Uit de Gemeente.
De zondagswet van 1815 is nog niet afgeschaft. Waarom
mag zij dan publiek en officieel worden overtreden?
FEUILLETON.
DRIE KERSTDAGEN UIT
DE SPAANSCHE HERVORMING.
Openbare vergadering der Chr. Jongelings-vereeniging
Eendracht maakt Macht".
Zaterdag, 8 Februari hield de Christelijke Jongelings-
vereeniging, alhier, haren aangekondigden propaganda
avond.
Om 8]/i uur opende de heer C. Tabak, van Amsterdam,
Agent van het Nederlandsch Jongelings Verbond, de goed
bezochte vergadering in de groote zaal van „Ons Huis".
Behalve de medewerkende leden der afdeelingen Muziek
en Letterkunde van de Haarlemsche Jongelings Vereeniging,
waren nog verscheidene leden dier Vereeniging mee gekomen,
deels uit belangstelling voor hunne Zandvoortsche zuster-
afdeeling, deels om den Heer Tabak te hooien.
Na de gebruikelijke opening, las de heer Tabak de ge
lijkenis van den „rijken jongeling" voor (Mare. 10: 17—22),
waarna de voorzitter der afdeeling, de heer M. C. Draijer,
een openingswoord sprak, waarin hij den heer Tabak en
de leden der Haarlemsche vereeniging dank zegde voor hun
overkomst en medewerking. Doel van deze vergadering is,
propaganda te maken voor de vereeniging, die nog niet
den steun geniet, dien zij zoo noodig heeft. Is dit te wijten
aan haren geringen arbeid of aan de onverschilligheid van
het publiek, zoowel ouderen als jongeren
Vervolgens bracht de muziekvereeniging een heel goed
uitgevoerd nummer ten gehoore. Jammer, dat de zaal wat
klein was voor het klank-volume. Hierop volgde een
komische voordracht door den heer Kranenburg van Haarlem.
De heer Tabak, het woord erlangende, zegt dat het hem
genoegen doet, dat hij hier hedenavond op mag treden.
Bijzonder verheugt dit hem, juist omdat hij hier in Zandvoort
is. Wanneer hij toch op een zomermiddag, het bondsstof
nog in de haren, eens overwipte van Amsterdam naar
Zandvoorts strand, dan heeft hij wel eens aan zoo'n gezond
uitzienden jongen, met een rond en eerlijk gezicht, gevraagd
of hij ook lid der Jongelings-Vereeniging was. Maar deze
antwoordde ontkennend en zei zelfs nog nooit een ver
gadering der Jongelings-Vereeniging bezocht te hebben.
Nu komt spreker hedenavond hier om eens te zeggen,
wat wij met een Jongelings-Vereeniging bedoelen. Doch
vooraf wil hij de vraag stellen: „Wien ziet gij in mij? Gij
kent mij niet, gij weet alleen, dat ik ben agent van het
Nederlandsch Jongelingsverbond." Spreker wil hier niet
staan als een leermeester voor zijn leerlingen, doch wil
laten voelen, dat wij allen door een band te zaam verbonden
zijn. Hij wenscht niet aangezien te worden als iemand, wien
men betitelt met: „De geachte spreker." Als zoo iemand
zijn rede beëindigd heeft, zegt men dikwijls „Jongens wat
sprak die fijn en wat heeft hij een uitnemende dingen
gezegd". Maar bij slot van rekening slaat men zelfs de beste
raadgevingen in den wind. Spreker wil beschouwd zijn
als een vriend der jongelingen, dat zijn jonge menschen,
die iets willen, die iets zijn.
Een jongen van 16 jaar is persoonlijk verantwoordelijk
voor wat hij doet en wil, is volkomen mondig voor woorden
en daden, is geen kind. Wel is hij kind wanneer hij bij
moeder thuis isook iemand van 20 jaar moet zijn vader
eeren en zijn moeder liefhebben maar voor de buitenwereld
zijn zij zelfstandig, moeten zij weten wat zij willen. Zij
moeten de machten herkennen, die in de wereld den jongeling
belagen. Spreker noemt meer in het bijzonder de macht
van den drank, die het leven vernietigt en de macht der
onreinheid. Een jongmehsch dat door deze laatste macht
gevangen is, heeft weinig jeugdigszijn blik is niet helder,
zijn leven niet warm hij kan niet komen onder de macht
van hetgeen veredelt en opheft.
Hebt gij wel eens kennis gemaakt met de Jongelings-
vereeniging? Weet gij wat haar doel is, wat zij wil? De
arbeid der Jongelings-vereeniging is geen liefhebberijhet
is een arbeid der liefde, die gedaan wordt om dat hij moet
gebeuren, omdat hij goed is en noodig. Een jongelings-
vereeniging is geen kringetje van saaie, temerige jonge
menschen die voor ouderling willen spelen.
Er zijn menschen bij wie het, wanneer zij over de
jongelings-vereeniging spreken, is, alsof de g in hun keel
blijft steken. De Jongelings vereeniging is veroordeeld, omdat
men haar niet kent.
Wat is het belangrijkste deel van het leven? Het is de
jeugd. Het jonge leven is de lente waarin alles in groei
en krachtsontwikkeling is. Wat in dit tijdvak gedaan en
gedacht wordt, is fundamenteel voor het geheele volgend
leven.
Vooral komt 'ter veel op aan, hoe wij ons houden in de
eerste jaren, waarin wij in het maatschappelijk leven komen
de jaren na den schooltijd dus.
HET TWEEDÊKERSTFEEST.
7,
Eindelijk is het genoeg. De marteling heeft
twee uren geduurd de lijder mocht eens be
zwijkenen hij moet immers voor nieuwe
martelingen, en ten laatste voor den brand
stapel bewaard blijven. Op een wenk van den
inkwisiteur wordt hij weder losgemaakt en
bleek, afgemat, bloedend naar zijne cel terug
gebracht. Hoort! wat is het lied dat door hem
wordt aangeheven, terwijl hij door de gangen
geleid wordt?
Vencidos van los frailes, vencidos!
Corridos van los lobos, corridos! 1]
Hij weet dat hij de cellen van geloofsge-
nooten voorbijgaat, en het is door een triomf
lied dat de moedige strijder hen vertroosten
en versterken wil.
In zijn cel teruggebracht, mag hij zijne
gefolterde ledematen op eenig stroo uitstrekken,
en niet lang duurt het of God schenkt den
afgematten lijder voor eenige uren de ver
getelheid zijner smarten in een diepen slaap.
Als hij ontwaakt, is de zon reeds aan den
hemel, en dringt met een enkelen straal ook
door het lichtgat van zijn kerker; en met dat
1] Overwonnen zijn de monniken, oveiwonnen/
Verjaagd zjjn de wolven, verjaagd!
flauwe licht komen tevens de tonen der klok
ken van de kathedraal tot zijn oor. „De Kerst
klokkenJezus Christus is geboren! O mijn
Heiland ik dank u! Nog mag ik ze liooren
Ook hier wilt Gij met mij zijn. Ook hier in
mijn arm, zondig hart hebt Gij woning gemaakt;
ook mijn duister hart verlicht Gij, gelijk een
maal Bellehem's nacht. Kom, laat ik nog eens
dat Kerstlied zingen, dat wij drie jaar geleden
bij Dona Isabella zongen Misschien zingt zij
het nu in den hemel". Terwijl zijn loflied
weerklinkt, wordt de deur van zijne cel weder
om geopend. „Zouden zij mij op nieuw gaan
pijnigen Doch neen, dat is op Kerstdag
onwaarschijnlijk. Ik geloof veeleer, dat zij een
nieuwen gevangene hier binnen brengen. Dat
zou een blijde verrassing wezen, indien God
mij een geloofsgenoot zond. Ja waarlijk; men
laat hem binnen, en sluit de deur weder. Wie
zij t gij, goede vriend? Naar uwe blonde haren
komt gij in ij voor geen Spanjaard te zijn."
„Gij hebt goed geraden," is het antwoord,
dat hoewel in het Spaansch, toch met een
vreemden tongval wordt gegeven. „Ik ben
een Engclsch Protestant, een koopman uit
Londen. Mijn naam is Nicholas Burton voor
handelszawen was ik hier aangekomen, en
omdat ik mijn tong niet heb kunnen bedwin
gen bij het zien van de gruwelijke vervolgingen,
waaraan de Protestanten hier blootstaan, en
mij wat al te vrij over de inkwisitic heb uit
gelaten, heeft men mij gevangen genomen en
zal ik misschien hun lot mede ondergaan. Ik
vermoed echter dat het de inkwisitic vooral
om mijn rijkdommen te doen is; ik had han
delswaren tot een aanzienlijk bedrag bij mij
en die hebben zij terstond verbeurd verklaard
„Best mogelijk, lieve broeder, de Mammon
is hun god; nu zal ik u zeggen wie ik ben.
Mijn naam is Julianillo Hernandez, bijgenaamd
„el chico"; ik was colporteur, doch een smid,
wien ik een Testament gegeven had, en dien
ik voor een broeder hield, heeft mij verraden
en thans ben ik reeds meer dan twee jaren
gevangen. Ik dank God, dat Hij mij een broe
der in de eenzaamheid gezonden heeft. Dat is
een heerlijk Kerstgeschenk. Nu kunnen wij
elkander vertroosten, versterken, met elkander
bidden en zingen. Waarschijnlijk is de ge
vangenis vol; anders zouden zij ons die gunst
niet bewezen hebben. Ziet hoe goed de Heer
is! Gisteren klaagde ik nog en dacht aan het
laatste Kerstfeest dat ik met mijne gelooisge-
nooten vierde; en heden zendt Hij mij een
lieven broeder, en bereidt mij een heerlijk
Kerstfeest. Geloofd zij Zijn naam „Amen!"
zegt Burton; „ook ik dank mijn God, dat Hij
mij bij u gebracht heeft. Of wij lang tezamen
zullen blijven, en waar wij het volgende Kei st-
feest zullen vieren, Hij weet hot; maar Hij
weet ook alleen wat waarlijk goed voor ons
is. Hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn
des Heeien. Komt laat ons te zamen Zijnen
Naam loven." En terwijl de kerkklokken
daar buiten blijven luiden, klinkt uit de don
kere cel vroolijk het lied:
„Wy loven U o God, wy pryzen uwen Naam!"
Wordt vervolgd) v. L.