2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 26 Jan. 1913. Voor eiken dag- Zending. Also tot liet ontfangen ende uijt deelen van dese penningen, tussclien de Diaconen ende Arme-Vaders van dese plaets eenige moeijelijckeijt qnani te ontstaen, also de Arme-Vaders sustineerden, also sij wel de slechste beurse hadden, dat haer die penningen alleen souden toekomen, so is 't dat de Diakonen 't selve eenen tijt lang met vele moeijelijck- lieden tegen gehouden hebbende eijndelijck op het versoeck van de Arme-Vaders, sijn gekomen tot een accoortdewijle datter twee jaren waren verschenen, so is 't eijndelijck goed gevonden, dat de Diakonije van die des hondert gis. souden genieten twee hondert gis. en de Arme-Vaders vier hondert gis. maer in het toekomende als daer wederom een jaer was verschenen dat de Diakonen souden ontfangen hondert ende vijftig gis. ende de Arme-Vaders oock so veel, en dat so lang als het geld te ontfangen was't welck accoort is gesloten in de tegenwoordichheijt van Ds. C. Spiljardus en Adriaen van der Meij, Schout. Volgt nu het accoort van schout en de schepenen onder- teickent hetwelcke de E. Heeren Directeurs is vertoont, waerop het geld is ontfangen. Wij onderschreven, schout ende schepenen getuigen nae waerheijt, dat de Diakonen ende Arme-Vaders van dese onse plaets, wegen het verschil geresen tusschen beijden, om te ontfangen de penningen bij Testamente gemaect, door het overlijden van Sr. Adriaen Crommelingh. teil over- staen van onsen Predikant D. Carolus Spiljardus, in min en vriendschap sijn geaccordeert, om ieder de helft, te weten de Diakonen hondert ende vijftich gis, ende de Arme-Vaders hondert ende vijftig gis, te genieten tot onder hout van de behoeftige alhier, dit gedaan sonder arch ofte list. Versoecken derhalven de E. Heeren Directeuren hier over gestelt, dit ons getuigenis der waerheijt geloove te geven. Actum Sandvoort den 9 Jan. A° 1664 Ende was onderteickent Adriaen Hendriek van der Meij Schout tot Sandvoort. Leendert Claesz. Schepen. Leendert Dircksz. Schepen. Verzameld door C. B. Hij, die geen tijd heeft om zijnen Bijbel te raadplegen, zal mogelijk later wel tijd moeten hebben om ziek te zijn; die geen tijd heeft om te bidden, moet tijd vinden om te sterven; die geen tijd heeft tot nadenken, heeft gewoonlijk wel tijd tot zondigen; hij die geen tijd kan vinden voor berouw, zal een eeuwigheid vinden waarin het voor berouw te laat is. N. N. Het Woord van God, wel verre van speelgoed te zijn, snijdt alle waarheden open, alle begoochelingen weg, alle bedekselen door, alle uitvluchten af. Het ontleedt het grootste raadsel der scheppingU, o mensch! N. N. Wie nooit iets wil, nooit iets aanvat, nooit iets onder neemt, nooit jaagt naar een doel, die begaat ook nooit een foutzijn gansche leven uitgezonderd, lat uit één enkele groote fout bestaat. Ritier. Daden zijn de pols van den tijd. George Eliot. Wat zijn wenschen anders, dan een schoon bont glas, waardoor men geen werkelijke kleuren ziet? Wallis. Ik bid niet om een lang leven, ook niet dat gij mij uit de wereld wegneemtik bid enkel, dat gij mij bewaart voor den booze Lavater. Onbeschaamdheid gaat ter helle, schaamte naar het paradijs. Talmud. Een aardig fonds. Onlangs las ik van een aardig fonds, dat het Syrisch weeshuis te Jeruzalem bezit, eene duitsch-protestantsche stichting, die reeds vele jaren tot grooten zegen in het Heilige Land geweest is. Het draagt den naam „Ueberdas Grab hinaus" (Tot over het graf) en is op de volgende wijze ontstaan. In 1902 zond een 77jarige emeritus-predikant uit Silezië aan het bestuur van het weeshuis 200 mark (f120) met het volgende begeleidend schrijven: „leder zendingsvriend moet er voor waken, dat zijn bijdrage met zijn dood niet ophoudt. Immers de door den dood ontstane verliezen worden niet altijd aangevuld. Daarom moet ieder gedurende zijn leven hiervoor sparen, opdat van de rente van het gespaard bedrag zijn tegenwoordige bijdrage nog tot over het graf worde uitbetaald. Van mijn sober inkomen en vooral van mijn tegenwoordig klein pensioen bleef zelden iets over voor de spaarkas, zoodat ik wei den leeftijd zou moeten bereiken van Methusalem om mijn doel te bereiken. Thans echter heb ik een kleine erfenis gekregen en ik besloot terstond mijn plan uit te voeren. Zoo zend ik u dan 200 mark onder bovenbedoelde voorwaarde voor het Syrische weeshuis. Overigens zal ik mijn december-bijdrage, zoolang ik leef, blijven betalen. Geschiedt dit niet meer, dan is dat een bewijs van mijn afscheid van dit aardsche leven, wat zeker niet ver meer is. Wellicht geeft mijn voorbeeld anderen aanleiding om er over na te denken of zij niet hetzelfde kunnen doen in het belang van onzen zoo gewichtigen zendingsarbeid in het Heilige Land. Mijn naam behoeft niet te worden bekend gemaakt". Het voorbeeld van den ouden predikant vond van jaar tot jaar navolging. In het afgeloopen jaar alleen bedroegen de gaven voor het Syrisch weeshuis met bijzondere be stemming voor het fonds „Tot over het graf" bijna 19000 gulden, en in de tien jaren die sedert den brief van den predikant zijn verloopen, is er een belangrijk kapitaal bijeengebracht, uit welks rente negen vrije plaatsen in het weeshuis verzekerd zijn, zoodat negen weeskinderen uit het Heilige Land, die anders wellicht droevig verwaarloosd zouden zijn, uit dat fonds verpleegd en chiistelijk opgevoed worden. Dit bericht, dat ik in de „Nederlander" las, trof mij zeer. leder die het voorrecht heeft medebestuurder te mogen zijn van eenigen tak van christelijke werkzaamheid, en vooral de penningmeester, weet hoe droevig het is wanneer een trouwe gever of geefster sterft en men voortaan de gave die zoo geregeld wederkeerde en die men voor den arbeid onmogelijk missen kan, moet derven. Men hoopt dan zeer dat de familiebetrekkingen kinderen of andere bloed verwanten die van den overledene erfden, de gift zullen voortzetten; maar dit is lang uiet zeker en valt vaak bitter tegen. Of die familieleden zijn belangstellende christenen en geven reeds jaarlijksche bijdragen aan de verschillende takken der in- en uitwendige zending, zoodat zij er niet terstond aan zullen denken hun bijdrage te vermeerderen, of zij zijn het niet, en geven dus ook niets. In beide gevallen lijdt het koninkrijk Gods schade. En al geven de kinderen samen evenveel als vroeger de overledene gaf, het werk blijft cp dezelfde hoogte en kan niet worden uitgebreid. Daarom geloof ik dat het zeer gezegend zou zijn, indien christenen, meer dan tot dusver geschiedt, hetzij bij hun leven reeds of anders als legaat, aan de verschillende takken van christelijke en zendingswerkzaamheid, die hun sympathie hebben en waaraan zij gewoon zijn telken jare iels te geven, een som gaven, zooveel mogelijk overeen komende met het kapitaal, waarvan hun contributie de rente is. Hebben zij goeden grond om te vermoeden, dat hun nabestaanden na hun dood in hun voetstappen zullen wandelen, dan is deze daad, hoewel goed, toch minder noodig, en behoeft de gift ook zoo groot niet te zijnmaar

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1913 | | pagina 3