een recht dat hun door den paus is toegekend. Wordt vervolgd v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1913 | | pagina 2